NEW YORK In de gang van de aankomsthal, nog voor je door de grensbewaking was goedgekeurd, werd je door de foto van een lachende president hartelijk verwelkomd. Jimmy Carter, Ronald Reagan, George Bush sr., Bill Clinton: allemaal waren ze blij je te zien. Deze president heeft nog voor 11 september met die gewoonte gebroken. Daarna is het wantrouwen tegen bezoek uit het buitenland steeds verder geperfectioneerd. Geen wonder.
Zon aanval laat je je niet nog eens overkomen. Sinds vorig jaar moet je bij de controle de digitale afdrukken van je twee wijsvingers afstaan en wordt er een digitale foto van je gezicht gemaakt. In het pre-elektronische tijdperk hadden ze een dik boek, waarin je wandaden waren geregistreerd. Had je niets op je kerfstok, dan lag het land voor je open.
Dat is zo gebleven. Buiten staat een rij taxis. Tegen een vast tarief brengt de chauffeur die aan de beurt is
je naar het gewenste adres in Manhattan (of een van de andere boroughs). Voor Manhattan is het nu 45 dollar. Toen ze ermee begonnen was het dertig dollar. Kennedy Airport wordt onophoudelijk verbouwd. Maar ben je eenmaal buiten het gebied van het vliegveld, dan zie je tot je immense tevredenheid dat daar niets is veranderd. Dezelfde houten huizen zoals Saul Steinberg ze een halve eeuw geleden heeft getekend, de slordige motels, de gigantische woonkazernes, het enorme kerkhof, de industriële woestenij van Queens. Hoe hebben mensen het in een zo absurde verscheidenheid bij elkaar gekregen. En dan de skyline van Manhattan. Nooit zal ik eraan wennen dat de Twin Towers ontbreken.
Ik was uit Nederland vertrokken terwijl daar het gebruikelijke tumult aan de gang was. Voetballiefhebbers gingen elkaar massaal te lijf. Filosofen hadden het aan de stok over de betekenis van de Verlichting. Lonsdale-jongeren waren misschien wel of niet een gevaar voor de democratie. Er was een van fundamentalistisch extremisme verdachte jonge moslim gearresteerd en weer vrijgelaten. De AIVD had gelekt of niet gelekt. Topsalarissen wekten nationale verontwaardiging, normen en waarden, nog meer voetbalkabaal. Al die kemphanen werden voor de televisie ondervraagd waardoor ze nog bozer op elkaar werden, en dat werd weer in de pers beschreven. Het vliegtuig kwam los van de grond, ik had het gevoel dat ik een klein, kwaadaardig gesticht achter me had gelaten.
New York is de hoofdstad van de wereld. Als er iets gebeurt, als er iets verandert dat voor de wereld van belang is, dan is er grote kans dat daar de oorsprong ligt. De stad verandert zelf ook onophoudelijk. Maar tegelijkertijd is het een conservatieve stad. Als je er vijftig jaar geleden de weg hebt geleerd, dan hoef je nu nog niet te verdwalen. Het is er, zoals in iedere stad, rijk aan oplichters en misdadigers. Maar de mensen gaan er beleefd met elkaar om, dat wil zeggen niet met de instant-vijandschap die zich bij ons zo voorspoedig heeft ontwikkeld. Hoewel er tien maal zo veel mensen wonen als in Amsterdam is er een aanmerkelijk geringere kans dat je een knal voor je kanus, een dreun op je muil krijgt, in elkaar wordt geslagen. En zet je the Classical Station of the New York Times, WQXR aan, dan weet je zeker dat er goede muziek uit je radio komt, het hele etmaal, en niet op bepaalde uren een interview van een zichzelf profilerende presentator met een neo-Nederlands sprekende creatieve kletsmeier, en daarna de file meldingen, of «wereldmuziek» van de toptien in een ander werelddeel.
Amerika heeft altijd veel schandalen, nationale rechtszaken, politieke con flic ten van formaat. Omdat het nu eenmaal de grootste wereldmacht is, die bovendien de toon zet, is de kans groot dat zon ongewenste toestand zich tot wereldnieuws ontwikkelt, en dat dan in de rest van de wereld partij wordt gekozen. Irak, Iran, het Midden-Oosten, de invloed van de religious right, abortus en de doodstraf, om een paar kwesties te noemen.
Ik ken weinig pleziertjes vergelijkbaar met het binnenlopen van een tijdschriftenwinkel of een Barnes & Noble-boekhandel om me daar een voorraad lectuur aan te schaffen: de Atlantic Monthly, The Weekly Standard, The New Yorker, Foreign Affairs, The Nation, The New York Review of Books, nog het een en ander. De meeste zijn bij ons ook te koop, maar er is een verschil. In het land waar je bent, moet je zo veel mogelijk lezen van wat daar verschijnt. Uit de omgeving ontstaat de belangstelling.
En zo kom ik op het andere verschil. In al die kranten en tijdschriften wordt de werelddiscussie gevoerd. Men verschilt er van mening. Maar de manier waarop dat gebeurt, althans in de bladen die ik bedoel, gaat het zonder dat de lezer op zijn hoede moet zijn voor kleine achterbaksheden, de vereffening van een persoonlijke rekening, gluiperijtjes, een terloopse scheldpartij, verdachtmakingen, reclame voor het eigen slachtofferschap, al datgene waaraan onze journalistiek zon rijkdom heeft ontwikkeld. Het gaat daar waarover het gaat, zonder bijkomende poespas. Zonder dat er wordt geprobeerd de gnuivers ter wille te zijn. Wat is er in ons gevaren dat ons dit in een publieke discussie bijna niet meer lukt? Waarom dat bakkeleien op de vierkante meter? Geen idee. Ik weet alleen dat het een opluchting is er weer een paar weken van af te zijn.