«Overtuigen is onvruchtbaar» is de kortste notitie in de bundel Einbahnstrasse die Walter Benjamin in 1928 publiceerde. Het is een wonderlijke observatie geworden in een tijd waarin de waarde van het rationele argument tot hoogste maatstaf verheven is. Standpunten moeten kritisch worden verantwoord en zakelijk tegen elkaar worden afgewogen, waarna vanzelf de waarheid triomfeert. Zo willen de debattheoretici het graag zien. Benjamin was sceptischer, maar waarin die twijfel wortelt wordt in dit aforisme niet duidelijk. Gebrek aan argumentatie is nu eenmaal constitutief voor dit apodictische genre dat voor zichzelf wil spreken, en daarmee bevestigt de notitie haar inhoud in de vorm. De titel Voor mannen die erboven staat is evenmin verhelderend. Een simpele interpretatie zou er de vrouwelijke verzuchting van maken, dat mannen anders dan de verzuchtsters zelf zich nimmer door anderen laten bepraten, maar op een dergelijk vulgair-feminisme heeft Benjamin zich nooit laten betrappen.
Het gaat in het aforisme dus om een algemenere twijfel aan de effectiviteit van de overtuigingskracht. En inderdaad is het argument minder doorslaggevend dan de leer daarover veronderstelt. Dramatisch kwam dat aan het licht in het wetenschapssociologische werk van Thomas Kuhn. Geconfronteerd met onderzoeks resultaten die hun theorieën tegenspreken, blijken wetenschappers er weinig happig op deze volgens de voorschriften van Karl Popper bij het oud vuil te zetten. Liever wringen ze zich in duizend bochten, om met hulpconstructies en ad-hoc-gevallen hun theoretisch raamwerk van de ondergang te redden. Daarin zijn zij maar al te menselijk. Want in het dagelijkse leven doen we niet anders. Wanneer onze overtuigingen worden weersproken door feiten of tegenbeweringen, snoeren we ze gemakkelijk en bijna instinctief de mond door ze tot uitzonderingen te bombarderen of met behulp van ingenieuze redeneringen weg te verklaren. Dat laatste zo weet de paranoïcus lukt altijd, zolang de logica het mag winnen van het gevoel voor plausibiliteit, dat nu juist niet in ons logische maar in ons instinctieve vermogen huist.
En toch veranderen onze meningen gestaag. Ongeweten en als het ware in de rug worden ze aangevreten door een overtuigingskracht die zich niet op argumenten beroept. Gewenning en absorptie zijn daarin de doorslaggevende krachten, niet de confrontatie of de overdondering. Pas achteraf realiseren we ons dat onze standpunten verschoven zijn, in een geologisch proces waardoorheen zich langzaam het landschap van onze denkbeelden transformeert. Merkbaar wordt dat wellicht het duidelijkst in het lezen. Een auteur zinkt geleidelijk ons denken in, naarmate zijn boeken ons vertrouwder worden en het lezen vordert. Ongemerkt gaan wij denken als hij en wordt zijn wereld de onze, door een osmose die juist dankzij haar onwillekeurigheid onder ons verzet kan doorsijpelen zonder het te breken. Die sluipende invasie is het gevaar van het lezen, dat daarin overigens weinig van de dagelijkse omgang verschilt. Ongemerkt worden wij een ander, naarmate ze doorwerkt in de ideeën die wij koesteren, de beelden waarin we denken en de atmosfeer van ons gedachtelandschap. En daarmee bedreigt ze ook ons schrijven en maakt ze ons ongemerkt tot epigonen van onze lectuur. De wereld neemt de gestalte aan van de boeken die wij lezen.
Scherp herinner ik mij nog hoe het hele Amsterdamse stadslandschap na een intensieve studie van Sartres Het zijn en het niet beladen raakte met een existentialistisch «teveel». Jaren later kregen de Middeleeuwen voor mij de gestalte die Georges Duby daaraan in zijn Kathedralenbouwers gegeven had des te intenser dankzij het vertaalwerk dat ik aan dat boek verrichtte en dat, zoals bekend, de meest indringende vorm van lezen is. Doelde Benjamin daarop, toen hij de overtuigingskracht onvruchtbaar noemde? Wellicht, maar waarom dat specifiek mannen zou aangaan blijft dan nog altijd een raadsel. Of misschien, wanneer we in het aforisme de zelfreferentie toelaten, toch niet. Voor mannen is een titel die niet overtuigt.