De man naast me in de Thalys lijkt me best een aardige man. Hij heeft me net nog met een glimlach geholpen mijn rugzak in de bagageruimte boven ons te persen. Zijn tafeltje is uitgeklapt en daarop heeft hij zijn iPad opengeslagen voor zich staan. Net als hij weer verder wil gaan kijken, tikt de keurige mevrouw achter ons hem op zijn schouder.
Of hij misschien… Alstublieft… In het Engels dan.
No problem, riposteert de Schot, want dat is hij, zo blijkt uit het gesprekje dat zich ontrolt.
Vrouwen! Waar zouden ze zijn zonder mannen?
Terwijl de man andermaal zijn spierkracht inzet om deze keer een roodglimmende rolkoffer bovenin weg te werken, kwinkeleert de vrouw dat haar dochter met een Schot is getrouwd. De man betuigt zijn oprechte deelneming met het lot van de dochter. Jolijt alom, zitten weer.
Met een schuin oog kijk ik waarnaar de man zit te kijken op zijn iPad. Het schijnt dat als je niet weet waarnaar je kijkt je het ook niet kunt zien. De hersenen registreren het niet. Een prachtig beschermingsmechanisme van moedertje natuur, zomaar gratis en voor niks erbij geleverd als je op deze wereld terechtkomt.
‘Er is zoiets banaals aan dingen die achter gesloten deuren gebeuren’, schrijft Anne Enright in The Gathering (in het Nederlands verschenen als De samenkomst), ‘die vreselijke transgressies die uiteindelijk alleen maar seks zijn.’
Een paar regels verderop schrijft ze: ‘Er is een grens aan wat je kunt neuken en waarmee’ maar daar denk ik niet aan, want ik snap niet wat ik zie op die iPad. Een paar jaar geleden zag ik in Carré, bij de circusshow van Ellen ten Damme, zoiets vreemds dat ik er bijna van moest huilen, dat kan ook nog. Een clown kwam de piste in met een gieter in de vorm van een olifant, hij liep de zaal rond en begieterde het publiek ermee, iedereen gillen. Toen viel het ding opeens in twee grote stukken, en begon hij de boel met veel vertoon vanuit zijn koffertje in elkaar te naaien. Hij zette het olifantengeval op vier poten weer neer, de muziek schetterde voluit en help! Het ieniemienie-olifantje kwam tot leven, begon de piste rond te huppelen, ik kreeg er kippenvel van.
Ik kijk nog eens naar het geconcentreerde profiel van de man naast me in de trein. Hij heeft nogal een pukkel op zijn neus, maar ach, zo hebben we allemaal wat. Alleen zou je willen dat het meeste daarvan achter gesloten deuren bleef. Toen ik een keer bij een vriend thuis uitgenodigd werd om te komen eten, en zijn moegetrapte pantoffeltjes onder het bed zag staan, de pissporen in zijn wastafel rook, wilde ik eigenlijk niet meer met hem bevriend zijn, en eigenlijk kan dat eigenlijk uit het gedeelte voor de komma wel weggelaten worden.
Alle mannen zijn toch viespeuken, zei Theo Maassen in zijn laatste show, Met alle respect. Smeerlapperij was deel van de evolutie, of het verklaarde zelfs de evolutie, volgens hem. Roep tegen een willekeurige man op straat ‘Hé viespeuk!’ en hij zal betrapt opkijken, aldus Maassen. ‘O shit ze weten het!’
Alleen maar seks.
Een vriendin vertelde me hoe ze de eerste keer dat ze met haar object van verlangen achter gesloten deuren verkeerde, ze zijn gezicht zag veranderen in dat van de duivel. Later werd dat een wolf, en inmiddels kent ze zijn ware gedaante.
Wat zo ongelooflijk was aan die clownsact was dat het olifantje een paar keer dood neerviel. Gewoon plat op zijn zij, hij bleef volkomen bewegingloos liggen. Er moest een heel grote clownssleutel aan te pas komen – krkkk krkkk – om het beestje weer leven in te blazen.
Ik ben soms verbazingwekkend dankbaar publiek.
We naderen Gare du Nord, mijn medetreinreiziger kijkt me aan, ik kan niet eens zeggen met bloeddoorlopen ogen. Gewoon, vriendelijk, behulpzaam. Of hij… En hij wijst richting mijn rugzak. De iPad wordt dichtgeklapt, er zit zo’n mooi bruinlederen foedraal omheen. Of noem je dat niet zo?
Het gebeurde nog een paar keer, dat voor dood liggen en dan die sleutel. Krkkk krkkk. Telkens weer die opluchting, die vertedering, bij mij en de rest van de zaal. Er klonk een luide collectieve zucht toen de clown het olifantje onder de arm nam en het diertje bevrijdde dat erin schuil ging. Ach natuurlijk, een gretig kwispelend hondje.
De glimmende rolkoffer van de keurige mevrouw achter ons neemt de vriendelijke Schot in één moeite mee. De vrouw lacht, de grappen over schoonmoeders en schoonzonen vliegen over en weer.
Ik zie ze nog even voor me uit zij aan zij over het perron lopen, richting stationshal. Opeens krijg ik de zenuwen. Porte d’Orléans, dreunt het in mijn hoofd, moest ik die metrolijn nou hebben? Of was het Porte de Clignancourt?
Zoals altijd wijst het zich eenmaal afgedaald in het ondergrondse vanzelf. Samen met mij stapt een meisje de metro in, ze draagt een dier in haar armen, ik denk eerst dat ik het niet goed zie. Maar het is toch echt een lammetje.