
Marktwerking is veel geloof en weinig empirie, constateerde Saskia Stuiveling, directeur van de Algemene Rekenkamer, twee jaar geleden. ‘Het is een kwestie van believers die erin slagen hun zin door te drijven. De politieke druk is groot en dan is er geen weg meer terug.’
Zij zei dit tegen de onderzoekscommissie van de Eerste Kamer die de privatisering van de NS, ptt, de energiesector en uwv onder de loep nam. De conclusie: politici hebben geen idee van de effecten van privatisering. Onbekend is welk belang wordt gediend bij het overhevelen van overheidstaken naar de markt, wat dat kost en oplevert en of daarmee een behoefte van de burger wordt vervuld.
Voor de zorgsector geldt deze kritiek in optima forma. Met de Zorgverzekeringswet (2006) werd stapsgewijs de marktwerking in de gezondheidszorg geïntroduceerd. Het stelsel ging op de schop, de zorgverzekeraars kregen de regie om de kosten te beteugelen en de kwaliteit te bevorderen. Er kwam ‘concurrentie om de beste zorg en service’; aanbieders en verzekeraars zouden ‘beter luisteren naar de vraag van hun klanten, de patiënten’. Het regende in rapporten ambitieuze begrippen als transparantie, efficiëntie, kwaliteitsverbetering, kostenbesparing, keuzevrijheid.
Acht jaar later is het tegenovergestelde bereikt, zo blijkt uit een groot onderzoek van dit blad dat deze week wordt gepubliceerd. Onze conclusie: de zorgverzekeraars waren niet op hun taak voorbereid en hebben geen inzicht in de kosten en de kwaliteit van de ‘zorgproducten’. De declaratiesystemen en compensatiemodellen zijn zo complex dat alleen econometristen ze begrijpen. Daardoor zijn de zorgkosten onnodig gestegen. De verzekeraars investeren niet in preventie en kwaliteit. Juist kleine zelfstandige behandelcentra die inzetten op snelle en betere behandeling hebben grote moeite zorgcontracten met de verzekeraars te sluiten. De zorgverzekeraars en de artsen en ziekenhuizen wantrouwen elkaar. De zorg is in de greep geraakt van bureaucratische chaos.
Natuurlijk is marktwerking ideologie. Maar onder de logge overheid zat de zorg met budgetten en groeiplafonds muurvast en rezen de kosten de pan uit. Om dit te doorbreken was er met gezonde marktprikkels niks mis. Alleen, de politiek gooide het nieuwe stelsel over de schutting: de zorgverzekeraars moesten het proces sturen. Er werd weliswaar een toezichthouder aangesteld, de Nederlandse Zorgautoriteit, maar de managers ervan worstelden meer met elkaar en ict-systemen en hun eigen transparantie dan dat ze stevig controleerden. Het klinkt bekend: marktwerking en falend toezicht.
Ondertussen waarschuwde de Algemene Rekenkamer wél. Vorig jaar presenteerde ze het rapport Transparantie ziekenhuisuitgaven, met harde kritiek. ‘Het publieke belang komt in de knel als de complexiteit van de financiering van de ziekenhuiszorg niet wordt teruggedrongen.’ Genoeg alarm voor minister Schippers om een forse pas op de plaats te maken. Maar nee, ze wil deze week via een wetswijziging de vrije artsenkeuze afschaffen. Als dat doorgaat, krijgen de zorgverzekeraars nog meer sturingsmacht: ze bepalen waar iemand het ‘best’ behandeld wordt, terwijl ze nauwelijks zicht hebben op kwaliteit. Het inperken van de keuzevrijheid staat niet alleen haaks op het doel van de marktwerking, ook tast het de autonome relatie tussen de arts en de patiënt in de spreekkamer aan. Dat is principieel onwenselijk. Hopelijk is deze keer de politieke druk zo groot dat de weg naar verdere bureaucratisering van de zorg niet wordt ingeslagen.