«Men zegt niet Noord-Amsterdam maar Amsterdam-Noord», zo verbeterde een collega me, «met de klemtoon op Noord - het Siberië van Amsterdam.» Van mijn occasionele bezoeken aan Amsterdam had ik de indruk overgehouden dat de stad ophield bij het Centraal Station. Nu, tijdens mijn maandlange verblijf, ontdekte ik het stadsdeel dat erachter ligt en waar maar liefst twaalf procent van de Amsterdammers woont. Een stadsdeel met een imagoprobleem, zo bleek alras. De meeste Amsterdammers die ik ontmoette, leken Noord als een soort woestijngebied te beschouwen. Velen hadden er nooit een voet gezet en waren dat ook niet van plan. Waarom ook? Kende ik dat liedje niet, van Drukwerk, «Ik verveel me zo in Amsterdam-Noord»? In woningruiladvertenties struikel je over de clausule «Niet in Noord». Auteur Jan Donkers die in Noord opgroeide en er een boek over schreef, herinnert zich de bijtende woorden van de preses van zijn studentengenootschap, toen hij zijn medestudenten bij hem thuis in Noord uitnodigde: ‘Moeten we ook kraaltjes en spiegeltjes meenemen?’ Donkers noemde zijn in 1996 verschenen boek Zo dicht bij Amsterdam, naar analogie van een uitspraak van een Mexicaanse president: ‘Arm Mexico, zo ver van God, zo dicht bij de Verenigde Staten.’ Arm Noord dus, dat gedoemd is om in de schaduw van het grote Amsterdam te blijven en dat daarom volgens Donkers nooit «iets zal ontwikkelen als een eigen agora, een eigen karakter, een identiteit die vlamt of een roep die de wereld overgaat…» Maar moet dat wel? Voor Mexico is de overweldigende nabijheid van de VS misschien meer vloek dan zegen, maar het is dan ook geen deel van de VS. Noord is wel degelijk een stuk Amsterdam en de meeste Noorderlingen die ik ontmoet zeggen met trots: «Ik ben in de eerste plaats Amsterdammer.» In het referendum van 1995 over de vorming van een stadsprovincie waarin Noord een aparte gemeente zou worden, stemde 92 procent van de Noorderlingen tegen. Ze wonen dan ook gemiddeld al 27 jaar in de stad, zes jaar langer dan de modale Amsterdammer. Er zijn meer «echte Amsterdammers» in Noord dan in de Jordaan. Maar de Noorderlingen voelen zich ook «stief-Amsterdammers». Het symbool van de minachting van Amsterdam voor Noord is de lelijke achterkant van het Centraal Station. «Die blinde muur die de stad voor onze neus heeft gezet», zoals Ferry van der Oord, eigenaar van Ot en Sien, een café niet ver van het IJ-veer, het uitdrukt. Maar vindt hij het erg dat de stad haar kont naar Noord heeft gekeerd? ‘Nee hoor’, luidt zijn typisch Noordse reactie, ‘wij hebben de stad niet nodig.’ Die ambivalentie herken ik. Als inwoner van Staten Island, New York, leef ik ook in een stadsdeel dat zich het verwaarloosde stiefkind van the city voelt. Ik ben het ook gewend dat de bewoners van het centrum - Manhattan, in mijn geval - op mijn «dorps, proletarisch, vervelend» stadsdeel neerkijken. Dan denk ik ook: it’s your loss, want voor de prijs van hun ministudio heb ik een heel huis. Waar kun je beter wonen dan op een rustig, groen eiland dat slechts een gratis ritje met een veerpont is verwijderd van de grote stad? Noord is dan misschien geen eiland, maar het zwembroekvormige stadsdeel ligt wel afgescheiden van omliggende gebieden door de A10 in het noorden en het IJ in het zuiden. Het is even groen en nog rustiger dan mijn eiland. In beide gevallen is de stad net dichtbij en net veraf genoeg. Ivo de Wijs schreef een gedichtje over dat gevoel, waarvan de slotregels luiden: «Ik trof de afstand die ik nodig had in Noord/ Boven ‘t IJ zingt Amsterdam een ander lied/ Bij tijd en wijle kijk ik uit over het water/ En denk: ik woon er en ik woon er lekker niet!» Op het pontje aan de achterkant van het Centraal Station hoef je nooit lang te wachten. Het bootje vaart niet, zoals de Staten Island Ferry, langs monumenten als het Vrijheidsstandbeeld, en de overtocht duurt slechts enkele minuten. En dan sta je in een andere wereld. Een fietsrit door Noord is een tocht vol verrassingen. Zoals Staten Island is Noord geen suburbane uitwas van de grote stad maar een serie dorpen en nederzettingen die langzamerhand aan elkaar zijn gegroeid. Architectonische harmonie vind je er niet. Noord is een lappendeken waarvan de zeer verscheidene lapjes met een haast Belgisch jem'enfoutisme aan elkaar zijn genaaid. De omgeving verandert dan ook voortdurend. Noordwestwaarts rijdend langs de Shell en andere industrie beland ik plotseling in een intiem kabouterdorpje waar alle straten «Distel» in hun naam hebben. Rechts daarvan kom ik aan het Mosplein, ooit het kloppend hart van dit deel van de stad, nu gehavend door een weg die er dwars doorheen is getrokken. Het ziet er triest uit. Maar daarnaast, in de Pekbuurt, wordt het weer levendiger. Deze oude arbeidersbuurt zou volgens Hans Oosterbaan, de voorzitter van het dagelijks bestuur van Noord, wel eens «de Pijp van de 21ste eeuw» kunnen worden. Verder westwaarts passeer ik een woonboothaven, woningcomplexen met bevallige dakterrassen, tuindorp Oostzaan, in zichzelf besloten aan de voet van een dijk en dan de Molenwijk, een soort mini-Bijlmer met daarnaast dan weer de landelijke rust van Kadoelen. Maar die maakt abrupt plaats voor straten vol aftandse flats uit de jaren zestig; sociale woningbouw op zijn lelijkst. Wat mij als New Yorker dan weer opvalt zijn de relatieve netheid, de deuren die onbezorgd worden opengelaten, de oudjes die ongestoord in de zon zitten, de bruine en witte kinderen die samen spelen, de Surinaamse dame die me verzekert dat het hier heerlijk wonen is. Verder oostwaarts, voorbij het grote winkelcentrum Boven ’t IJ, passeer ik een wijk die net een vakantiedorpje aan zee lijkt. Ernaast weer lelijke flats, dan volkstuintjes, een meer en weer zo'n bevallig dorpje met overbouwde poorten rond het Purmerplein. Zuidelijk daarvan bereik ik een slingerend dijkje met lage, houten negentiende-eeuwse huizen, een kerkje, een sluis met een café ernaast. Als ik later de beschrijving van dit Nieuwendammerdijkje in Donkers’ boek lees, onderstreep ik zijn slotzin: «Wat mooi, dat we dit in Amsterdam hebben.» Daarna gaat mijn tocht door het prachtige Vliegenbos, «het laatste iepenrijke essen-eikenbos van West-Europa» en het in 1917 als noodwoonstad gebouwde Vogeldorp, dat stadsdeel Noord op de monumentenlijst wil plaatsen. Sommige bewoners vinden de kleine huisjes knus en gezellig, anderen noemen het een puinbak. Al even omstreden is de volgende nederzetting, het IJ-plein, voorlopig de enige woonlocatie aan de IJ-oever. Architect Rem Koolhaas ontwierp de gebouwen zo dat elke bewoner zicht heeft op het IJ, en de bewoners die ik er ontmoet zijn best tevreden. Anderen vinden het een kille miskleun. Daarnaast ligt het leuke Six-haventje met woonboten die binnenkort weg moeten voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Ik steek het Noordhollandsch Kanaal over langs de sluis en sta weer aan het IJ-veer. Ondanks de architectonische verscheidenheid, waarvan mijn fietstocht slechts een deel beschrijft, is 99 procent van de huizen in Noord in de twintigste eeuw gebouwd. Daarvoor was Noord een deel van Waterland, enkele rijke dorpen die vis- en melkproducten leverden aan de stad. Na de eeuwwisseling begon de industrialisering van Noord. Hinderlijke bedrijven als de zwavelzuurfabriek Ketjen verhuisden naar de overkant van het IJ. Meer en meer land werd gewonnen op het water; de hele IJ-oever werd stilaan volgebouwd met metaalbedrijven, scheepswerven, chemie-, machine-, motor- en vliegtuigfabrieken. Voor de woningbouw was niet zozeer de industrie als wel de overbevolking van de Amsterdamse armenwijken de stimulans. Men wilde niet alleen de vervuilende fabrieken, maar ook het teveel aan paupers weg hebben uit de binnenstad. Zo verrezen, vooral na de Eerste Wereldoorlog, de typisch Noordse tuindorpen, de nooddorpen en zelfs een gesloten dorp voor «sociaal onaangepasten». De traditie werd na de Tweede Wereldoorlog voortgezet en kwam in een stroomversnelling in de jaren zestig, toen de hoogbouwflats oprukten. In 1966 werd de Coentunnel geopend, twee jaar later de IJtunnel en via de brug bij Schellingwoude was Noord ook verbonden met Amsterdam-Oost. Noord was daarna minder geïsoleerd en verstedelijkte verder. Er kwamen winkelcentra, scholen, een ziekenhuis en andere voorzieningen. Maar in de jaren zeventig begon het verval van de scheepsbouw, de belangrijkste werkgever in Noord. In 1985 waren de grootste werven, NSM en ADM, overstag gegaan en met hun failliet verdwenen tienduizenden banen. Met de teloorgang van de scheepsbouw ontstond een vacuüm dat tot nu toe niet werd opgevuld. Vele Noorderlingen trokken weg. Ervoor in de plaats kwamen armere - en steeds meer allochtone - Amsterdammers. De kleine criminaliteit en andere sociale problemen die vaak met deze vorm van verstedelijking gepaard gaan, deden Noords reeds belabberde reputatie geen deugd. Noord is armer dan de rest van Amsterdam, heeft een hogere werkloosheid en een lagere scholingsgraad. De geringere koopkracht uit zich ook in een relatieve schaarste aan horeca en winkels en het ontbreken van theaters, bioscopen en andere amusementslocaties. Honderden plannen werden intussen gesmeed om het vacuüm op te vullen dat de scheepsbouw achterliet. Nu pas echter lijken de juiste omstandigheden samen te komen om Noord nieuwe schwung te geven. De Amsterdamse Zuidas raakt vol en infrastructureel overbelast. Aangezien de stad heeft besloten om haar uitbreiding binnen de stedelijke grenzen te laten plaatsvinden, heeft Noord sterke troeven in handen. Het heeft ruimte voor woningbouw, voor bedrijven en kantoren tegen aantrekkelijke prijzen. De gemiddelde grondprijs in Noord bedraagt slechts iets meer dan de helft van die bezuiden het IJ. Door het aansluiten van de stadsring en de toevoeging van de Zeeburgertunnel is Noord bovendien heel goed bereikbaar. Je bent sneller op Schiphol vanuit Noord dan vanuit de binnenstad. De Noord-Zuidlijn, met twee metrostations in Noord en een mogelijke verlenging naar Purmerend, en de eventuele tweede Coentunnel zullen die bereikbaarheid nog vergroten. Door het wegvallen van scheepswerven en andere zware industrie hoeft de IJ-oever geen barrière meer te zijn tussen stad en water. Het stadsdeelbestuur heeft eindelijk ook ontdekt dat Noord gereanimeerd kan worden. Vorig jaar werd Noordwaarts! gelanceerd, «het grote debat over de toekomst van Noord». In de eerste ronde van de campagne werden de verlangens van de bevolking gepeild. De startmanifestatie in augustus werd door duizenden Noorderlingen bijgewoond. Ruim driehonderd namen er deel aan «werktafels» die zo'n honderd voorstellen formuleerden. In de tweede ronde kregen acht commissies van deskundigen de opdracht die voorstellen uit te werken en hun haalbaarheid te onderzoeken. Zij brengen op 17 en 18 juni en op 8 juli verslag uit. Dan is het aan de stadsdeelraad om de voorstellen in de bestaande planning op te nemen en een samenhangende toekomstvisie met bijhorend investeringsprogramma goed te keuren. Wat willen de Noorderlingen? Ze willen zowel meer stedelijke ontwikkeling, werkgelegenheid en huisvesting als het behoud van wat hun stadsdeel aantrekkelijk maakt: de rust, de groene omgeving, de ontspannen sfeer. Ze willen echter geen dode slaapstad, Noord moet bruisender worden, minder saai en ook veiliger. Echte keuzes zijn er in de eerste ronde van Noordwaarts! niet gemaakt. Het stadsdeelbestuur houdt het initiatief dus stevig in handen. Als ik Hans Oosterbaan vraag of de grote besluiten niet al genomen waren voordat de consultatie van de bevolking begon, geeft hij een omslachtig antwoord dat erop neerkomt dat de plannen van het bestuur ‘kunnen worden bijgestuurd’ en dat de burger door zijn inbreng ‘meer architect’ wordt en ‘het bestuur legitimeert’. John Melskens, fractievoorzitter van de SP in de stadsdeelraad, ziet het anders: «Het bestuur wil zijn eigen toekomstvisie realiseren en ziet de kans om daarvoor honderden miljoenen binnen te halen. De bewoners worden belazerd. Hun mening telt eigenlijk niet. Die dient enkel om de plannen van het bestuur te ondersteunen. » Maar hij voegt eraan toe dat die plannen ‘niet allemaal slecht zijn’. Een van de besluiten die het bestuur al lang heeft genomen, is de creatie van een stadscentrum voor Noord, rond het winkelcentrum Boven ‘t IJ op het Buikslotermeerplein. In de hal van het gloednieuwe stadsdeelhuis, aan datzelfde plein, wordt met tekeningen en een maquette verduidelijkt wat er al is gerealiseerd en waar het naartoe gaat. Er komt een esplanade, een megabioscoop, een sportcomplex, een multicultureel centrum, er komen kantoortorens en meer flatgebouwen. «Het winkelcentrum is het economisch hart van Noord», zegt Oosterbaan. «Het heeft regionale uitstraling en loopt prima. De omzet per vierkante meter is de tweede grootste van alle winkelcentra in Nederland. De opgave is om in het nieuwe centrum voldoende mensen van verschillende pluimage aan te trekken die niet alleen komen om te winkelen.» Er zijn ongetwijfeld vele Noorderlingen die het megaproject gunstig gezind zijn maar buiten het stadsdeelhuis hebben we ze niet ontmoet. Critici en sceptici zijn verenigd in Angsaw (Amsterdam-Noord, Groene Stad Aan het Water). Woordvoerder Roel Poppe: «Amsterdam-Noord is een verzameling woongebieden. Er moeten meer voorzieningen in de buurten komen in plaats van ze te concentreren in een centrum waarvan wordt verondersteld dat iedereen er naartoe zal gaan. Het bestuur denkt te centralistisch.» Marjanne Sint, ex-gemeentesecretaris van Amsterdam, vindt daarentegen dat Noord goud in handen heeft. «De Noordelijke IJ-oevers dicht bij het stadscentrum worden de riverside van Amsterdam, broedplaats van kunst en cultuur, uitgaansleven, feesten.» Jan Donkers vindt dat lang niet ver genoeg gaan. Wat hem betreft wordt het Centraal Station naar de andere kant van het IJ verplaatst om Amsterdam zo zijn open waterfront terug te geven. In zijn visioen komen er verscheidene bruggen over het IJ, waaronder een brede promenade die van een plein voor het nieuwe CS naar het Damrak leidt. Daarnaast zouden prachtige gebouwen kunnen verrijzen aan de IJ-oever. Als voorbeeld noemt hij de spectaculaire opera aan Sydney’s waterfront. «Waarom kan zoiets niet in Amsterdam? Waarom alle culturele trekpleisters concentreren in de binnenstad waar parkeren een nachtmerrie is? En, nu we toch dromen, waarom niet de grachtengordel van de binnenstad doortrekken naar Noord zodat hij een echte gordel zou vormen, zoals al in 1901 werd voorgesteld? Denk aan de stedenbouwkundige uitdaging om een moderne grachtenstructuur te bouwen die de halve maan van de binnenstad zou weerspiegelen.» Heel langzaamaan begint het idee ook in bestuurdershoofden post te vatten. Was vroeger de noordelijke IJ-oever grotendeels voorbehouden aan bedrijven, tegenwoordig is zowel de gemeente als het stadsdeel Noord voor een gemengd gebruik te porren. De laatste jaren is ook reeds zwaar geïnvesteerd in de vernieuwing van de zuidelijke IJ-oever. Schrootvelden als het KNSM- en Java-eiland zijn omgetoverd tot aantrekkelijke woonwijken. Noord heeft dus nog wat te goed. De industrie aan het IJ is veranderd en minder vervuilend geworden. Het uitgestrekte, door prikkeldraad omgeven terrein van Shell in het centrum van de noordelijke IJ-oever wordt grotendeels ingenomen door een kleine raffinaderij voor technologisch onderzoek. Maar de multinational heeft de installatie niet meer nodig. Ze zou worden afgebroken en vervangen door een centrum voor onderzoek naar nieuwe energiebronnen. Zo'n tweederde van het terrein zou daardoor vrijkomen voor donkeriaanse toekomstplannen. Er zal nog veel water door ’t IJ vloeien eer aan de uitvoering van een samenhangend plan voor de noordelijke oever wordt begonnen. Maar een klein voorschot is al genomen. Op het 30.000 vierkante meter grote NSM-terrein, een met baggerspecie gedempt stuk van het IJ waar ooit de op een na grootste scheepswerf ter wereld stond, zal een veelzijdig cultuurcentrum komen. De initiators hebben zich verenigd in Kinetisch Noord, een voor de gelegenheid gevormde werkgroep van mensen die hun stedenbouwkundige passie in de kraakbeweging opdeden. In de gigantische NSM-loods moet een kunstenaarsdorp verrijzen met 150 ateliers voor artiesten uit alle disciplines. Dezelfde loods zou ook theaterwerkplaatsen, expositieruimten, kunstwinkels, een theater, een filmhuis, een skatepark, een pretpark met hydraulische en robotgestuurde installaties en natuurlijk diverse cafés en restaurants kunnen herbergen. Een tweede loods, de Docklandshal, zou gebruikt kunnen worden voor concerten en andere grote voorstellingen. Tevens zal er een groot schip komen waar de Dogtroep zijn hoofdkwartier vestigt. Op 15 juni zal Kinetisch Noord zijn haalbaarheidsproject indienen. Dan moet spoedig blijken of de krakers het tot een van de grootste projectontwikkelaarsgroepen van Amsterdam hebben geschopt. De werkgroep schat dat het hele project zo'n zestien miljoen gulden kost. Het gemeentebestuur zou in het kader van Project Broedplaats al vier miljoen hebben toegezegd. Kinetisch Noord voorspelt zo'n 200.000 bezoekers per jaar. Met een nieuw veer en watertaxi’s kan de plaats beter bereikbaar worden gemaakt. Het water oversteken gaat snel, maar kan kunstminnend Amsterdam wel over de psychologische drempel heen stappen? Als het project slaagt, krijgt Noord een ander imago, een andere relatie met de rest van de stad. Valt het op zijn bek, dan dreigt het Calimero-complex, waar Noord volgens sommigen al aan lijdt, nog sterker te worden. «We staan te popelen om aan de slag te gaan», zegt Eva de Klerk van Kinetisch Noord. Als goedkeuring verleend wordt, rest nog een ander probleem: de huidige gebruikers van het NSM-terrein. Zij moeten allen weg. Al is er een kans dat de kunstenaars en kunstambachtlui die nu in ateliers onder de helling zitten, mogen blijven. Elsemarijn Mulder, een sympathieke steenhouwster en secretaris van de vereniging van onderneminkjes op het NSM-terrein, leidt mij rond. Veel activiteit is er niet. In de grote loods zien we alleen enkele arbeiders die boten herstellen. Verder hier en daar sporen van kunstactiviteit en de machines van een uitvinder die een nieuwe manier zoekt om plastic te recyclen. Boven alles steekt een immense kraan zijn lange nek uit. «Je kunt er op», zegt Mulder, «het “uitzicht is geweldig.» Mijn hoogtevrees ten spijt klim ik naar boven. Het zicht op Amsterdam in de avondzon is inderdaad adembenemend. Het contrast tussen de dichtbebouwde stad aan de zuidoever en het veel opener, groenere Noord is treffend. Van hieruit lijkt de rivier ertussen zo smal, Amsterdam zo dichtbij. Als ik aan de afdaling begin, vertrekt juist een pont aan de Houtmankade. Nog voor ik beneden ben, heeft hij zijn passagiers aan de Distelweg uitgeladen.