We zien een schamel verlichte, kale ruimte (Lena Newton), een achterwand met twee ‘ramen’ en zijwanden met zicht op twee ‘gangen’. Op de vloer zit een tengere jongen (mimespeler Niels Kuiters) voor een hoog opgehangen beeldscherm. Naast hem staat een papieren zak met (zo blijkt later) popcorn. Op het scherm onscherpe en schokkerige beelden. Gewelddadigheden in benauwde ruimtes. Het geluid (Jimi Zoet) is een ongemakkelijke mix van stemmen en knersen. De horror in het beeld neemt bezit van de jongen. Dat begint bij verkrampingen in een woest vechtende hand, daarna spasmen in zijn armen. Het is alsof een hoekige of vochtige alien zijn pulserende lijf binnendringt. Ik denk aan Vasalis’ dichtregels over de tremor van een ‘langzaam leven’, ‘een zwellen en weer haastig slinken/ zoals een grote keel kan drinken’. Door de openingen in de achterwand tuimelen twee mensengestalten naar binnen, de mimespelers Klará Alexová en Rob Smorenberg. Die zijn ofwel deel van dezelfde gefilmde werkelijkheid waar die jongen naar kijkt, ofwel ze lijden aan dezelfde tremors juist dóór naar dezelfde beelden te kijken.
Wat dit ook moge zijn – het lijkt op een vermenigvuldigde hel die via een onvatbaar bewegingsspel snel vooruit wordt gespoeld, of vertraagd achterwaarts, waarvan de ingrediënten zich met elkaar bemoeien of uit elkaar worden getrokken, en tot over de grenzen van het onverdraaglijke worden herhaald. Totdat de hele boel aan het eind wordt opgeborgen, geëlimineerd of geruimd als menselijk pluimvee. De hel, dat zijn de anderen. De hel, dat is deze geconstrueerde ruimte. De hel is in ieder geval die irritant en ongemakkelijk in ons gehoororgaan bijtende soundscape. Je hapt onrustig naar adem bij elke van de spaarzame stiltes. Deze hel, die de bedenkers The Unpleasant Surprise hebben gedoopt, vormt een toestand waartoe wij in dit hier en nu zijn veroordeeld. Met aan het eind de leegte waarin we oplossen – alles wordt weggeborgen op het achtertoneel. Een verdwijntruc? Was alles een grap? Hebben deze gebeurtenissen nooit plaats gehad? Groggy en gehersenspoeld verlaat ik na afloop de zaal. Aanvankelijk zonder een begin van een idee waar ik eigenlijk naar heb zitten kijken. En vastbesloten de bedenkers van dit alles, regisseur Davy Pieters voorop, tot in de eeuwigheid te vervloeken.
Maar zo gaat dat natuurlijk niet. Want wat beklijft laat zich niet temmen als een huilbaby of wegvegen als een spinrag in de vroege herfst. De herinnering, of de dromen, of allebei, die spelen wild op. En dan gaat het in ons onderbewustzijn nog wel eens kregelen. En als iemand een kluwen heeft geknoopt waar je als kijker het daarop volgende etmaal niet uit kunt ontsnappen, dan zijn er cellen door de war geschopt en spieren geraakt waarvan je helemaal niet wist dat je ze hebt. Die nacht keek ik naar een film over Herman Koch (gemaakt door Pieter Verhoeff, ijzersterk), en herinnerde me een Jiskefet-scène waarin we naar een vreemde, stille en voornamelijk gemompelde performance keken, terwijl Michiel Romeyn vanuit de zaal regelmatig heel hard ‘Ráárrrrr’ riep.
Dat soort wreedheid.
The Unpleasant Surprise door t/m eind oktober door het hele land.