KANDAHAR – Vijf lange uren duurt de tocht van Kaboel naar Kandahar, door het zuidoosten van Afghanistan. De politieposten langs de weg bieden weinig bescherming. Hier heersen de Taliban. De agenten hebben zich verschanst in lemen huisjes, versterkt met zandzakken, een machinegeweer op het dak. De nacht moet voor hen een bezoeking zijn, dan hebben Taliban-strijders vrij spel. We razen met 130 kilometer per uur over het asfalt, het is bloedheet. Overdag is de weg veilig, werd ons verteld. Maar een dag eerder vond, waar de weg de stad in voert, een zelfmoordaanslag plaats op een Amerikaans konvooi.
De chauffeur van de onopvallende taxi waarin we reizen houdt de vaart erin. Worden we onderschept, dan wacht hem de zwaarste straf voor het vervoeren van de twee godlozen, die op de achterbank hun haar en gezicht bedekken met Afghaanse sjaals. Over het leven van westerlingen wordt soms nog onderhandeld, met hem is het gedaan als het mis gaat.
Steeds weer doemen bloeiende papavervelden op, klaar om geoogst te worden. De opbrengst van de opium, gewonnen uit het sap van de papaverbol, komt de Taliban ten goede. Zij bieden de boeren bescherming tegen rovers. De politie laat zich zelden zien. Hier in het zuiden, in de provincies Uruzgan, Helmand en Kandahar, beheren ze hun eigen velden. We zien uitgestrekte papaverakkers vlakbij politieposten, een teken dat de regering hier niets in de melk te brokkelen heeft, want officieel is Afghanistan op dit moment bezig de velden te vernietigen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken in Kaboel brengt daarover het ene juichende persbericht na het andere uit, net als vorig jaar. Maar nog steeds groeit de Afghaanse opiumproductie, die nu zo’n negentig procent van de illegale wereldbehoefte dekt.
Halverwege de reis stuiten we op een konvooi jingle-trucks, opleggers versierd met kleurige mozaïeken en bossen zacht tingelende kettinkjes aan de bumpers. Ze vervoeren Nederlandse legertrucks. Deze zomer zullen zestienhonderd Nederlandse militairen gelegerd worden in Uruzgan, het gevaarlijkste gebied van Afghanistan, met als opdracht veiligheid en stabiliteit te bieden zodat de wederopbouw van het geplaagde land ook hier gestalte krijgt. Een eervolle maar zware klus. Het is eerder de Amerikanen niet gelukt. In Kandahar-stad, tachtig kilometer van Uruzgan, bevindt zich het hoofdkwartier van de Nederlandse kwartiermakers. Verkenners zijn reeds in Tarin Kowt, de stoffige hoofdstad van Uruzgan die bestaat uit welgeteld één straat. Defensie meldde twee weken geleden dat een verkenningspatrouille werd beschoten vanuit een dorp, en vorige week vond een zelfmoordaanslag plaats op een Amerikaans militair konvooi in Tarin Kowt. De Nederlanders nemen het zekere voor het onzekere, ook op de route tussen Kaboel en Kandahar. Hun zware materieel wordt over de gevaarlijke weg vervoerd, de militairen worden naar Kandahar gevlogen.
Vóór ons vertrek liet Jane, eigenares van constructiebedrijf C&C Construction, foto’s zien van het kamp van waaruit ze opereert. De compound ligt net buiten Kandahar-stad. «Moet je nou kijken, mijn auto!» De foto toont een terreinwagen met een versplinterde voorruit en gaten van granaatscherven in de portieren. Een container voor goederenopslag is uiteengereten, de resten zijn zwartgeblakerd. Er sloeg een raket in, vertelt ze. «Als ik in mijn auto had gezeten, had ik het niet overleefd.»
Buitenlanders gaan nauwelijks de straat op in Kandahar, wegens het gevaar voor ontvoeringen en aanslagen. Ons hotel wordt permanent bewaakt. Zelfs dat is sommige gasten niet genoeg. Een Amerikaan met het uiterlijk van een kantoorklerk, die inderdaad blijkt te werken voor de Afghaanse Investeringsbank, draagt een pistool in een holster en zeult een kalasjnikov mee die haast groter is dan hijzelf.
Najibullah Alisai (23) vindt dat overdreven. Hij stelde zich beschikbaar voor het parlement, als kandidaat voor zijn geboorteprovincie Helmand, grenzend aan Kandahar. Hij werd derde, met bijna drieduizend stemmen, en liep de parlementszetel mis. Alisai woont in Kandahar-stad. Het is overdag relatief veilig in de stad, zegt hij. «Alleen ’s nachts zijn de straten in handen van de Taliban. Buiten de stad hebben ze het dag en nacht voor het zeggen.»
Dat hij niet werd verkozen lag niet aan de Taliban. «Ik kreeg hun steun», vertelt hij. «Twee van hen kwamen me vertellen dat ze mijn kandidatuur niet verwierpen. Ik ben jong genoeg om nog onbedorven te zijn, dus leek het hun goed als ik in het parlement kwam. De Taliban zijn niet alleen maar slecht. Ze helpen de bevolking ook, en ze stemmen zelfs als ze denken dat dat hun zaak dient.» Alisai laat vellen zien met kopieën van tweehonderd identiteitskaarten van mensen die zijn kandidatuur hebben gesteund. Zo’n zestig van hen zijn Taliban. De mannen, soms nog heel jong, dragen allen een tulband in de stijl van de Taliban: zwart of wit, gemaakt uit een heel lange doek waarvan het einde losjes op de borst bungelt. Ze hebben baarden, meestal korte. Alisai wijst aan: «Die is dood, die, en die.» Zijn vinger stopt bij de identiteitskaart van een jonge jongen, het gezicht onder de witte tulband nog bijna baardloos. «Hem kende ik goed. Zijn eenheid vocht in Uruzgan. Daar is hij gesneuveld.»
Volgens Alisai is minstens één district in Uruzgan, Shahid-e Asas, volledig in handen van de Taliban. Regeringstroepen vertonen zich er niet en het districtshoofd heeft er geen gezag. Het is verschrikkelijk om tegen de Taliban te vechten, vertelt hij. «Ze zijn niet bang om te sterven. Als ze een politiepost aanvallen, rennen ze dwars door de kogelregen heen. Zelfs als ze geraakt worden, schieten ze nog totdat ze dood neervallen. Twintig Taliban-strijders kunnen het opnemen tegen tweehonderd regeringssoldaten, want ze geloven dat ze door te strijden in het paradijs komen.»
De groeiende macht van de Taliban blijkt onder meer uit een incident in een van de districten van de provincie Ghazni, grenzend aan Uruzgan. Daar werden alle scholen gesloten op last van de Taliban, omdat het lesmateriaal strijdig zou zijn met de islam. In een poging zijn gezag terug te winnen, ging het door de regering aangestelde districtsbestuur om de tafel met zijn vijand. Volgens de bestuurders was de lesstof wél in overeenstemming met het geloof. De Taliban lieten zich overtuigen en trokken hun order in, de scholen gingen weer open.
Ook in Uruzgan hebben Taliban-strijders meer invloed op de bevolking dan de regering. Qais Bowari is afkomstig uit Uruzgan, hij is jurist en werkt in Kandahar voor de onafhankelijke Afghaanse mensenrechtencommissie aihrc. «Ik denk dat het heel moeilijk wordt voor de Nederlanders», zegt hij: «Waarom laten jullie Uruzgan niet over aan de Amerikanen?» Nederlandse soldaten kunnen het volgens hem niet winnen van de geharde Taliban-strijders, die vechten op hun eigen terrein. Alleen als ze zich beter gedragen dan de Amerikanen hebben ze misschien een kans. «Amerikaanse militairen breken de wet in Uruzgan. Ze vallen een dorp binnen en sluiten de hele mannelijke bevolking op. Dan doorzoeken ze de huizen, terwijl de vrouwen en kinderen nog binnen zijn. In geen enkel land met een wettig gekozen regering mag je een huis binnen zonder huiszoekingsbevel. En hier kun je als vreemde man niet de vrouwenvertrekken betreden zonder dat je grote problemen krijgt.»
Volgens Bowari heeft de overheid in Uruzgan slechts macht «tot aan de drempel van hun kantoren». Abdel Hakim Munib, de gouverneur van Uruzgan, zei vorige week in The New York Times dat zich in elk district zeker driehonderd Taliban-strijders bevinden, en dat hij daar slechts 45 agenten per district tegenover kan stellen. De Amerikanen hebben geprobeerd de provincie onder controle te krijgen met commando’s die op de Taliban joegen. Dat is mislukt. Volgens Qais Bowari kunnen Taliban-strijders zich er vrij bewegen. «Uruzgan is hun rustplaats. De gevechten vinden plaats in Helmand en Kandahar. Ze opereren in groepjes van een man of twintig. Zijn ze moegestreden, dan komen ze naar Uruzgan, want daar vinden nooit grote Amerikaanse offensieven plaats.»
Door de onmacht van de regering hebben ook drugshandelaren vrij spel in Uruzgan, zegt Qais Bowari: «Er wordt veel papaver verbouwd. De regering doet er niets aan. De politiecommandanten van de districten delen in de opbrengst. Er heerst momenteel een sociaal akkoord in de provincie, tussen de Taliban, de opiumhandelaren, de bevolking en de overheid. Alles blijft rustig, zodat de opium zonder problemen geoogst kan worden. Wie daaraan tornt, gaat eraan.»
Een vriend van Bowari stelde zich beschikbaar voor het parlement. Hoog op zijn lijstje stond het aanpakken van de opium. Hij kreeg een waarschuwing van de Taliban, maar weigerde zich terug te trekken. «Ze hebben hem gedood op klaarlichte dag. Zijn hoofd en zijn penis werden afgehakt.»
Op het station voor bussen van en naar Uruzgan willen maar weinig mensen met westerse journalisten praten. Ze zijn bang dat ze problemen krijgen met de Taliban. «Zij maken geen verschil tussen journalisten en militairen», zegt een man. En weg is hij. We kunnen hier niet lang blijven. Eerder deze week werd het onthoofde lijk gevonden van een Indiër. De Taliban-factie die hem ontvoerde, eiste vergeefs van de Indiase regering dat ze haar hulpverleners zou terugtrekken. Ontvoerde Nederlanders zouden kunnen dienen als drukmiddel op de regering om het sturen van troepen naar het «rustgebied» van de Taliban af te gelasten.
Malik, een buschauffeur, vertelt: «In mijn district in Uruzgan is de overheid op de hand van de Taliban. Ze kan niet anders. De Taliban zijn sterker dan zij, niemand kan iets doen zonder hun toestemming.» Nu de Taliban een guerrilla zijn begonnen, veroorzaken ze veel ellende. Maar vroeger, toen ze het land bestuurden, waren ze volgens Malik «goed van aard». «Het was veilig. Er was geen criminaliteit. Naar die tijd willen we terug.» Volgens Malik hangen de mannen in zijn dorp ’s avonds een kalasjnikov om. «Dan zijn ze Taliban.» Hij kan ons niet meenemen naar Uruzgan, dat zou verkeerd aflopen, zegt hij.
Het is onmogelijk om op eigen kracht in Uruzgan te komen. Vervoer over de weg is gevaarlijk. Constructiewerker Jane vertelt dat ze sinds 2004 op de weg van Kandahar naar Tarin Kowt – de enige weg die er is – zes man verloor. «Twee door bommen langs de weg, twee door snipers en twee door landmijnen.»
Een gedeelte van de weg loopt tussen steile berghellingen door en wordt Suicide Alley genoemd. Hier vinden de meeste aanslagen plaats. Het Amerikaanse leger gebruikt de weg nauwelijks, het Afghaanse leger slechts sporadisch. Reizen met een lokale taxi is zelfmoord. De Taliban hebben verkenners die per satelliettelefoon doorgeven wanneer zich militairen of westerlingen op de weg begeven. «Een bom is zo gelegd», zegt Qais Bowari. Zijn vrouw woont in Tarin Kowt. Het wordt steeds moeilijker om haar te bezoeken. Ook hij is een doelwit, wegens zijn werk voor de mensenrechtencommissie. «Als ik geen chauffeur kan vinden die ik volledig vertrouw, reis ik niet», zegt hij. De enige veilige oplossing is vliegen, liefst met een vliegtuig, want op helikopters wordt soms geschoten. Op niet-militaire vluchten naar Tarin Kowt is weinig plaats. Ook voor de Nederlandse ambassade is het vrijwel ondoenlijk zich op de hoogte te stellen van de situatie in Uruzgan. Een ambassademedewerker vertelde dat hij naar Kandahar reisde en daar dagenlang wachtte op een plaatsje in een vliegtuig naar Tarin Kowt. Hij moest onverrichter zake terug naar Kaboel.
Op het vliegveld van Kandahar, zo groot als Schiphol, zijn negenduizend militairen gelegerd. Amerikanen en Canadezen die deel uitmaken van de vechtmissie Operation Enduring Freedom, en militairen uit Navo-landen die de internationale veiligheidsmacht isaf vormen. Per augustus neemt Nederland in de hoofdstad Tarin Kowt het provinciaal reconstructieteam over van de Amerikanen. Een deployment taskforce (dtf) bereidt de komst voor van de Nederlandse isaf-militairen die worden gelegerd op twee bases in Uruzgan.
We reizen erheen met een lokale taxi. De chauffeur stopt bij een poort van het militaire kamp, ruim vóór het stopbord. Hij doet niets verkeerd, maar de Canadese bewakers nemen geen enkel risico. Zij zijn in Afghanistan al vijftien kameraden verloren door bomaanslagen van al-Qaeda en de Taliban. Een machinegeweer, een punt-50 waarmee de auto doormidden kan worden geschoten, wordt doorgeladen en er wordt een militair vooruitgestuurd. Die gebaart naar de chauffeur dat hij moet wegwezen. Snel stappen we uit. «Het scheelde weinig of er was op jullie geschoten», zegt overste Robert de Jong, die ons achter de poort opwacht. We zijn verbaasd. Het is blijkbaar gevaarlijker op bezoek te gaan bij westerse militairen dan rond te lopen in Kandahar. Dit is een van die momenten waarop weer eens duidelijk wordt dat de situatie in het zuiden van Afghanistan grimmiger is dan in Nederland wordt gedacht. Hier moet de vrede nog veroverd worden.
De dtf bestaat nu uit zevenhonderd man. Als rond augustus de hoofdmacht voor de Uruzgan-missie arriveert, lopen op de basis in Kandahar tweeduizend Nederlanders rond. Het merendeel vertrekt naar Uruzgan. In Kandahar blijven luchtmachtmilitairen achter om de Apache-gevechtshelikopters en bewapende Cougar-transporthelikopters te bemannen.
Kolonel Henk Morsink leidt de dtf. Zijn personeel mag niet van de basis, wegens het gevaar. Het zal niet lang meer duren of de dtf trekt Uruzgan binnen om er kampen op te bouwen. Morsink is zich bewust van de risico’s. «Ik weet zeker dat het buiten de poort gevaarlijk is. Dat kun je oorlog noemen, zonder duidelijke vijand. Hier op het kamp hebben wij niet het gevoel dat het oorlog is.»
Toch sloegen hier tijdens het verblijf van de Nederlanders raketten in, maar dat hoort erbij, zeggen de manschappen. Korporaal eersteklas Martin (22) en korporaal Desny (20) – ze geven liever geen achternaam – maken deel uit van de 44ste Pantserinfanterie uit Steenwijk, de gevechtstroepen die de dtf beschermen. 150 pantserinfanteristen zijn gelegerd in een grote tent, volgestouwd met stapelbedden en kisten. De boel is al aardig ingericht. Er hangen Friese vlaggen en een vlag van Ajax. Aan de bedden hangen rugzakken, helmen en andere persoonlijke uitrustingsstukken. Hun automatische wapens dragen de mannen permanent bij zich. «We zijn er klaar voor», zegt Martin. «Als je hebt getekend, moet je gaan», meent Desny. «Jullie zien Uruzgan als de gevaarlijkste provincie van Afghanistan», zegt Martin, «maar voor ons is het een plek waar we ons werk kunnen doen.»
Terug in Kaboel. Minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot is zojuist gearriveerd. Hij had een onderhoud met zijn net benoemde Afghaanse collega Rangin Spanta en president Hamid Karzai. Op het terrein van de ambassade spreken we met de minister. Hij luistert naar onze bevindingen over de onmacht van de regering en de macht van de Taliban in Uruzgan. «We zullen desnoods zeer robuust optreden», reageert hij. Nederlandse troepen zullen hun aanwezigheid steeds meer doen voelen: «Als de uitdijende kringen in het water, nadat je er een steen in hebt geworpen», gebaart hij. Nederland stelt acht tot tien miljoen euro beschikbaar voor projecten in de provincie, boven op de twee miljoen die Nederlandse militairen er te besteden hebben. Maar de eerste stap is het bieden van veiligheid en stabiliteit, stelt Bot. «Om dat te bereiken, zullen we waar nodig stevig knokken.»