Ineens viel me het gezicht van mijn auto op. Een kalme kapitein, had ik altijd gedacht. De ogen wat schuin toegeknepen, de boel overziend. Iemand op wie je je kunt verlaten. Inmiddels lijkt hij vooral een gluiperd op een straathoek. Die ondoorgrondelijke blik, die uitdrukking van dreigende verachting. Hij kijkt me aan vanuit de slagschaduw van het huizenblok en ik passeer hem om mijn fiets van het slot te halen (een fiets heeft goddank geen gezicht, een fiets heeft alleen een karakter). Ik keer hem de rug toe – maar ik voel zijn koplampen wel. Steeds vaker droom ik van ongelukken, veroorzaakt door amateurisme van mijn kant – het missen van borden, het traag reageren op signalen, het nemen van verkeerde beslissingen. Soms is er ineens een gedeelte van de weg verdwenen. Soms slaan er vlammen uit de motorkap. ‘Hou de routine erin’, zei mijn examinator jaren geleden. Ze was, net als ik, pas laat in haar leven en onder druk van de omstandigheden gaan autorijden. Misschien heeft die voorkennis wel een rol gespeeld bij haar beslissing om mij het begeerde brevet van vermogen te overhandigen. ‘Je gaat het pas leren als je je rijbewijs al hebt.’ Ik geloofde haar, ik beloofde mijn best te doen.

Maar waar ik hoopte een automobilist te worden ben ik alleen maar iemand die auto kan rijden – iemand die de gedachte een potentieel ongeluk te bezitten nooit werkelijk krijgt afgeschud. Natuurlijk waren er soms vakanties, weekendjes weg of familiebezoeken waarbij mijn moeizaam aangeleerde vaardigheid verdomd handig bleek. Waarbij ik zelf verdomd handig bleek. Als ik echter op de plaats van bestemming aankwam voelde ik steevast een vorm van opluchting die omgekeerd evenredig was aan de spanning waarmee ik me in het verkeer begeven had – te groot, te veelomvattend.

De kalme kapitein is in een gluiperd veranderd, het duur betaalde rijbewijs in een verspilling, de theoretische vrijheid in een praktische beslommering. Ik heb meer wegenbelasting betaald dan wegen bereden, meer APK-keuringen doorstaan dan euforie gevoeld en meer getankt dan genoten. Mijn hoofd weigert die uitkomst vooralsnog te accepteren, waardoor ik dwaal in het grensgebied tussen doorzettingsvermogen en sunk cost fallacy; hoe meer je ergens in geïnvesteerd hebt, hoe lastiger het wordt er afscheid van te nemen. De halve mensheid schijnt daar last van te hebben – sommige huwelijken drijven er zelfs op. Het is een zienswijze waaruit je nauwelijks kunt ontsnappen. In een van de terugkerende dromen rij ik een tunnel zonder verlichting in, omgeven door zeer traag rijdende vrachtwagens, terwijl de wanden van de tunnel naar binnen beginnen te bewegen. Het is niet de vraag of ik zal sterven, maar op welke manier. Vaak schrik ik wakker en weet dat ik niet alleen de bestuurder van de auto was maar ook de zeer trage vrachtwagens, ook de wanden van de tunnel. Toch zweept, diep in mijn borstkas, een bezeten gokker, een gespierde dompteur, een targets jagende bankier me op. Roept dat ik vol moet houden. Dat ik al mijn inzet zie verdampen als ik nu opgeef – ooit komt immers de grote beloning. ‘Spiegels zijn je grootste vrienden’, zei mijn eerste rijinstructeur. ‘Probeer er veel in te kijken.’ Een bootje, denk ik nu. Een klein, beheersbaar fluisterbootje. Dat zou eigenlijk best iets voor mij kunnen zijn.

Onder bankiers (in de City)

ja zweep de koersen op
stuw de statistieken
knallend door het dak
dwing de prognoses door
gloeiende hoepels te springen
jaag de groei ademloos
door roeien en ruiten
maar vergeet het schip
niet waarover john donne
lang voor de uitvinding
van glasvezels microchips
en de hele flitshandel zong
het brandende schip dat
alleen kon ontsnappen aan het vuur
door te zinken

K. Michel
Uit: Uitgeverij Atlas Contact, 2020