Dat Bovenkerk zelf geen last heeft van Turkenmoeheid, moge blijken uit het afgelopen maandag uitgekomen boek De maffia van Turkije, dat hij samen met zijn collega-criminoloog van het Willem Pompe Instituut Yücel Yesilgöz schreef. De omvangrijke studie beschrijft de georganiseerde misdaad in Turkije en de implicaties daarvan onder de Turken en Koerden in Europa. Het boek geeft een beeld van een land waar de harde criminaliteit volkomen verstrengeld is met de nationale autoriteiten. Na Suriname komt ook Turkije in aanmerking voor de kwalificatie ‘narcostaat’: er is sprake van state-organised crime met een lange traditie.
DE UITSPRAKEN die Bovenkerk in 1995 deed voor de IRT-commissie, werden hem niet in dank afgenomen. Socioloog J.A.A. van Doorn noemde Bovenkerks verhaal in zijn column in HP/De Tijd een ‘racistisch betoog’. De ‘enkele tientallen procenten’ die de professor noemde, verwezen niet naar controleerbare feiten en cijfers, maar impliceerden ‘een suggestieve gedachtenconstructie die alle leden van minderheden verdacht maakt’, aldus Van Doorn.
Ook minister van Binnenlandse Zaken Hans Dijkstal, verantwoordelijk voor het minderhedenbeleid, deed een duit in het zakje: de professor was volgens de VVD-‘er 'heel erg kort door de bocht’ gegaan. Bovenkerk had zijn uitspraken ‘evenwichtiger’ moeten brengen. Dijkstal in 1995: ‘Ik weet wel wat de volgende dag in de kroeg is gezegd over de minderheden.’
Op verzoek van het Nederlandse Centrum Buitenlanders (NCB) verscheen Bovenkerk krap drie weken na het verhoor nogmaals voor het tribunaal van Van Traa. Het noemen van ‘enkele tientallen procenten’ van de Turkse mannen in Amsterdam, was door de foutmarges die politiecijfers met zich meebrengen bij nader inzien toch niet zo verstandig, gaf hij toe. Bovenkerk sprak nu van ‘een aanzienlijke betrokkenheid’ van de Turkse mannen in Amsterdam bij de handel in drugs. Aan cijfers waagde hij zich niet meer.
EN DAT DOET hij nog steeds niet. Wie namelijk had verwacht in het nieuwe boek van Bovenkerk harde cijfers aan te treffen over de mate waarin de Turkse maffia in Nederland wortel heeft geschoten, moet worden teleurgesteld.
Tijdens de boekpresentatie in perscentrum Nieuwspoort afgelopen maandagavond gaf de criminoloog toe dat dit niet mogelijk is. ‘Je kunt moeilijk met enquêtelijsten langs de deuren gaan om de criminaliteit in kaart te brengen’, zei hij.
Als het beeld dat Bovenkerk en zijn medeauteur in De maffia van Turkije van de situatie onder Turken en Koerden in Nederland schetsen klopt, dan zouden de enquêteurs van het Willem Pompe Instituut nog niet zo'n gek figuur slaan. Van een ‘ons kent ons’-sfeer in de Turkse en Koerdische gemeenschappen in Nederland is de situatie getransformeerd in een ‘iedereen kent ons’-sfeer, schrijven de criminologen. Brave huisvaders in bijvoorbeeld Arnhem en Amsterdam houden zich om een centje bij te verdienen openlijk bezig met de handel in drugs. Ook de jongeren die zich met de handel bezighouden, maken daar geen geheim van: ze geven rondjes in cafés, rijden in dure auto’s en lopen in chique kleding. Het is de keus tussen met een Melkertbaan of als miljonair door het leven te gaan, zei Bovenkerk in Nieuwspoort.
IN DE MAFFIA van Turkije staat de Nederlandse situatie echter niet centraal. Het centrale punt in het boek is de betekenis van de baba in de Turkse cultuur. Deze ‘peetvaders’, die in Turkije de misdaad beheersen, worden volgens de auteurs nog steeds door veel mensen tot mythische figuren verheven; een soort gangsters van het kaliber van Al Capone. De banden die deze figuren met officiële overheidsinstanties hebben, werden al langer vermoed, maar kwamen werkelijk aan het licht toen op 3 november 1996 bij het plaatsje Susurluk een luxe Mercedes verongelukte met daarin een curieus gezelschap.
Behalve een Turkse schoonheidskoningin had de auto drie inzittenden die normaal gesproken niet in elkaars gezelschap aangetroffen worden: een belangrijke politiechef, een parlementariër én Abdullah Çatli, voormalig ondervoorzitter van de ülkücü (de Grijze Wolven) in Turkije en door Interpol gezocht wegens een serie moorden, drugshandel en de organisatie van de aanslag op paus Johannes Paulus II in 1981. ‘Alsof Erik Nordholt bij Klaas Bruinsma in de auto zit’, verduidelijkte Bovenkerk bij de presentatie.
Het ongeluk met de Mercedes in Susurluk staat niet op zich. Bij de dood in 1968 van de machtigste baba van Istanbul uit de jaren vijftig deden de kranten uitgebreid verslag van de door de onderwereld georganiseerde begrafenis. Vooraan bij de plechtigheid stonden de onderwereldfiguren zelf, hierachter een aantal hogere politiedirecteuren en dan nog wat politiechefs in lagere rangen. Tussen de leden van de onderwereld, in de voorste gelederen, stond bovendien de minister van Arbeid. De zoon van president Cevdet Sunay moest verstek laten gaan, maar stuurde een rouwkrans.
Op de begrafenis van het interessantste slachtoffer van het verkeersongeluk bij Susurluk, Çatli, deed zich een vergelijkbaar tafereel voor als in 1968. Weer rouwden misdagers, politici en nu ook hele roedels Grijze Wolven gebroederlijk rond het graf van een topcrimineel. Minister Agar, die Çatli van een nieuwe identiteit en een betrekking bij de politie had voorzien door zijn handtekening te plaatsen, moest aftreden.
De woorden die de minister sprak in een afscheidsinterview in dagblad Hürriyet geven de Susurluk-onthullingen nog meer cachet. De minister zei bang te zijn dat niemand door al deze gebeurtenissen ooit nog risico’s zou willen nemen voor de Turkse staat. ‘Binnen de georganiseerde misdaad werkzaam zijn voor de staat werd door hem als vaderlandslievende daad opgevat’, noteren Bovenkerk en Yesilgöz. De minister: ‘Slechts Allah vrezen wij en niemand anders.’
HET ONGELUK in Susurluk bevestigt een in 1996 verschenen rapport van de Turkse geheime dienst waarin gewag werd gemaakt van nauwe banden tussen politie en misdaadorganisaties. Het rapport, dat eerder ‘niet door iedereen even serieus was genomen’, beschrijft op een tot dan toe nog niet vertoonde wijze de vertakkingen van de misdaad in de autoriteiten van Turkije, melden Bovenkerk en Yesilgöz.
In dezelfde periode - voor Susurluk - spraken Bovenkerk en Yesilgöz met een van de grootste baba’s van Turkije, die op dat moment voor een korte periode in de gevangenis van Breda gedetineerd was. Hij sprak openhartig over zijn eigen carrière als drugsdealer en gaf fijntjes aan op welke wijze de Turkse overheid bij de misdaad was betrokken. De opbrengsten van zijn eigen handel kwamen ten goede aan de Koerdische beweging.
Bovenkerk en Yesilgöz geven toe aanvankelijk het verhaal niet te hebben geloofd, maar de nasleep van Susurluk heeft de geschiedenis ‘heel wat geloofwaardiger gemaakt’.
DAT HET IN Turkije mogelijk is dat zware criminelen heldenbegrafenissen krijgen en in talkshows op de televisie verschijnen, heeft volgens de auteurs een historische achtergrond. Al onder de sultans van de achttiende eeuw wordt er samengewerkt met huurmoordenaars in een ‘geheim comité’. En deze traditie kende een duidelijke continuïteit, ontdekten de onderzoekers. Rovers met bijnamen als Abdullah de Arabier onderhielden aan het begin van deze eeuw al goede contacten met de autoriteiten, terwijl nu criminelen in de ‘speciale eenheden’ van de politie zitten. Ook de bij Susurluk omgekomen topcrimineel maakte deel uit van zo'n eenheid.
Naast deze historische aspecten worden door de onderzoekers (bedrijfs)economische en politieke redenen genoemd. Zowel de Koerdische PKK als de extreem-rechtse Grijze Wolven zouden de drugsgelden gebruiken om hun strijd te betalen. Dit gebeurt in zo grote mate dat de omzet van de drugshandel in Turkije de hoogte van de nationale rekening overtreft.
De baba’s in Turkije en indirect dus ook de autoriteiten gebruiken en manipuleren voormalige gastarbeiders in Europa, stellen Bovenkerk en Yesilgöz. Grote delen van de opbrengsten van de drugshandel in Nederland vloeien weer direct terug naar Turkije, zeiden ze tijdens de boekpresentatie.
Het boek ontkracht het beeld dat uit het onderzoeksrapport van de commissie-Van Traa naar voren kwam. Daarin wordt bijvoorbeeld gezegd dat de drugshandel in het Arnhemse Spijkerkwartier het initiatief was van de kleine handelaren, die weliswaar samenwerkten met grote organisaties, maar niet gestuurd werden. De drugshandel met Turkije wordt van bovenaf, in kringen van de staat, gestuurd. Er is, aldus de auteurs, met recht sprake van state-organised crime en daarmee van een narcostaat.
GOOCHELEN MET cijfers doet Bovenkerk zoals gezegd niet meer. Over de aantallen Turken en Koerden die bij de drugshandel betrokken zijn, wordt in het boek niets gemeld. Hij wil niet nogmaals van onzorgvuldigheid worden beticht. Toch is er op de bronnen die de auteurs gebruiken wel het een en ander af te dingen. Vooral de enorme frequentie waarin gebruik gemaakt wordt van Turkse media roept vragen op. Dagbladen zouden, zo staat in de inleiding, alleen gebruikt worden wanneer sprake is van ‘feiten’. In ten minste één geval, waarvan verderop in het boek melding wordt gemaakt, blijkt de notie van ‘feiten’ in de Turkse pers ook maar betrekkelijk. Een in het dagblad Hürriyet dood verklaarde crimineel was volgens de auteurs op dat moment nog in leven. Dit incident was voor hen evenwel geen aanleiding om met ‘feiten’ uit kranten zorgvuldiger om te springen.
Het is de vraag of ze daar goed aan hebben gedaan. Had er niet zorgvuldiger met dit soort bronnen omgesprongen moeten worden? Hilarisch is in dit verband de halve pagina die in de inleiding wordt gewijd aan de wildwestavonturen die de journalist Jan Haerynck beleeft in de Turkse maffia van Zeeland. Was Haerynck niet de man die verhalen over verdwenen kinderen verzon en ze als vaststaande feiten in een reportage vermeldde?
Het sombere beeld dat Bovenkerk en Yesilgöz van de Nederlandse situatie schetsen, is echter redelijk overtuigend. De ‘aanzienlijke betrokkenheid’ is aangetoond. Oplossingen voor de groeiende afhankelijkheid van drugshandel van Turkse en Koerdische groepen in Nederland zijn er echter niet zolang de politieke achtergrond in Turkije niet verandert en tegelijk de sociaal-maatschappelijke positie van deze groepen. En hoewel het niet aan criminologen is om over oplossingen te denken, wilde Frank Bovenkerk op de boekpresentatie nog kwijt dat het voorstel van minister Dijkstal om jonge Turkse moeders te helpen bij de opvoeding van hun kinderen, op dit moment in ieder geval ‘in het geheel niet zinvol’ is. Een trap na aan de minister die Bovenkerk in 1995 nog zo onheus bejegende.
Dichters & Denkers
Turkse zaken
OP DE EERSTE DAG van de verhoren van de parlementaire commissie Opsporingsmethoden werd de toon meteen gezet. De commissie-Van Traa was koud bekomen van de schrik, veroorzaakt door de analyse die professor Fijnaut gaf van de Nederlandse misdaadstructuur, toen Frank Bovenkerk zich aandiende en in zijn verhoor sprak van ‘enkele tientallen procenten’ van de Amsterdamse Turkse mannen die op enigerlei wijze betrokken zou zijn bij de handel in drugs. Van alle heroïne die in Nederland onderschept wordt, is 85 procent van Turkse afkomst, vertelde Bovenkerk. De Amsterdamse dienders hadden er ‘zo langzamerhand schoon genoeg van om steeds maar Turkenzaken te draaien’, verklaarde Bovenkerk in onvervalst politiejargon. Er was bijna sprake van een ‘Turkenmoeheid’ bij de politie.
www.groene.nl/1998/22