Ik snap soms die ophemeling van het korte verhaal niet helemaal. Moet het korte verhaal worden verdedigd? Tegen wie of wat? Misschien omdat het oer-leesinstinct vraagt om romans, hoe dikker hoe beter. Ik kan me inderdaad geen leesgraag kind voorstellen dat van korte verhalen houdt, sprookjes uitgezonderd. Lezen betekent je onderdompelen in een onbekend avontuur dat zolang mogelijk duurt. De enige verhalen die ik als kind kon velen waren die van Roald Dahl, en dan nog associeerde ik ze met verveling. Inmiddels, professioneel lezer, weet ik dat het korte verhaal wordt beschouwd als literaire hoogdressuur. Moet ik nu met het pistool op de slaap verklaren welke Nederlandse schrijver goeie korte verhalen kan schrijven, dan kom ik op W.F. Hermans, Margriet de Moor, J. M. A. Biesheuvel, Vonne van der Meer, D. Hooijer en Rob van Essen. De wereld waar deze schrijvers je inspinnen voelt als groot en vervullend. Maar dat pistool op de slaap maakt dat ik vast een paar schrijvers vergeet.
Buitenlandse schrijvers is weer wat anders natuurlijk. Alice Munro, Tsjechov, James Salter, Edna O’Brien, Rebecca Lee; zij schrijven verhalen die lezen als romantrilogieën. Bernhard Schlink (Zomerleugens) vind ik ook heel goed, al vertrouw ik mijn eigen smaak hier niet helemaal. Misschien gebeurt er net even te veel sensationeels aan relationeel ongemak. In ieder geval kan ik die verhalen altijd opnieuw lezen, om pas na een bladzijde of tien te denken dat het me bekend voorkomt, maar dan zit ik er al weer te zeer in om nog te kunnen stoppen.
Een lange aanloop om aan te komen bij de debuutbundel van een 74-jarige. Scary Old Sex is de titel, wat ik best een scary titel vind, zij het iets minder scary dan de titel van de Nederlandse vertaling: Grote boze seks. Ik weet niet welke gedachte hierachter schuil gaat. En dan staat er ook nog ‘Taboedoorbrekende verhalen’ als blurb op het omslag. ‘De liefdes van haar leven’, zoals ook het openingsverhaal heet, was toch echt een betere titel geweest. Maar ik ben dan ook bang voor seks, zeker als erover wordt geschreven.
Arlene Heyman is psychiater, lees ik op de achterflap, en ik denk dat ik dat aan haar verhalen kan merken. Die verhalen zijn, het hoge woord moet er maar uit, meesterlijk. Allemaal. Ze zijn diepmenselijk en tegelijkertijd buitengewoon cru, én, heel belangrijk, ze zijn niet netjes geschreven. Er zitten gaten in, rafels, en onverwachte perspectiefwisselingen. Vooral het verhaal ‘Artefact’, over een complex samengesteld gezin, grotendeels verteld vanuit een laborante die onderzoek doet naar ratten, is een wonder van losse dwingendheid, ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen.
Het openingsverhaal is een blote reconstructie van moeizame seks tussen langgetrouwden, en eindigt met iets waarvan ik niet weet of het de wrede werkelijkheid of dito fantasie is. Sowieso beweegt Heyman zich op het spannende grensvlak van verbeelding en feitelijkheid. Ze schrijft over de even vrolijke als verdrietige – want onmogelijke – relatie tussen een jonge kunstenares en haar dertig jaar oudere leermeester. Het verhaal is opgedragen aan Bernard Malamud, met wie Heyman in het echte verleden, weet ik uit een interview, een verhouding heeft gehad. Het verhaal is ook zonder die informatie geweldig, namelijk wijs en berustend. Hoe mensen voortdurend op een smalle richel lopen van acceptatie en verzet, misschien is dat wel de rode draad in deze bundel.