Sinds Ammar en Sara in juni vorig jaar het huis van hun vader Hisham Hafez in Damascus, Syrië, verlieten om naar de Nederlandse ambassade te vluchten, kreeg de zaak van moeder Janneke Schoonhoven veel aandacht. De Telegraaf stortte zich op het ‘hartverscheurende’ relaas; vele BN’ers, onder wie Ali B., betuigden hun steun aan de kinderen, die vanuit de ambassade via een webcam contact onderhielden met het thuisfront. Nauwelijks een maand nadat Ammar en Sara in het kielzog van minister Bot de vliegtuigtrap op Schiphol waren afgedaald, presenteerde Janneke Schoonhoven haar boek Kom niet aan mijn kinderen. Terwijl diplomaten op het hoogste niveau maandenlang achter de schermen werkten aan een goede afloop, had zij haar verhaal door een journaliste laten optekenen.

Met haar boek treedt Janneke Schoonhoven in de voetsporen van de Amerikaanse Betty Mahmoody, wier bestseller Not Without My Daughter, verschenen in 1987, later werd verfilmd. Voor het eerst raakte de wereld toen doordrongen van de valkuilen van een intercultureel huwelijk.

De verhalen, geschreven vanuit het perspectief van de vrouw, vertonen een grote overeenkomst. Een relatie tussen een westerse vrouw en een islamitische, Arabische man, ontaardt na de eerste gepassioneerde verliefdheid (lees: goede seks). De echtgenoot blijkt een man met twee gezichten: een charmante, attente minnaar versus en een agressieve, jaloerse macho die liegt en bedriegt. Als er kinderen komen, gaat het bergafwaarts. De schoonfamilie gaat een negatieve rol spelen, het huwelijk spat uiteen, de man vertrekt en neemt onrechtmatig – ontvoering – de kinderen mee naar de familie in de Arabische wereld. Voor de moeder begint de nachtmerrie om de kinderen terug te krijgen, wat met veel hulp, niet-aflatende inzet en veel moederliefde lukt. Mahmoody’s boek en dat van Schoonhoven vertolken de ultieme clichés over kinderontvoeringen en over trouwen met een islamiet.

Bij Janneke Schoonhoven duurde het drama bijna tweeënhalf jaar. Ze reisde vele malen naar Syrië, bezocht haar kinderen bij haar ex-man, maar stootte telkens op zijn vage beloftes. Ondertussen ging ze in Nederland het gevecht aan met de bevoegde instanties, maar niemand kon haar zaak forceren. Toen Jaap Jongbloed met zijn cameraploeg van Vermist afreisde naar Damascus, om op verzoek van Hafez ‘zijn kant van de zaak te horen’, eindigde dat in wildwest-toestanden. Hafez bleek de politie te hebben gebeld en de Nederlanders belandden in de politiecel. Door tussenkomst van de ambassade kwamen ze met de schrik vrij.

Deze kwestie is in veel opzichten niet exemplarisch voor het drama dat schuilgaat achter kinderontvoeringen. Volgens aanmeldingen bij de Nederlandse Centrale Autoriteit, een speciale instantie voor internationale kinderontvoeringen van het ministerie van Justitie, worden de meeste ontvoeringen gepleegd door moeders (ruim zestig procent) en vinden ze grotendeels plaats binnen westerse landen.

Bij een melding van ontvoering wordt eerst gekeken of het betreffende land het Verdrag Internationale Kinderontvoering uit 1980 heeft ondertekend. Dat is gebeurd door ‘slechts’ 75 landen. Dit verdrag geeft de aangesloten landen juridische handvatten; uitgangspunt is dat het kind in geval van ontvoering onmiddellijk teruggebracht moet worden. Volgens Justitie-woordvoerder Patrick Mikkelsen gaat het om ongeveer 130 gevallen per jaar. Er zijn meer inkomende (kind meegenomen vanuit het buitenland) dan uitgaande aanmeldingen (kind meegenomen naar het buitenland). Als het om een verdragspartner gaat, wordt de kwestie door Justitie aangepakt door bemiddeling of teruggeleiding. Soms wordt daarbij de politie ingeschakeld. Als er een strafrechtelijke procedure wordt ingezet, komt de zaak bij het openbaar ministerie te liggen. Ontvoeringen naar landen die het Haagse verdrag níet hebben ondertekend komen op het bordje van Buitenlandse Zaken. Dat zijn de grootste problemen: die kinderen kunnen alleen na diplomatiek verkeer terugkeren.

Vanuit Stichting Gestolen Kinderen, Defence for Children en Stichting Lawine klinkt kritiek op de houding van de Nederlandse overheid. Uit hun cijfers blijkt dat maar een vijfde van het aantal gevallen wordt opgelost. De overheid zou niet bereid zijn precaire politieke betrekkingen op het spel te zetten voor individuele gevallen, en die komen alleen aan bod in het kielzog van andere (politieke) besprekingen. Maar er verandert wel iets. Vorig jaar juni werden de krachten van de verschillende instanties gebundeld in het Centrum Internationale Kinderontvoeringen. Het centrum is onafhankelijk, maar wordt gefinancierd door Justitie. Alle ontvoeringszaken worden hier geregistreerd. Er wordt hulp en advies geboden.Volgens directeur Els Prins is het een enorme stap vooruit: ‘We streven naar een internationaal netwerk van bemiddelaars. Wij willen dat het Haagse verdrag beter strookt met de lokale omstandigheden. In niet aangesloten landen hangt het af van de bereidwilligheid van autoriteiten. En ook van de houding van de minister in Nederland. Minister Bot was altijd erg betrokken. Hij had tijdens zijn reizen altijd een map met dossiers onder de arm. Wat het vaak extra lastig maakt is de beeldvorming over ouderschap: in islamitische landen accepteert de familie het niet als de vader de kinderen niet toegewezen krijgt, hij is dan een slechte vader. In de westerse wereld geldt dat omgekeerd.’

Bij de ontvoering van Ammar en Sara heeft dat beeld zeker een rol gespeeld. Tegenover het verhaal van Janneke Schoonhoven staat de versie van Hisham Hafez. Zijn verhaal komt ruimschoots aan bod op www.ikvader.nl, een site voor ‘dwaze vaders’ die woedend zijn over de manier waarop ze na een echtscheiding worden behandeld: betalen, maar geen serieuze partij meer mogen zijn bij de opvoeding van de kinderen.

Uit gesprekken met Hafez, vorige week in Damascus, komt deze frustratie sterk naar voren. Zoals bij veel echtscheidingen gooit ook Hafez met modder naar zijn ex. Niet hij maar zíj was ziekelijk jaloers. Na de scheiding moest hij het huis (door hem gefinancierd) verlaten en kreeg zij de kinderen toegewezen. Haar nieuwe vriend Gerard, van wie ze een tweeling kreeg en van wie ze later weer scheidde, zou slecht zijn geweest voor Ammar en Sara. Hisham Hafez: ‘Gerard moest niets hebben van mijn kinderen, hij heeft Ammar meerdere keren geslagen, precies zoals Janneke over mij beweert.’

De aftocht van Hafez naar Syrië, in augustus 2004, heeft ook een andere achtergrond dan ‘zomaar vertrekken’. Hafez vertelt dat hij vanaf 2001 ernstig werd bedreigd. Hij denkt dat Gerard daar mede achter zit. Telefoontjes dat hij ‘moet oprotten’, brandstichting in zijn flat in Winschoten. Op een ochtend wordt hij in zijn fietskelder neergeslagen. Hij voelt de loop van een pistool op zijn hoofd en zijn belager zegt: ‘Dit is de laatste waarschuwing, wij weten alles over jou. Binnenkort heb je vakantie met je kinderen en we willen je weg hebben uit Nederland. Als je terugkomt, is deze kogel voor jou. Als je aangifte doet, weten we je te vinden.’ Voor Hafez en zijn nieuwe vriendin is een snel vertrek de beste oplossing. ‘Ik heb tegen Janneke gezegd: we gaan naar Frankrijk – en via Schiphol zijn we naar Syrië vertrokken.’

In Damascus meldt Hafez zich bij de ambassade. Hafez: ‘Ik heb verklaard dat ik de kinderen niet heb ontvoerd, maar dat we zijn weggejaagd. Ik had ook echt geen plannen om in Syrië te blijven, maar wilde pas terug als mijn kinderen veilig zouden zijn.’

Er volgt intensief contact tussen de ouders, maar dat verzandt in een moeras van valse beloftes, trots en wantrouwen. De ambassade doet vele pogingen te bemiddelen en blijft lang geloven in de goede wil van de vader. Het voorval met het Vermist-team komt volgens Hafez voort uit een poging zijn kinderen te ontvoeren. De vlucht van de kinderen naar de ambassade, zomer vorig jaar, betitelt hij ook als ‘een ontvoering door het ambassadepersoneel’.

Als de kinderen zich eenmaal op Nederlandse bodem bevinden, begint de stille diplomatie. Minister Bot spreekt met de Syrische autoriteiten over de kwestie, met uiteindelijk als resultaat de handtekening van Hafez, waarmee hij toestemming geeft voor de terugkeer van de kinderen naar Nederland.

Vervolgens ontstaat er onduidelijkheid over de juridische gevolgen van die toestemming. Het internationale opsporingsbevel is ingetrokken, zegt de minister, maar er is geen sprake van dat de strafvervolging niet zal worden doorgezet. Als Hafez een stap in Nederland zet, zal hij worden voorgeleid aan de Groningse rechtbank en worden gehoord in een pro-formazitting. Hafez zegt echter – ook tijdens het gesprek in Damascus – dat hij ‘zwart op wit heeft staan dat hij niet zal worden vervolgd voor kinderontvoering’.

Uit een vertrouwelijke brief van minister Bot aan zijn Syrische ambtgenoot van 13 december 2006 – die in het bezit is van De Groene Amsterdammer – blijkt daar echter niets van. Nergens staat dat er géén proces tegen Hafez komt. Letterlijk: ‘The Dutch government will lift the international arrest warrant against Mr Hafez, enabling him to travel freely to any place he chooses, including the Netherlands.’ En: ‘Upon his arrival in the Netherlands Mr Hafez will have to appear before an investigating judge (rechter-commissaris) for a brief pro forma hearing during which the prosecutor will formally ask the judge to hold Mr Hafez in custody but will then immediately request his release on parole.

Hafez denkt dat het ‘berust op een misverstand’. Hij was er zeker van dat hij geen rechtsvervolging zou krijgen en zegt, aangeslagen, dat hij nu niet naar Nederland zal gaan om zijn kinderen te bezoeken.

Volgens een woordvoerder van Buitenlandse Zaken, Ahmed Dadou, is dat jammer: ‘We zijn heel blij dat Hafez zijn toestemming heeft gegeven. Zijn houding was de crux voor de goede afloop. We hebben geprobeerd ook aan zijn positie te denken. De internationale signalering is opgeheven, zodat hij buiten ons land bewegingsvrijheid heeft. We proberen hem goed uit te leggen wat hem in Nederland te wachten staat. Hij heeft als Nederlander alle rechten om in een rechtsgang zijn verhaal te doen. Met behoud van zijn paspoort is hij vrij zich te bewegen in ons land. Hij mag zijn kinderen zien. Dat willen Ammar en Sara ook graag. In het begin hebben we geprobeerd te bemiddelen met hulp van specialisten. We proberen altijd de rol van de ouders te benadrukken, want zíj hebben uiteindelijk de verantwoordelijkheid naar de kinderen toe. Dat wordt wel eens vergeten. Als dat niet lukt, dan doen wij ons uiterste best om tot een oplossing te komen. Maar daar merkt het grote publiek natuurlijk niet altijd iets van.’

Volgens Dadou is er ‘heel goed samengewerkt met de Syrische autoriteiten. Ze toonden zich behulpzaam en integer. Nooit is gepoogd er politieke munt uit te slaan. Hun houding verdient alle lof.’

Een vlucht naar de ambassade is volgens Buitenlandse Zaken geen oplossing voor zaken die muurvast zitten. ‘De fysieke aanwezigheid oefent een grote druk uit op álle partijen, op de ouders, de kinderen en het personeel. Het kan zich best jaren voortslepen. Een goede afloop is nooit gegarandeerd. De vader heeft in dit geval de doorslag gegeven’, aldus Ahmed Dadou.