
Het past helemaal bij het dolende bestaan van de schrijfster James Tiptree, Jr dat haar Amerikaanse biografe in een Amsterdams bovenhuis blijkt te wonen, met twee jonge kinderen en een Nederlandse man die Kuifje in het Fries vertaalt (‘Tufke’). Ook postuum blijft Tiptree wonderlijke episodes aan haar levensverhaal toevoegen.
Julie Phillips, een journaliste, heeft een adembenemend boek geschreven. Door broodnood en kinderzorg heeft ze er bijna tien jaar over gedaan. Ze moet eraan begonnen zijn net toen ik mijn eigen verwerking van Tiptrees fictie aan het afronden was in een proefschrift. In dit studieuze geschrift speelde het leven van Tiptree slechts een ondergeschikte rol en fantasieën over het schrijven van een biografie hebben me danig parten gespeeld. Maar ik had geen idee hoe ik dat zou moeten aanpakken en langzaamaan is Tiptree voor mij naar de achtergrond verdwenen. Tot ik een poosje geleden ineens een e-mail kreeg van Julie Phillips dat ze mijn proefschrift had opgeduikeld in een universiteitsbibliotheek. Ze was verrast door mijn uitvoerige commentaar op Tiptrees werk en ik viel van mijn stoel bij het vernemen van haar biografische project. Inmiddels had mijn aandacht zich echter naar andere terreinen verlegd en daarom ben ik het boek enigszins tegen wil en dank gaan lezen. Maar opnieuw blijkt Tiptree onweerstaanbaar en ook voel ik weer de aantrekkingskracht van het literaire genre dat ze beoefende.
James Tiptree, Jr is een sciencefictionschrijver. Maar Nederland is niet zo’n sciencefictionland. Waar sf in de Verenigde Staten gigantische oplagecijfers haalt en gedoceerd en bestudeerd wordt aan gerenommeerde universiteiten, heeft het genre hier een obscurantistische status en is er slechts een enkele excentrieke postmoderne wetenschapper die er onderzoek naar doet. Misschien komt het door onze onvolprezen ‘Hollandse nuchterheid’ dat speculatieve fictie en ongerijmde fantasieën de literaire canons niet halen. Films doen het beter, in ieder geval bij het grote publiek, maar hun succes drijft vaak vooral op de special effects van de visuele cultuur. Wat de verklaring voor het gebrek aan belangstelling ook is, de mogelijkheden die het genre in zich heeft blijven zo helaas buiten beeld. Zoals bij alle genres heb je sciencefiction in alle soorten en maten, van de meest banale pulp tot verfijnde literair-filosofische verhalen. Op zijn best biedt sf een narratieve ruimte om volop te experimenteren met de verbeelding. Het letterlijk overschrijden van grenzen van tijd, ruimte, identiteit en seksualiteit maakt het mogelijk te onderzoeken wat er voorbij die grenzen zou kunnen zijn.
James Tiptree, Jr schreef sf op zijn best. Hoewel ze onder druk van haar uitgever ook een aantal romans heeft geschreven, ligt haar grote kracht in het korte verhaal. Sommige verhalen hebben conventionele verhaalstructuren, andere kenmerken zich door het experiment. In een bijtende, ironische stijl worden de stereotypen van het sf-genre – ruimtereizen, het contact met ‘aliens’, technologische ontwikkelingen – omgevormd tot groteske beelden van vervreemding en ontsporing. Veel verhalen draaien om seksueel geweld jegens vrouwen en monden uit in ondergangsvisioenen of voorstellingen van een vlucht uit het lichaam. Een metafoor als deze kan in sciencefiction heel letterlijk worden genomen. Getuige bijvoorbeeld, in Tiptrees roman Up the Walls of the World, de transformatie van de Keniaanse computerprogrammeur Margaret Omali, als kind slachtoffer van clitoridectomie, tot het onstoffelijke brein van een ruimteschip.
Phillips laat zien hoezeer Tiptrees leven en werk met elkaar verknoopt waren. Bovendien doet ze beide oplichten tegen de achtergrond van het wereldgebeuren van de twintigste eeuw. Het kolonialisme, de Tweede Wereldoorlog, de ruimtevaart en het westers feminisme zijn hierin de meest opmerkelijke thema’s. Alice B. Sheldon had een leven als – nou ja, als een roman. Ze werd in 1915 geboren in Chicago als Alice Bradley, als enig kind van Herbert Bradley, een advocaat en ontdekkingsreiziger, en Mary Hastings Bradley, succesvol schrijfster van vele reisverhalen. Titels van Mary’s boeken als Alice in Jungleland en Alice in Elephantland onthullen veel over Tiptrees kindertijd. Alice vergezelde haar ouders op expedities in Afrika – waaronder de jacht op gorilla’s, eerst met het geweer, later met de camera –, India en Zuidoost-Azië. Als zesjarig meisje met een tropenhelm op haar blonde krullen liep ze aan de hand van haar moeder aan het hoofd van een stoet zwaar beladen inheemse dragers. In sommige streken van Afrika waren de Bradleys de eerste blanken die de dorpelingen ooit gezien hadden. Phillips vermoedt dat beide partijen de ontmoeting ervaren moeten hebben als ‘wat voor de meeste sciencefictionschrijvers alleen een verhaal of een metafoor is: het eerste contact met de alien’. Behalve met alle kleurrijke zaken die Alice gezien en meegemaakt heeft op deze reizen, is ze ook geconfronteerd geweest met gruwelen als de naakte, gemartelde lijken van twee mannen langs de kant van de weg in Belgisch Congo. Tiptrees obsessie met de wreedheid waartoe mensen in staat zijn heeft haar wortels in die scène: ‘Auschwitz, My Lai, etc. etc. etc. verbaasden me later geen moment.’
Sciencefiction is mede ontstaan uit koloniale avonturen- en reisverhalen zoals die van Mary Bradley – met de kosmos als the final frontier. Tiptrees eigen werk demonstreert het vermogen van sf om het koloniale verhaal te herschrijven en hiërarchische plots te ondermijnen, ten gunste van nog ongedachte verhoudingen tussen mensen en ‘vreemdelingen’. In haar klassieke zwarte komedie The Women Men Don’t See vertrekken de vrouwelijke hoofdpersonen zelfs vrijwillig met een ruimteschip vol aliens het zwerk in.
Ik was bekend met de hoogtepunten van Tiptrees markante leven, voorzover die gevonden konden worden in introducties op haar werk. Na haar exotische kindertijd bevatten levensbeschrijvingen doorgaans de volgende elementen. Om te ontsnappen aan de grote invloed van haar ouders en het gevoel nooit aan hun hoge verwachtingen te kunnen voldoen, vertrok Alice op haar veertiende naar een Zwitserse kostschool. Ze vond het moeilijk zich aan te passen, een ervaring die zich later herhaalde op het befaamde college voor meisjes Sarah Lawrence te New York. Op haar negentiende trouwde ze vijf dagen na hun eerste ontmoeting met William Davey, een charmante alcoholist, van wie ze na vijf jaar weer scheidde. Daarna werkte ze een aantal jaren als beeldend kunstenares in Californië, Mexico City en Chicago, tot ze in 1942 in dienst trad van de Amerikaanse luchtmacht. Ze werd de eerste vrouwelijke officier bij de foto-inlichtingendienst van de Verenigde Staten. Gestationeerd in de kelders van het Pentagon was ze belast met de interpretatie van hoogtefoto’s van het Verre Oosten. In het leger ontmoette ze haar tweede man, kolonel Huntington ‘Ting’ D. Sheldon. Na de oorlog trok het echtpaar zich terug op een kuikenbroedbedrijf in New Jersey. Na zes jaar hadden ze het beiden helemaal gehad met het pluimvee en via Tings connecties in Washington kwamen ze als data-analisten terecht bij de cia, dat toen nog een kleine, politiek progressieve organisatie was. Ting zou zeventien jaar bij de cia blijven, maar Alice besloot in 1955 te vertrekken, toen de dienst onder Eisenhower steeds meer betrokken was geraakt bij militaire operaties tegen buitenlandse regimes.
Na deze episode begon voor haar een nieuw deel van haar leven. Ze ging psychologie studeren, wat uiteindelijk resulteerde in een doctoraat magna cum laude aan de George Washington Universiteit. Ze was toen 52. Haar terrein was dat van de experimentele psychologie en haar onderzoek betrof het gedrag van ratten als ze geconfronteerd werden met iets onbekends: wilde dieren vermijden het onbekende, terwijl dieren in een veilige omgeving zich ertoe aangetrokken voelen. Zeer vergelijkbaar met mensen, volgens Sheldon. Al een paar jaar na haar promotie sloot ze haar wetenschappelijke loopbaan af, omdat de colleges in uitpuilende zalen studenten haar uitputten en ze worstelde met een zwakke gezondheid. Daarnaast stond het vooruitzicht van eindeloos geldaanvragen indienen, terwijl de ruimte voor onderzoek erg klein was, haar tegen.
Ondertussen echter was James Tiptree, Jr geboren. In de periode dat ze zwoegde op haar proefschrift was Alice sciencefictionverhalen gaan schrijven om stoom af te blazen. Tot haar verbazing werden ze gepubliceerd. Ze koos ervoor te schrijven onder een pseudoniem. Deze naam ontstond als een grap. In de supermarkt viel haar oog op een potje Engelse Tiptree jam, ‘James Tiptree!’ riep Alice en haar man vulde aan: ‘Junior’. Tot een alerte fan in 1976 haar identiteit ontdekte, heeft Tiptree alleen een papieren bestaan geleid. Hoewel de speculaties over wie schuilging achter de nom de plume niet van de lucht waren, wist op enkele intimi na niemand wie Tiptree feitelijk was.
Alice Bradley-Sheldon schreef meer dan vijftig verhalen en drie romans als James Tiptree, Jr en ongeveer tien verhalen onder het pseudoniem Raccoona Sheldon. Ze ontving een aantal van de hoogste sf-onderscheidingen in de Verenigde Staten. In mei 1987 doodde Alice eerst haar echtgenoot, waarna ze de revolver op zichzelf richtte en de trekker overhaalde.
Op grond van archiefonderzoek en vele gesprekken vult Phillips deze gegevens aan, interpreteert ze en corrigeert ze. Een voor mij opmerkelijk voorbeeld van het laatste is de ontzenuwing van de bewering dat Alice’s echtgenoot zich bij zijn sterven in een vergevorderd stadium van Alzheimer bevond. In werkelijkheid blijkt hij wel bijna blind, maar nog scherp van geest en zeker niet levensmoe te zijn geweest. Het is Alice die het leven zat was en haar geliefde partner mee de dood heeft ingenomen. Phillips brengt het fenomeen James Tiptree, Jr tot leven en legt daarmee tevens de verbijsterende schaduwwereld van Alice B. Sheldon bloot. Een wereld die bepaald werd door een bijna levenslange amfetamineverslaving, begonnen in het Amerikaanse leger, dat dexedrine als snoepjes uitdeelde aan zijn werknemers, ongewilde kinderloosheid als gevolg van een infectie na een clandestiene abortus, steeds terugkerende zware depressies, zelfmoordplannen en een bipolaire stoornis, onbeantwoorde lesbische liefdes (‘mijn dode vogeltjes’) en de levenslange haat-liefdeverhouding met Mary, haar gevierde en flamboyante moeder, die bijna 95 is geworden.
Het schrijven bood haar ontsnapping en het Tiptree-pseudoniem een schuilplaats. Behalve de sf-fictie onderhield ze áls Tiptree ook een uitvoerige correspondentie met uitgevers, lezers en andere sciencefictionauteurs, onder wie de ‘mild-feministische’ Ursula Le Guin en de ‘radicaal-feministische’ Joanna Russ. In deze vriendschappelijke briefwisselingen zijn authenticiteit en maskerade, waarheid en fictie volledig met elkaar vervlochten. Maar dat geldt in Phillips’ visie evengoed voor haar verhalen: voorzover het werk in zekere zin altijd het leven van een auteur weerspiegelt, was Tiptrees werk ‘a funhouse mirror of a madhouse experience’. Dat Tiptree geen stoere jonge vent bleek te zijn maar een 61-jarige vrouw was voor sommigen een schok of een belediging, voor anderen een goede grap. Maar niemand kon nog serieus volhouden dat mannelijkheid en vrouwelijkheid feiten zijn. Tiptrees optreden, stelt Phillips, confronteerde zowel mannen als vrouwen met hun medeplichtigheid als lezers. Tot de onthulling van Tiptrees identiteit werden zijn/haar verhalen vaak geprezen om hun ‘mannelijke stijl’, maar paradoxaal genoeg ook om hun inlevingsvermogen in het lot van vrouwen. Phillips: ‘Zoals in andere passing stories bevestigt de onthulling van Tiptrees identiteit de “gendergrens” in fictie maar blaast deze tegelijkertijd ook op. Aan de ene kant wordt van een persoon in vermomming verwacht dat ze na de ontmaskering teruggaat naar haar eigen mensen, haar eigen gender. Maar de categorie gender zelf is twijfelachtig geworden: welke is wat? Wie zijn de “wij” en de “zij”?’
Terloops haalt Phillips hierbij de vraag van de Amerikaanse filosofe Judith Butler aan: ‘Als gender een constructie is, kan het dan op een andere manier geconstrueerd worden?’ Ook uit andere achtergrondopmerkingen blijkt dat ze goed op de hoogte is van theorievorming rond vrouwen en schrijverschap. Dat maakt dit boek zo interessant. Niet alleen is het de biografie die Alice B. Sheldon in al haar complexiteit eindelijk recht doet. Evengoed laat het zich lezen als een interventie in een theoretisch debat. Dat zo’n interventie ook de vorm van een spannend verhaal kan hebben, lijkt me een eye-opener voor de wetenschap.
Julie Phillips geeft lezingen over haar biografisch onderzoek naar Tiptree: 28 juni, American Book Center, Lange Poten 23, Den Haag, 19.00 uur; 29 juni, ABC Treehouse, Voetboogstraat 11, Amsterdam, 20.00 uur