
Dat de Amsterdamse grachten na vierhonderd jaar nog volop leven, bewijzen zowel macabere als vreugdevolle gebeurtenissen. Zouden de stedenbouwkundigen in 1613 voorzien hebben dat er jaarlijks een dozijn mannen verdrinken als ze in beschonken toestand bij het urineren te ver overhellen en vervolgens het trapje in de kadewand niet kunnen vinden? Er is wel gepleit voor balustrades om dit te voorkomen – gelukkig dat dat vrijwel nooit is doorgevoerd omdat het de straat had afgesneden van het water.
In de categorie curiosa zou je de ontelbare fietsen kunnen noemen die een roemloos einde vinden op de bodem van de gracht. De schuit die maandelijks de voorraad roest uit de modder grijpt, is een toeristische attractie geworden. Het aquarium van Artis heeft een stuk gracht ingericht, zodat bezoekers zich een beeld kunnen vormen wat er zoal onder water leeft – en dat zijn niet uitsluitend vissen. Het grootste geheim is de diepte van de grachten, blijkt onder meer uit dat aquarium. Tussen de één meter vijftig en twee meter, dan heb je het wel gehad.
Dat de grachtengordel leeft, dat wil zeggen inzakt, opkrabbelt, en dat al eeuwenlang in een perpetuum mobile, blijkt misschien wel het best op de momenten als de Prinsengracht zich ontpopt tot nationaal podium voor homo’s, voetbalsterren en violisten, of ’s winters tot ijsvloer voor schaatsers. Logisch dat deze halvemaan op de lijst van de beschermde monumenten van Unesco staat, vreemd dat die erkenning zo lang op zich heeft laten wachten. En gelukkig dat de consequenties van dat predikaat overzichtelijk zijn. De vrees dat een stuk stad tot doods monument wordt verheven, een plek waar niets meer kan en mag, is niet bewaarheid. Het bewijs wordt geleverd door de talloze steigerdoeken in de grachtengordel. Zelfs in tijden van crisis is er van verval of stagnatie niets te merken.
Dat is wel eens anders geweest. Tussen 1970 en 1985 lag de binnenstad er deplorabel bij. Rijke Amsterdammers weken uit naar boerderijen en bungalows op het platteland, de minvermogenden naar groeikernen als Purmerend en Heerhugowaard. Bedrijven verlieten de binnenstad, panden achterlatend die dringend toe waren aan groot onderhoud. Exemplarisch voor de teloorgang was de kraak van de Groote Keijser in 1978 waar jarenlang de Technische Unie was gevestigd. Ik herinner me een groezelig interieur waar de grijswitte marmeren vloer door de Heras-hekken, matrassen en ingezakte fauteuils heen schemerde. Er zou begin jaren tachtig een gewelddadige ontzetting volgen. Desalniettemin hadden de krakers een belangrijke misstand aan het licht gebracht: de grachtenpanden als speculatieobject en de dreigende ontvolking van de binnenstad. In de geschiedenis van de grachtengordel komen dergelijke aantastingen vaker voor, zo valt te lezen in het herziene Grachtenboek dat dit najaar verschijnt (De grachten van Amsterdam, redactie Koen Kleijn). Zo liet de bank Mees Hope in 1972 een ondergrondse parkeergarage aanleggen onder de tuinen van het perceel Utrechtsestraat-Herengracht-Reguliersgracht, waarbij monumentale bomen zijn gerooid. Het toekomstige chique Waldorf Astoria Hotel kan van deze voorziening profiteren, maar het kwaad is al geschied.
Het is een levend organisme, dat verklaart het succes van de Amsterdamse grachtengordel in de eerste plaats. Dat komt door zijn oorsprong, want het waren burgers die aan het bouwen sloegen nadat de gemeente kavels had uitgegeven en de grachten had gegraven. Architecten kwamen er nauwelijks aan te pas, Hendrick de Keyser, Philip Vingboons en Adriaen Dortsman daargelaten. Veel regelgeving bestond er evenmin in de zeventiende eeuw. Verboden waren de brandgevaarlijke houten panden terwijl in de dwarsstraten de hoogte in verband met de privacy beperkt moest blijven. Op een onverklaarbare manier hielden de aannemers/timmerlieden zich aan de bouwhoogte op de grachten zelf, waardoor er een uniform ensemble ontstond. Ze probeerden elkaar niet te overtroeven met pracht en praal aan de buitenkant. Egalitair is het begrip dat het best op dit ensemble toepasbaar is, waar paleizen noch extravagante pronkstukken een kans kregen. De grachtengordel is de triomf van de burgerij in de Republiek der Nederlanden en onderscheidt zich in die zin van de palazzi in Venetië en Parijs.
Het waren de fysieke omstandigheden die tot een dergelijke halvemaanachtige uitleg noodzaakten, want bouwen in het veen kan nu eenmaal niet straffeloos. Het is daarom opmerkelijk dat er zo weinig panden verzakt zijn. Er werd in de zeventiende eeuw doordacht op zandlagen gebouwd, de eerste twaalf meter onder de grond, de tweede twintig meter diep. Op de vier hoofdgrachten staan de huizen op de eerste laag; de grote moderne complexen vinden steun op twintig meter.
Maar waarom is de grachtengordel, of althans het concept, regelmatig gekopieerd, maar is het zelden een geslaagde vorm van stedenbouw geworden? De voc’ers die in het toenmalige Batavia, het huidige Jakarta, het concept trachtten te herhalen, stuitten daar op verwante drassige omstandigheden. Rond 1646 legden ze een typisch Nederlands grachtenstelsel aan met vier kanalen waarbij de rivier de Ciliwung werd gekanaliseerd. Uit angst voor een opstand werden de stadsmuren dusdanig gebouwd dat vanaf deze bolwerken ook de straten binnen de stad bestreken konden worden. Door grootscheepse houtkap, onder meer voor de raffinage van suiker, ontstond veel erosie in het gebied buiten Batavia. Daardoor slibden de grachten in de binnenstad dicht. Ondanks baggerwerk werden de stadsgrachten stinkende modderpoelen en de visvijvers voor de kust een broedplaats voor de malariamug. Wie tegenwoordig de restanten van het historische Batavia ziet, is getuige van een open riool met afgebladderde grachtenhuizen aan weerszijden. We moeten trouwens niet vergeten dat Amsterdam in de zomer ook niet prettig heeft geroken. Tot 1985 werd er nog vrijuit geloosd op de gracht. Een van de redenen om de Staten-Generaal in de zeventiende eeuw niet in Amsterdam maar in Den Haag te vestigen was de stank die opsteeg uit de grachten.
Batavia is niet gelukt, Almere-Haven evenmin. Het idee was charmant, in de jaren zeventig, als reactie op de grootschalige Bijlmermeer, maar de uitvoering doet na veertig jaar nog steeds gekunsteld en kneuterig aan. Het zijn, dankzij het eendenkroos, eerder sloten dan grachten geworden in Almere-Haven. Verrassingen zijn er evenmin, eerder ongemak door afgesloten bruggen. Het succes van de Amsterdamse grachtengordel komt doordat de gevelwand op verschillende plaatsen wordt onderbroken door pleinen zoals het Amstelveld en de Noordermarkt. En natuurlijk doordat het perspectief door de gebogen vorm telkens wisselt. Een dwarsgracht, een tussenstraat, een onverwachte blik op een kerktoren – je zou denken dat dit principe moeiteloos overal ter wereld gekopieerd of herhaald zou kunnen worden.
Zelfs in Nederland is dat nauwelijks gelukt. Bij het Java-eiland in Amsterdam stond stedenbouwkundige Sjoerd Soeters het Venetiaanse model van Giudecca voor ogen: een langwerpig eiland met smalle dwarsgrachten. Grote woonblokken maken de dienst uit op de kades aan het IJ, ertussenin overheerst kleinschaligheid. Ook in Vathorst, de Vinexwijk van Amersfoort, is de referentie van Adriaan Geuze eerder Venetië dan Amsterdam: hij laat de huizen, sommige met lijstgevel, rechtstreeks oprijzen uit het water. De bouwhoogte is zo veel mogelijk uniform, zodat er een eenheid is ontstaan. Maar een kopie van de grachtengordel? Nee.
In de hoofdstukken van het vernieuwde grachtenboek wijzen de kunsthistorici er terecht op dat de kracht van het Amsterdamse stadsmodel de flexibiliteit van het grachtenpand is. Door zijn diepte – en soms zijn breedte – kan een pand in vier eeuwen moeiteloos veranderen van kantoor met woning aan huis in bedrijfspand, in hotel of in verschillende appartementen. Dat is het verschil met de kleinschaligheid van Almere-Haven, waar de (sociale) woningbouw weinig rek kent. In het nieuwe Homeruskwartier in Almere ontbreekt weliswaar de gracht, maar is oud-wethouder Adri Duivesteijn uitgegaan van het principe van de uitgegeven kavel uit de zeventiende eeuw. De gemeente legt het stedenbouwkundig grid aan, particulieren mogen zelf de stijl van hun huis bepalen. Zo hoopte Duivesteijn dat er een Almeerse variant van de grachtengordel zou ontstaan, gekenmerkt door eenheid in verscheidenheid. Over enkele decennia weten we of zijn droom is uitgekomen.
Uit de reeks plannen om een vervolg te geven aan de grachtengordel is het recente plan van DUS Architecten ongetwijfeld het spannendste. In een loods te Amsterdam-Noord staat al maanden een 3D-printer te zoemen om het eerste grachtenhuis-nieuwe-stijl te produceren. Dit najaar moet het op de bouwplaats worden geassembleerd. Dat gebeurt aan het Buiksloterkanaal, in de ogen van DUS Architecten de 21ste-eeuwse variant op de Gouden Bocht van de Herengracht. Was de Gouden Bocht het symbool van rijkdom en innovatie, de Noordergrachtengordel moet dat in deze tijd uitdragen. In een plan uit 2008 werd de halve maan op de noordelijke oever tot een volle maan gepromoveerd. De tekening komt al in de zeventiende eeuw voor. Voor DUS Architecten hoeft die spiegeling niet zo letterlijk. Er is potentie genoeg in de bestaande waterwegen van Noord.
De gedachte achter het geprinte grachtenhuis correspondeert met de vierhonderd jaar geleden gebouwde panden: ze zijn multifunctioneel en spreken tot de verbeelding. Kamers dienen voor de pronk, de ontvangst, werk en overleg, en voor het bereiden van maaltijden. Tot dusver staat er een gedecoreerd pand uit gerecycled kunststof op de site van dus, maar wie goed kijkt ziet dat er buurpanden zijn bedacht. Zo is het vierhonderd jaar geleden ook begonnen aan het Singel: er moet een schaap over het IJ springen, daarna volgen er vast meer.
De ansichtkaart komt uit het boek De grachten, samengesteld uit het archief van Louis Putman door Nienke Denekamp. Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 96 blz., ca. 100 ansichtkaarten, € 17,50