
‘U bent een dagje ouder, schat ik?’
Edward Landauer, hoofdpersoon in Tommy Wieringa’s Een mooie jonge vrouw, het boekenweekgeschenk van dit jaar, ziet zich geconfronteerd met een sceptische schoonvader in spe. Deze 52-jarige schetst een duidelijk toekomstscenario voor de slechts tien jaar jongere Edward die zijn 27-jarige dochter dreigt te kapen.
‘Ik had gehoopt dat ze mij zou verzorgen’, zegt hij tegen Edward, ‘maar zoals het er nu naar uitziet zal ze uw wagen duwen.’
Edward stottert wat in antwoord. Dat het daar toch misschien nog een beetje vroeg voor is.
‘O, denkt u dat? Nou, ik kan u de toekomst voorspellen. Op het jaar nauwkeurig.’
Vervolgens krijgt Edward het hele rijtje aangereikt: de prostaat, het hart, de urinewegen, de leesbril, het geheugen…
Edward probeert nog wat weg te wuiven, maar de schoonvader is onverbiddelijk: ‘Over drie jaar spreek ik u weer.’
Ouder wordende mannen en hun fysieke en geestelijke malaise vormen een bekend literair thema. De personages van schrijvers als Paul Auster, Philip Roth en J.M. Coetzee, bij ons Jeroen Brouwers, Cees Nooteboom, Jan Siebelink, groeien op een vanzelfsprekende manier in leeftijd mee met hun makers. Bij Philip Roth ging het de laatste tien jaar van zijn schrijverschap bijna nergens anders over dan over de paniek die met het ouder worden komt. De ouderdom is een gevecht, constateert de verteller in Everyman, een schilder die rond zijn zeventigste tegen zijn eigen middelmatigheid aan loopt. Na een levenlang zich gewenteld te hebben in de aandacht van vrouwen moet hij onder ogen zien dat zijn productieve, actieve manier van leven voorbij is. Als hij in de spiegel kijkt, ziet hij een hopeloos lachwekkende amateur. Hier draait het dus op uit, denkt hij. Dit is wat je niet kon weten. Oud worden is geen strijd, oud worden is een slachtpartij. De tijd heeft zijn lichaam veranderd in een pakhuis van kunstmatige onderdelen, bedoeld om hem aan de gang te houden.
Bittere bloemen van Jeroen Brouwers is geschreven als in een delirium, de koortsdroom van een man die tegen de grenzen van zijn fysieke vermogens aan loopt. Deze bejaarde schrijver, tevens oud-minister, genaamd Julius Hammer, houdt zich tijdens een cruise staande bij de aanblik van een oud-studente, Pearlene, een ‘aanwezigheid van louter goud en zijde’, een droomgeliefde. ‘Kom tot jezelf, vermoste knotwilg’, spreekt Hammer zichzelf tevergeefs toe, om zich weer des te ‘goetheaanser’ aan zijn smachtend verlangen over te geven. De tragiek van de ouder wordende man is dat op zeker moment, zoals Wieringa dat ook beschrijft in Een mooie jonge vrouw, mooie jonge vrouwen hem alleen maar ouder, lees: onmachtiger maken.
Bekende thematiek dus, maar in een recent essay getiteld Flirting with a Stranger gaat de Kroatische schrijfster Slavenka Drakulic zo ver om te stellen dat mannelijke schrijvers het ouder worden hebben gemonopoliseerd. Zelf de zestig gepasseerd, is Drakulic op zoek naar literatuur over ouder worden en merkte ze niet voorbij het werk van Philip Roth en J.M. Coetzee te kunnen komen. Een aantal zaken dat hierin aan de orde komt ervaart Drakulic als universeel, en dus navoelbaar, zoals eenzaamheid, het gevoel buitengesloten te zijn, geheugenverlies en de daarmee gepaard gaande vernedering. Maar vooral aan de fysieke kant vindt ze de voorgestelde gang van zaken op geen enkele manier van toepassing op haar eigen Werdegang.
De ouder wordende man is vooral bezig met het kleiner worden van het eigen libido, terwijl vrouwen eerder opgelucht lijken als seks en alles wat daarbij komt kijken op een lager plan komt te staan. Drakulic citeert in dit verband de immer stralende Amerikaanse feministe Gloria Steinem (‘this is how seventy looks!’) die zegt blij te zijn dat alle hersencellen die ooit gericht waren op seks nu vrij zijn voor andere dingen.

Op dit punt aanbeland gebeurt er iets in Drakulic’s betoog. En gebeurt er ook iets met mij. Als ik de uitspraak van Steinem overtyp merk ik dat ik denk: wat zou ze anders moeten zeggen, als zeventigjarige dame. Geen figuur zo smartelijk, en belachelijk, als een naar seks verlangende vrouw die tegen haar zin droog is komen te staan. Misschien is ze zelfs wel pathetischer als ze zich nog iedere dag over de keukentafel laat vouwen. Philip Roth schept er overduidelijk behagen in om zijn old men ongegeneerd dirty te laten zijn in hun snakken en loeren, in hun kreunend de geur opsnuiven van een – meestal – jonge vrouw. ‘Kan een man van zeventig nog steeds bezig zijn met het vleselijke aspect van de menselijke komedie?’ vraagt de studentes verschalkende professor David Kepesh zich af in The Dying Animal. Om zelf het antwoord al te geven, verpakt als een wanhoopskreet: ‘Wat kan ik eraan doen dat er niets maar dan ook niets tot rust komt, hoe oud een man ook is?’
Het kwijnende libido en de woede daarover zijn zowel bij Roth als bij Coetzee, en ook bij Brouwers, alleen maar een teken van de onverminderde mannelijkheid van hun personages. De performance moge in werkelijkheid uitblijven, in hun hoofd gebeurt het nog allemaal. ‘Gunnen wij hem zijn ultieme genoegentje in hoge graad van verzaliging’, schrijft Brouwers als de oude schrijver Julius Hammer zich achter op het brommertje bevindt van zijn droomgeliefde, en met zijn handen schroomvallig haar heupen omvat, en plotsklaps haar navelpiercing voelt.
Drakulic redeneert een andere kant op. Allereerst wil zij er niet aan dat vrouwelijke hersencellen zich überhaupt met seks onledig zouden houden (ik geef toe, ik vertaal haar woorden een beetje suggestief, ze schrijft: ‘Well, it seems to me that not many brain cells were dedicated to sex in the first place, it is probably just the opposite’). Daarnaast vindt zij het een gotspe om een vrouw van zeventig te vragen naar de relaties die zij al dan niet nog steeds onderhoudt met mannen. Zij ziet dit als kenmerkend voor onze maatschappij en de cultuur waarin we leven. Vragen ze dit haar soms, vraagt Drakulic zich af, met als achterliggende boodschap: als Steinem er nog steeds sexy uit kan zien, dan kan iedere vrouw dat mits ze een beetje haar best zou doen? Waarmee ze op een heel andere misstand uitkomt: het decreet van de eeuwige jeugd. Als je niet meer jong bent, moet je er nog wel jong uitzien. Want jong = aantrekkelijk. Aantrekkelijk = seks. Seks = productief.
Alle boeken die Drakulic vervolgens op Amazon vindt met de trefwoorden ‘women and aging’ zijn boeken over schoonheid en hoe die te verkrijgen of te behouden. In plaats van over ‘aging’ gaat het over ‘anti-aging’, constateert ze ontgoocheld.
Let wel: Slavenka Drakulic is van 1949. Ze kent haar Simone de Beauvoir, haar Betty Friedan, Nancy Friday en niet te vergeten haar Germaine Greer, die na een levenlang slipjesloos actie te hebben gevoerd zich op zekere leeftijd tot het tuinieren bekeerde. Zij hebben allemaal – vanuit historische, sociologische, culturele hoek – geschreven over de levensfase van de vrouw die zich pak ’m beet tussen haar veertigste en zestigste afspeelt, het zogeheten climacterium. Maar wat gebeurt er daarna, vraagt Drakulic zich af. ‘Do women die? Or become completely invisible?’ Dit terwijl ze zo’n behoefte heeft aan voorbeelden, aan iets inzichtelijks. Voor de vrouwelijke schrijvende leeftijdgenoten van Roth en Coetzee is het ouder worden kennelijk een oninteressant onderwerp, concludeert zij. Ze hebben het er niet over.
Ik moest denken aan de advertenties van literaire uitgeverijen die met zekere regelmaat op de voorpagina van de krant staan. Schrijvers worden hierin gefeliciteerd met hun vijftigste, vijfenzestigste, tachtigste verjaardag. Onlangs nog werd de bibliotheek van het Rijksmuseum door zijn uitgever afgehuurd om de tachtigjarige Cees Nooteboom in de bloemetjes te zetten. Joost Zwagermans vijftigste verjaardag ging gepaard met tromgeroffel en met de gebundelde uitgave van zijn opstellen over Amerikaanse kunst en literatuur.
Noem mij de eerste schrijfster die haar veertigste, vijftigste of welke verjaardag dan ook aan de grote klok wil hangen. Het tegenovergestelde is het geval: vanaf zekere leeftijd vermelden schrijfsters bij voorkeur maar helemaal niet meer hun geboortejaar op de flaptekst van hun romans. Ze laten een jeugdige foto van zichzelf eeuwig circuleren als officieel auteursportret. Gravitas komt met de jaren, maar heeft voor vrouwen zo z’n prijs. Liever een beetje schimmig over de leeftijd dan bijgezet in het seniorenechelon. Een bevriende schrijfster stelde me voor in elkaars Wikipedia-pagina het geboortejaar met één cijfertje in de decimale sfeer bij te stellen. Het was het type voorstel waarvan het niet helemaal duidelijk was of het nu serieus was of niet. Waarschijnlijk beide. Hebben vrouwelijke schrijvers een probleem als ze ouder worden, anders dan hun mannelijke collegae? Schamen ze zich ergens voor? Dreigt de uitgever markttechnisch de boot in te gaan als de leeftijd van zijn schrijfster bekend wordt?

Ondertussen wordt er natuurlijk wel door vrouwen geschreven over het ouder worden, zij het vooral in de memoirachtige of cursieve sfeer. De eerste namen die me te binnen schieten, op eigen taalgebied, zijn Mischa de Vreede, in Heilige dagen, en Annemarie Oster, in Mooi geweest. ‘Mensen van mijn leeftijd met de lente in hun hoofd’, schrijft Oster, ‘daar kun je maar beter met een boog omheen lopen.’ Oud worden vindt ze ‘een hard gelag’, om nog maar te zwijgen over oud zíjn. ‘Niemand zo deloyaal als oude(re) dames onder elkaar, althans als het geen vriendinnen zijn.’ Mischa de Vreede beschrijft haar eigen leven via een ode aan een levenslange vriendschap. Heilige dagen is een oefening in sereniteit en een eerbetoon aan een bijzonder soort levensvreugde. ‘Zolang ik leef’, schrijft ze, ‘ben ik ervan overtuigd geweest dat ik op ieder moment precies de goede leeftijd had; ook nu. Ik ben jonger geweest dus dat heb ik achter de rug, ik zal ouder worden en dat komt nog.’ Wat niet wegneemt dat ze zich er steeds meer van bewust is nu toch echt een oud mens te zijn, met alle nadelen van dien. ‘De spiegel is niet langer een geliefde die me al corrigerend van advies dient.’ Tot haar schrik ziet ze steeds vaker haar moeder opdoemen in de spiegel.
In Somewhere towards the End, in Nederlandse vertaling uitgekomen als Goed oud, toont de Engelse literair redactrice Diana Athill zich op 89-jarige leeftijd opgewekt en laconiek over haar oude dag. En ja, ook over het feit dat seksuele gevoelens wegebben, en andere zaken interessanter worden. Ze heeft hier een heel exposé bij, dat erop neerkomt dat seks een verwoestende kracht is in het leven van vrouwen. Mannen doen hun ding en gaan weer over tot de orde van de dag, terwijl bij vrouwen de boel voorgoed opgeschud wordt. Haar lichaam is ontworpen om kinderen te baren, en pas als die mogelijkheid achter haar ligt, kan de vrouw ontdekken wie ze werkelijk is en wat ze kan.
Athills inzicht echoot het ideaal van Simone de Beauvoir, die in De tweede sekse een hoofdstuk wijdt aan de ouder wordende vrouw dat ik nog steeds niet kan lezen zonder de rillingen te krijgen: ‘Vanaf het moment dat de vrouw akkoord gaat met het ouder worden, verandert haar situatie. Tot dan was zij een nog jonge vrouw, in niet-aflatende strijd gewikkeld tegen een Kwaad dat haar op raadselachtige wijze lelijk maakte, aantastte; nu wordt zij een ander, niet meer in eerste instantie geslachtelijk bepaald, maar in die nieuwe staat-van-zijn toch als het ware voltooid, “af”: een vrouw op leeftijd.’
Bij Athill neemt naarmate de jaren klimmen de kwaliteit van haar leven toe, al weet ik niet hoe het inmiddels met haar is. Twee jaar geleden, ze was toen 95, schreef ze nog een monter stuk in The Guardian over iets waarvan ze nooit gedacht had het te zullen doen, namelijk verhuizen naar een old people’s home, oftewel een bejaardentehuis, wat meteen een stuk onaantrekkelijker klinkt. Zelfs het indikken van haar leefruimte, dat gepaard ging met heel veel spullen wegdoen, bleek een louterend effect te hebben. En ach, nu kijkt ze uit op een mooie gemeenschappelijke tuin, en op haar balkon is er net genoeg plaats voor een stoel en wat potten met bloeiende planten, kennelijk niet van de geraniumachtige soort.
‘Eens in de zoveel tijd lees ik een boek over ouder worden’, schrijft de twee jaar geleden overleden schrijfster Nora Ephron in Wat baal ik van mijn hals (I Feel Bad about My Neck), ‘en wie de schrijver ook is, telkens staat er weer hoe fantastisch het is om oud te zijn.’ Het is het startschot voor een geestige fulminade tegen verstandigheid, mildheid, wijsheid. Tegen hoe fantastisch het zou zijn om het punt te hebben bereikt waarop je beseft wat er écht belangrijk is in het leven. Ephron schrijft: ‘Ik heb een hartgrondige hekel aan mensen die dit soort dingen zeggen. Hoe komen ze erbij?’
De memoir of de column lijkt een relatief veilige vorm om het, met bezonken wijsheid dan wel agressieve zelfspot, over tanende schoonheid en lichamelijk onbehagen te hebben. Een vorm ook die meer tot het privé-domein behoort, en niet tot het publieke. Maar hoe zit het dan met de bellettrie? Misschien is het een vraag die niet direct in me was opgekomen als het stuk van Drakulic me niet op dit spoor had gezet. Zijn er echt geen romans van vrouwen over ouder worden? En dan bedoel ik: écht ouder worden. In haar essay Afnemende maan, over de oudere vrouw in de literatuur, verbaasde Hella S. Haasse zich erover dat juist de vrouw tussen bloei en ouderdom in, door haar fijnzinnig aangeduid als ‘het stadium van verwelken’, de ontbrekende figuur is in de literatuur. Volgens haar wemelt het van de maagden en moeders in romans, en is de jonge vrouw, tussen maagdelijkheid en moederschap in, het meest bezongen personage. Zij is de bruid, de geliefde van de man. Ook echt oude vrouwen ziet Haasse overal opdoemen, zij het door de ogen van mannen, namelijk als de waardige matriarch, het hulpbehoevende besje en vooral als de heks: een krom grijs wijf, de belichaming van alles wat lelijk is.
Haasse’s probleem was, in 1979, dat ze nergens de vrouw entre deux ages vond: ‘Zij hebben maar zelden een uitgesproken eigen karakter, uiten zich meestal bedaagd, vermanend, troostend.’ In kluchten en volksverhalen is zij de kijvende haaibaai die haar man het leven zuur maakt, niet meer jong, niet meer aantrekkelijk, maar wel nog vol ‘pretenties’. Het is het schrikbeeld waarin ook de mooie jonge vrouw van Tommy Wieringa in zijn boekenweekgeschenk transformeert: het moederbeest dat de man na gedane zaken bij het vuilnis zet. Vijfentwintig jaar later lijkt er iets veranderd op dit gebied, want staat in ieder geval mijn boekenkast vol met romans en verhalenbundels van vrouwen die geen levensfase uit de weg lijken te gaan, ook niet die van de ‘verwelkende’ tussenfase, zoals Claire Messud, Amy Bloom, Elena Ferrante, Anne Enright. Allemaal schrijfsters overigens die niet te koop lopen met hun geboortejaar; op geen van hun boeken wordt dit vermeld.

Zelf bracht Hella Haasse, verstopt in een heel dikke roman over existentiële vraagstukken, een radicaal portret van de vrouw tussen twee leeftijden in. Elin Breskel in De ingewijden (1957) ontvlucht man en kind, om op Kreta een nieuw bestaan als Elina te beginnen en haar roeping als kunstenares te volgen. Naarmate ze ouder wordt, durft ze de waarheid onder ogen te zien: dat ze nooit iets belangrijker had gevonden dan ‘de dingen aanzien en dan schilderen’. Dat in feite alles en iedereen daarvoor moest wijken, ook degenen die afhankelijk van haar zorg waren. Haasse was 39 toen ze de complete gang van een vrouw richting eindstation verbeeldde. Bij haar geen verzuchtingen over het lichaam dat het af laat weten – nooit, ook niet in de romans die ze op latere leeftijd schreef – maar des te meer geestelijke nood die nijpender wordt naarmate het leven niet meer overgedaan kan worden. Heeft Elena vervulling gevonden door de vroegere Elin af te leggen, dat is de vraag die in De ingewijden wordt gesteld door iemand die zeventig heeft moeten worden om die vraag te durven articuleren. Haasse is nooit een sterk fysiek geïnteresseerde schrijfster geweest, al ben ik zelf inmiddels oud genoeg om te weten dat je altijd voorzichtig moet zijn met dit soort uitspraken. Het type roman dat door Roth, Brouwers, Coetzee wordt geschreven over oude mannen op drift kent inderdaad misschien wel geen vrouwelijke equivalent.
Is het dan toch de seks, die zich bij mannelijke schrijvers vertaalt in een actief verlangen naar procreatie, levend gehouden door de aanblik van de kont van een mooie jonge vrouw? Het vrouwelijke verlangen begeerd te blijven worden, is moeilijker peilbaar, kwetsbaarder, misschien wel een taboe. Philip Roth oogt op de achterflap van zijn romans onverminderd bronstig, met zijn borende blik en fiere torso. Van Tommy Wieringa is het niet moeilijk voorstelbaar dat hij over twintig jaar nog steeds ieder moment zijn slag lijkt te kunnen slaan op het boekenbal, met onveranderlijk glimmende schedel en wakkere blik, de boomlange gestalte gehuld in Italiaans maatkostuum. Bij vrouwen is de jurk al gauw te strak, te glimmend, te kort.
Was Helga Ruebsamen een man geweest, dan had haar uitgever de heruitgave van een deel van haar werk deze week onderstreept met de heuglijke vermelding dat de schrijfster dit jaar tachtig wordt. Nu is op het begeleidende persbericht haar geboortejaar nergens te vinden. Het mag verder de pret niet drukken van het herlezen van haar verhalen over oude meisjes en dames op leeftijd onder elkaar. ‘Heerlijk hè, zo zonder ventjes. Lekker rustig en toch de centjes.’
Ruebsamens vrouwen zijn slachtoffer en superieur inéén. Types die alleen nog maar de deur uitgaan voor op en neer naar de slijterij, meisjes die nooit hun mond open hebben hoeven doen en desondanks de halve aardbol zijn rond geweest, vrouwen die nog slechts een bundeltje botten zijn en zich toch in een gloednieuw pakje van Chanel hijsen. Treurigheid, maar met een onverwoestbare vitaliteit.
Op een bepaalde manier buiten de orde, zoals ook Doris Lessings novelle The Grandmothers dat is, door haar geschreven op haar 84ste. In snelle streken trekt Lessing een tafereel op dat tegelijkertijd uiterst idyllisch en uiterst wreed is. Lil en Roz hebben van kinds af aan zo’n symbiotische vriendschap dat hun omgeving, en hun mannen later, zich altijd afvragen of ze eigenlijk geen ‘lezzies’ zijn. Ze hebben genoeg aan elkaar, wat hen niet verhindert het pad van huwelijk en moederschap op te gaan. Ze krijgen allebei een zoon die ook weer goed bevriend raken met elkaar.
En dan gebeurt er iets, als Tom en Ian zeventien zijn zo ongeveer, dat Lessing op een heel vanzelfsprekende manier op papier krijgt. Het begint met troost, denk ik, en het ontwikkelt zich als een diep intiem nieuw verbond, nu tussen de moeders en de zoon van de ander. Geluk en pijn gaan hand in hand in dit exceptionele werk, waarin Lessing net als Roth laat zien dat voor haar personages niets maar dan ook niets tot rust komt, hoe oud ze ook zijn.
Beeld: Hella Haasse verbaasde zich erover dat de vrouw tussen bloei en ouderdom in de literatuur ontbreekt (1, Spaarnestad/HH) (2, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid/HH) (3, Andersen Ulf/Gamma) (4) Geluk en pijn gaan in het werk van Doris Lessing hand in hand (Louis Monier/Rue des Archives/HH).