In de geschiedschrijving van de bioscoop is het grindhouse een exclusief afzetgebied voor exploitatiegenres als de thriller, de kannibalenfilm, de horrorfilm en softporno. Toch herinner ik me dat anders. De grindhouses waarin ik als het ware opgroeide, in Zuid-Afrika, en waar ik tot in de late jaren tachtig nog naartoe ben gegaan, in Amerika, waren niet alleen maar poelen des verderfs. Ik zag er álles, van de Italiaanse neorealist Vittorio de Sica tot de Italiaanse sleaze-koning Lucio Fulci, van Anthony Mann-westerns tot Sylvia Kristels Emmanuelle. De reden voor deze brede programmering was dat de grindhouses in Amerikaanse voorsteden en op het platteland, net als in het voorstadje bij Johannesburg uit mijn verleden, destijds naast de openluchtbioscopen de enige bioscopen waren. Een paar jaar geleden bezocht ik het grindhouse van mijn jeugd. Waar ooit een anoniem, vierkant pandje naast een ongeasfalteerde parkeerplaats stond, was nu een winkelcentrum verrezen. Het enige teken dat de Micadeau Cinema ooit bestond, waren de overblijfselen van een oud, gietijzeren traliehek en een rechthoekig kader van cement tegen de muur, rechts naast de ingang, waarop men filmaffiches plakte. Rechthoekig, want er hingen altijd twee posters naast elkaar, om de double feature te adverteren. Een wezenskenmerk van het grindhouse: van ’s ochtends vroeg tot diep in de nacht draaiden er aan de lopende band twee films, en het mooiste was dat deze films geen enkele connectie met elkaar hadden. Op één dag kon je er John Cassavetes’ Killing of a Chinese Bookie (1976) zien samen met een kungfufilm van de gebroeders Shaw. Of, en dit is een van mijn meest waanzinnige bioscoopervaringen, De Sica’s Ieri, oggi, domani (1963) samen met de sciencefictionfilm Futureworld (1976). De Micadeau was in alles puur en wild; er waren geen grenzen, er was geen sensibiliteit voor smaak of wansmaak, geen hoog of laag of kunstfilm of publieksfilm of wereldfilm. Er was alleen maar cinema, pure cinema. Ik ging nooit naar ‘de film’ of ‘de bioscoop’ of ‘het art house’; ik ging naar de flicks.
Uit die tijd stapt anno 2007 stuntman Mike. In Quentin Tarantino’s nieuwe film Death Proof jaagt Mike op frivool ogende meisjes die geïnformeerd praten over films als Vanishing Point (1971) en White Line Fever (1975), twee klassiekers die ik allebei ooit in de Micadeau zag en die in het grindhouse-subgenre van de ‘achtervolgingsfilm’ passen.
Death Proof is juist dat: een achtervolgingsfilm, maar dan wel een die je meer frustreert dan inspireert en die daardoor grotendeels mislukt is. Van de oorspronkelijke bedoeling van het project is weinig terechtgekomen, namelijk een filmhistoriografische reflectie in de vorm van een meer dan drie uur durende speelfilm getiteld Grindhouse. Deze zou bestaan uit twee films, Death Proof en Planet Terror, van regisseur Robert Rodriguez, met in de ‘pauze’ trailers van gedroomde grindhouse-films. Na het commercieel mislukken van Grindhouse in Amerika werd de film in tweeën gehakt, met Death Proof en Planet Terror als onafhankelijke films. Een ramp: aan alles valt af te lezen dat Death Proof juist bedoeld was als een bijna avant-gardistisch eerbetoon aan de grindhouse-traditie, compleet met technische ‘mankementen’ als krassen, ontbrekende stukken en sissend geluid. Op dit niveau is Death Proof briljant: alle littekens zijn tekens van schoonheid. Maar als zelfstandige film is het een aaneenschakeling van clichés en saaie dialogen.
Er gloort wel hoop: Grindhouse, dat wil zeggen de film met de iets kortere versies van Death Proof en Planet Terror, zal ongetwijfeld in Amerika op dvd verschijnen. Het is belangrijk om de films in die vorm te bekijken, simpelweg omdat de grindhouse-traditie cruciaal is. Het grindhouse was een oase voor filmmakers die geld wilden verdienen, maar die vooral ongeremd films wilden maken en zo bijdroegen aan de ontwikkeling van de cinematografie: Roger Corman (en kornuiten als Martin Scorsese, Francis Ford Coppola en Jonathan Demme), Sam Peckinpah, William Friedkin, David Cronenberg en, onontkoombaar, Quentin Tarantino. Hierbij komt ook nog eens de populaire Italiaanse film van de jaren zeventig, de cinema van Fernando di Leo, Mario Bava, Dario Argento en Enzo G. Castellari, om maar enkelen te noemen.
Het werk van al deze cineasten spookte door mijn hoofd toen ik een paar jaar geleden machteloos voor mijn vernielde grindhouse in Afrika stond. De eerste film die ik er ooit zag was Kelly’s Heroes (1970), een magnifieke, radicale oorlogsfilm met Clint Eastwood, gemaakt tijdens de Vietnamoorlog. Ik ging ernaartoe – het was ergens midden jaren zeventig, ik was een jaar of elf – tegen de wens van mijn ouders, die de Micadeau alleen met moord en doodslag en seks en drugs associeerden. Ze hadden gelijk, natuurlijk, maar ze konden niet weten wat ik op die zaterdagochtend en in de daaropvolgende jaren zou ontdekken, en dat was dat grindhouse, uiteindelijk, schoonheid betekent.
Death Proof is vanaf 7 juni te zien