OP NACHTELIJKE SATELLIETFOTO’S van de aarde zijn weinig landen zo eenvoudig te herkennen als Spanje. Het Iberisch schiereiland wordt omzoomd door een rand van licht. Daarbinnen is het zwart met een eenzame witte vlek in het midden. Een half miljoen vierkante kilometer heeft een lagere bevolkingsdichtheid dan de Sahara. Nighttime van Google Maps laat het in één oogopslag zien: Spanjaarden wonen in Madrid of aan de kust.
Dat is niet altijd zo geweest. In 1900 telt Spanje bijna negentien miljoen inwoners. Ze leven hoofdzakelijk van de landbouw en de veeteelt en wonen betrekkelijk gelijkmatig over het land verdeeld. Een eeuw later is het inwonertal meer dan verdubbeld, maar terwijl de Spaanse kust langzamerhand zo goed als volgebouwd is, vecht het binnenland tegen de leegloop.
Volgens het cliché gebeurt in Spanje alles later en heftiger. Dat geldt in ieder geval voor de industrialisatie en de trek naar de stad. Pas in de jaren zestig van de vorige eeuw komt de verstedelijking goed op gang. Maar dan gaat het wel meteen in een duizelingwekkende vaart. In luttele jaren ontvangt Barcelona meer dan vierhonderdduizend migranten die het Spaanse platteland de rug toekeren. De voorsteden van de fabriek van Spanje barsten uit hun voegen. In Madrid, Valencia en Bilbao gebeurt hetzelfde op iets bescheidener schaal.
De migranten komen uit de arme streken van het land, vooral uit Andalusië, Extremadura en Galicië, maar de uittocht van het platteland heeft nergens zulke ingrijpende gevolgen gehad als in het noordoostelijke deel van de Spaanse hoogvlakte. Kampioen leegloop is de provincie Teruel. Sinds de jaren vijftig is bijna de helft van de bevolking vertrokken. In een gebied met een oppervlakte van een derde van Nederland zijn nu nog 140.000 inwoners over, 9,6 per vierkante kilometer. Als we Teruel-stad en Alcañiz buiten beschouwing laten, de enige twee steden in de provincie waar meer dan tienduizend mensen wonen, daalt de bevolkingsdichtheid naar 6,2 zielen. Duizenden dorpen zijn op sterven na dood. Zo’n 7500 kernen hebben hooguit vier inwoners, zeggen de statistieken.
In El Vallecillo, ooit een bloeiend bergdorp in de Montes Universales met zeshonderd inwoners, is het nog niet zo ver. Maar veel scheelt het niet. ‘Iedereen die hier komt vindt het prachtig. Dat is het probleem niet’, zegt de gepensioneerde loco-burgemeester Manuel Jimeno. ‘En in de zomervakantie stroomt het dorp vol met kinderen en kleinkinderen uit de stad. Daarna zijn we weer met ons achttienen. Allemaal flink op leeftijd. Wat wil je, als er geen werk is?’
Zoals zovelen vertrok Manuel als jonge man naar de stad om daar de kost te verdienen. Veertig jaar heeft hij in Barcelona gewoond. Na zijn pensionering keerde hij terug met zijn vrouw. Hij prijst zich gelukkig dat hij terug is in zijn geboortedorp, ‘waar het goed leven, maar slecht geld verdienen’ is.
Over de overlevingskansen van het dorp in deze uithoek van Teruel is Jimeno pessimistisch, ondanks die juichende krantenkop aan de muur van het dorpscafé, die meldt dat El Vallecillo na veertig jaar weer een winkel heeft. En ondanks het nieuwe en met overheidssubsidie geopende hotelletje dat plattelandstoeristen moet gaan trekken.
Jimeno: ‘Het zijn mooie initiatieven, maar ik betwijfel of het genoeg is om het tij te keren. De weg hiernaartoe is erg slecht. Als die niet verbetert, zie ik de toeristen nog niet zo snel komen.’
‘In Spanje zijn ruimtelijke ordening en de ontwikkeling van het platteland nooit serieus genomen’, zegt Javier Alejandro van de bond van kleine boeren, de UPA. ‘Streken die hun beroepsbevolking massaal zagen wegtrekken, werden aan hun lot overgelaten.’ Volgens Alejandro is deze verwaarlozing een typische erfenis van de centralistische mentaliteit uit de Franco-dictatuur.
Langzaam lijkt hier nu verandering in te komen. Onlangs trad de wet op de duurzame plattelandsontwikkeling in werking. De wet moet ertoe bijdragen dat de rurale bevolking op peil blijft en de kwaliteit van het leven in de dorpen verbetert. Gaandeweg dringt het besef door dat de leefbaarheid van het platteland een waardevolle en noodzakelijke tegenhanger is van de stadscultuur. ‘Nu nog een behoorlijke financiering om het nieuwe beleid handen en voeten te geven, en we zijn een eind op de goede weg’, concludeert Alejandro.
In Foz-Calanda, anderhalf uur rijden van Teruel-stad, hebben ze zelf het heft in handen genomen. Of eigenlijk vooral de jonge deeltijdburgemeester Ricardo Sancho, een schapenhouder van 36 jaar met onmiskenbaar hart voor zijn dorp. Het resultaat is een succesverhaal in de strijd tegen de ontvolking.
Een paar decennia geleden had Foz-Calanda achthonderd inwoners. Dat aantal was geslonken tot 277. De basisschool had nog maar elf leerlingen en een van de twee onderwijzers was al naar huis gestuurd.
Toen Sancho vijf jaar geleden aantrad als burgemeester wist hij wat hem te doen stond: ‘Als we niks zouden doen, was het dorp ten dode opgeschreven. In het verleden knapte het dorpsbestuur graag straten op. Het is leuk om mooi opgeknapte straten te hebben, maar als er geen mensen doorheen lopen en geen kinderen naar school gaan, heeft dat weinig zin.’
De vraag was alleen hoe je mensen overhaalt, liefst jonge gezinnen met kinderen, om zich te vestigen in een dorp waar ze nog nooit van hebben gehoord. Het antwoord kwam uit het nabijgelegen dorp Aguaviva. Burgemeester Luis Bricio had daar in 2001 de Vereniging van Gemeenten tegen de Ontvolking opgericht. Het idee was eenvoudig. Breng gemeenten die inwoners zoeken en buitenlandse gezinnen die naar Spanje willen emigreren bij elkaar in een databank. Geef de nieuwkomers goede voorlichting en begeleiding. En zorg voor werk en huisvesting.
Foz-Calanda sloot zich aan bij de vereniging en richtte zich om praktische redenen op Argentijnen die de Spaanse nationaliteit hadden. Burgemeester Sancho: ‘Het ging in eerste instantie om twee gezinnen. We leenden ze geld voor de reis, de aanschaf van een tweedehands auto en de overbrugging tot hun eerste salaris. In ruil eisten we dat ze ten minste vijf jaar zouden blijven.’
Het ging niet altijd goed. Een gezin uit Buenos Aires (dertien miljoen inwoners) kon niet aarden en vertrok voortijdig. Intussen zijn alweer achttien andere gezinnen in Foz-Calanda komen wonen, afkomstig uit Argentinië, Roemenië en Marokko. Bijna een bevolkingsexplosie voor zo’n kleine gemeenschap. De dorpelingen overlaadden de nieuwkomers met meubels die nog op zolder stonden, fietsen voor de kinderen en groenten uit de eigen tuin.
Maar opvallend is dat de laatste jaren ook Spanjaarden uit de grote steden belangstelling tonen om zich in het dorp te vestigen. Foz-Calanda heeft inmiddels de eerste voormalige inwoners van Barcelona en Madrid verwelkomd. Burgemeester Sancho werft ze via advertenties en forums op het internet.
‘De tendens is in twee jaar omgekeerd’, zegt Sancho. ‘We geven geen gemeentelijke leningen meer om nieuwkomers over de streep te trekken. Dat is niet meer nodig. Ze kloppen vanzelf bij ons aan. Veel mensen krijgen genoeg van de stress en het steeds duurdere leven in de stad.’ Foz-Calanda telt nu 315 inwoners en het schooltje heeft weer een tweede leerkracht moeten aantrekken.
Voor een groeiend aantal Spanjaarden is zelfs de kleinste woning in de stad onbetaalbaar. Een flatje van dertig vierkante meter in Barceloneta moet al gauw duizend euro huur opbrengen. En voor de prijs van een parkeerplaats in Madrid koop je in Foz-Calanda een flink huis. Dezelfde economische wetten die een halve eeuw geleden de mensen van het land naar de stad dreven, jagen nu de meest kwetsbare groepen uit de stad in omgekeerde richting.
Na veertig jaar in Barcelona woont Miguel Molero (44) nu tweeënhalf jaar in Foz. Hij verklaart zich volledig geïntegreerd in het dorp. ‘De enige manier waarop ze mij hier weg krijgen is met twee benen naar voren’, verzekert hij met een brede lach aan de bar van het dorpscafé. ‘Mijn leven is hier opnieuw begonnen.’ Zijn opgetogenheid lijkt oprecht en niet alleen maar ingegeven door de sympathieke prijslijst die de kastelein hanteert.
Het levensverhaal van Molero is een sociale geschiedenis van Spanje in een notendop. Toen hij drie was, verhuisden zijn ouders van de straatarme provincie Granada naar Barcelona. Er moest gewerkt worden in de fabriek. Molero leerde een vak in de metaalbewerking, trouwde en kocht een huis. In die tijd ging dat nog net. Kinderen kwamen er niet, daar was geen geld voor. Toen zijn huwelijk strandde, bleek dat het leven als vrijgezel in de stad onbetaalbaar was geworden. ‘Je kunt niet negenhonderd euro verdienen en duizend euro hypotheek betalen.’
Molero werkt in de beton, in een nabijgelegen dorp. Eigenlijk niet zijn vak, maar dat maakt hem niet uit: ‘Hier kan ik tenminste leven. In de stad moest ik overuren maken om de hypotheek te betalen. Ik was een slaaf van mijn werk en de bank was de baas over mijn leven.’ Binnenkort gaat hij opnieuw trouwen. Met een Roemeense uit het dorp, ze is vijf maanden zwanger van hem. Van het geld dat hij overhield na de scheiding kon hij een huis in het dorp kopen. Gewoon contant, niks hypotheek.
‘Hier ben ik de baas over mijn leven’, zegt hij. De kastelein rekent twee espresso’s af. Eén euro veertig.
Van Ad van Denderen is de expositie So Blue, So Blue: Edges of the Mediterranean, tot 31 augustus in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam te zien. Zie www.nederlandsfotomuseum.nl