In een zondagsdruk stadje, op zoek naar een plek om koffie te drinken, merkte mijn gezelschap op dat er veel kappers waren: ‘Alsof er een zeer plaatselijk haarprobleem heerst.’ Ik kreeg onmiddellijk een visioen van radeloze inwoners die ’s nachts met haarnetjes liepen, kinderen met monsterlijke bossen melkboerenhondenhaar, vrouwen die zonder jas de straat op konden omdat hun haar genoeg bescherming bood en mannen die van de ene op de andere dag bezweken onder onstuimige baardgroei.

Ik woon nu bijna twee jaar ver weg in een bos en kan maar geen goede kapper vinden. Ik heb er twee in het nabijgelegen dorp geprobeerd, een in een stad verderop en steeds weer heb ik mij tot argeloze visite moeten wenden om rare uitstekende plukken op mijn hoofd weg te knippen. Wie bij mij op de koffie komt heeft binnen een mum van tijd een tondeuse in de hand.

Bewaart een geheime cabal van het kapperswezen haar beste leden voor de Randstad? Ik aarzel om mij aan te sluiten bij boreale complotdenkers. Het is al erg genoeg dat de nieuwe reactionairen met potjeslatijn en half verteerde literatuur school maken. Misschien ligt het meer voor de hand dat er iets met mijn haar is gebeurd. De invloed van de boslucht waardoor mijn haar spontaan een soort ‘terug naar de natuur’-staat heeft aangenomen, een soort spontane mutatie van mijn DNA.

In mijn prille jeugd nam mijn moeder mij mee naar de kapper om mij van iets te laten voorzien dat een John Glenn-kopje werd genoemd, naar de astronaut die als eerste Amerikaan in een baan rond de aarde vloog en door het leven ging met een gemillimeterd hoofd. (Wat me eraan doet denken dat ik Gerrit Krols Het gemillimeterde hoofd weer eens moet herlezen.) Het John Glenn-kapsel (een groot woord voor zo weinig haar) werd bereikt door radicale inzet van de tondeuse. Ik heb me lang afgevraagd of mijn moeder met die haarkeuze het vooral de kapper niet lastig wilde maken. Wat de man in kwestie overigens niet belette om elke keer op te merken dat ik twee kruinen had, waardoor mijn ‘testa millimetrata’ minder makkelijk te coifferen was dan mijn moeder en ik wel dachten.

Ik heb als kind gepiekerd over die twee kruinen. Ik begreep dat het lastig knippen was, maar verontrustender vond ik dat ik blijkbaar een afwijking had. Twee kruinen. Was dat een teken van genetische degeneratie? Had de dokter bij mijn geboorte naar de zuigeling gestaard en spijtig zijn hoofd geschud?

Haar is ingewikkeld en ik begrijp niet waarom. Mijn zoon lost het op door zichzelf met de tondeuse te millimeteren en hij is daar heel tevreden mee. Ik heb daarentegen een leven vruchteloos gehoopt dat ik op een ochtend wakker zou worden als Julien Clerc, die ik verder overigens een eikel vind. Omdat zo’n nachtelijke transformatie geen werkelijkheid werd, heb ik mij vastgeklampt aan die ene kapster die mij begreep, waardoor ik iets uit mijn jeugd voortzette.

Had de dokter bij mijn geboorte spijtig zijn hoofd geschud?

Aan het einde van de jaren zeventig, in het discotijdperk, ging ik elke woensdag dansen in Parkzicht, een gelegenheid die vooral werd bezocht door verpleegsters en militairen. Ze draaiden er disco, de baltsmuziek van die tijd, wat die verpleegsters en militairen verklaarde. Ik stapte elke woensdagavond op de fiets en trof voor de discotheek Wilma, mijn kapster, met wie ik dan de hele avond celibatair en toch vol overgave danste. Night fever, night fever… Wit colbertje, paars overhemd en, door Wilma, goedgekapt haar.

Tegenover mijn vrienden, net als ik types die gedichten schreven en filosofie lazen, repte ik er niet over, want disco en dansen was niets voor jonge pretentieuze intellectuelen. De hitparade was vuig en disco was voos. Ik kon de lokroep desondanks niet weerstaan. O, het schitterlicht van de discobal, de zwetende lichamen, het bronstige halfduister waar belofte en teleurstelling broederlijk embryonaal naast elkaar verkeerden, een lichaam te zijn op het ritme van de muziek en niets anders…

‘Waarom is er geen apparaat waar je je hoofd in kunt stoppen. Een ding dat een eerdere succesvolle knipbeurt feilloos herhaalt?’ vroeg ik Elise, de kapster die mij knipt als ik weer in Rotterdam ben.

Het leek haar geen goed idee. Niet alleen vanwege het verlies van werkgelegenheid. Haar is elke keer anders, mensen willen niet steeds hetzelfde en zijn waarschijnlijk huiverig voor een robot aan hun hoofd.

Dat laatste: ja. Panasonic heeft een jaar of tien geleden een salon-bot ontwikkeld die het haar van de klant wast en de hoofdhuid masseert. Het demo-filmpje roept huiver op. Het hoofd van de patiënt/klant gaat bijna geheel schuil in een contraptie met 24 mechanische vingers en zijn gezicht wordt beschermd door een transparante plastic kap. Het doet eerder denken aan hersenchirurgie dan een gezellige knipbeurt bij een kapper die vraagt of we dit jaar nog op vakantie gaan.

De laatste berichten over de ‘headcare robot’ zijn al weer van een paar jaar geleden. Het lijkt erop dat de mechanische haarwasser/masseur een antwoord was op een vraag die niemand stelde. De ingenieurs van Panasonic hadden het kunnen weten. In een oude aflevering van The Jetsons laat George zich knippen en scheren door een robot. Er moet uiteindelijk haargroeimiddel aan te pas komen om de zaak te herstellen. ‘Wat voor een kapper bent u, eigenlijk?’ vraagt George aan de man die de knoppen bedient. ‘Geen erg goede’, zegt die, ‘maar ik doe mijn best.’