
‘Doe je die deur goed dicht’, zegt de man op het toneel tegen zijn vrouw. ‘De deur van de woonkamer… voortaan gewoon even doorduwen tot het slot klik zegt.’ De vrouw werpt tegen dat ze dit doet. ‘Nee, dat doe je niet. De deur springt geregeld open.’ Dat zal de kat wel zijn, bedenkt de vrouw. Of de wind. ‘Dus druk die deur voortaan goed dicht’, negeert de man haar suggesties. ‘Nee’, antwoordt de vrouw.
Het geharrewar over de deur zou niet misstaan in een relatiedrama waarin echtelieden zo op elkaars huid zitten dat ze van elk gewoontegedrag een strijdpunt maken. Maar dit is niet zomaar een relatiedrama. In de voorstelling Tonio moeten acteurs Porgy Franssen en Jacqueline Blom als de ouders van een verongelukt kind een manier zien te vinden om door te leven. En dat dit meer is dan een toneelstuk, weten spelers en publiek. Want Tonio was het kind van schrijver A.F.Th. van der Heijden, die over het plotselinge verlies van zijn 21-jarige zoon een hartverscheurend rauw boek schreef dat de naam van de jongen draagt. Wat het gesprek over de woonkamerdeur duidelijk maakt, is dat het weggerukte kind de zintuigen van het verweesde ouderpaar ondraaglijk heeft verscherpt. Elk geluid in het huis dat voor Tonio’s dood gevuld was met hun dagelijks leven, elke handeling die voorheen achteloos was, is nu verbonden met de onmetelijke wreedheid van het besef dat hun zoon hier nooit meer deel van uit zal maken.
Wat extra schrijnt, is dat de zintuiglijke verscherping voor botsing zorgt. De man verdraagt de open woonkamerdeur niet, omdat Tonio, die op kamers woonde, de gewoonte had om stilletjes het huis binnen te sluipen en dan ineens binnen te staan. De vrouw kan het juist niet aan om de deur dicht te duwen. ‘Het geeft me het gevoel dat ik zelfs de herinnering aan de bezoekende Tonio moet buitensluiten.’ Hun pijn en verdriet is even peilloos, maar komt verschillend tot uiting waardoor ze juist in hun samenzijn allebei alleen zijn.
De botsing over de woonkamerdeur krijgt in de voorstelling nog meer lading omdat Tonio inmiddels het huis is binnengeslopen. In het open toneelbeeld, dat geen deuren heeft, is hij verschenen vanachter een projectiescherm. Eerst als een schaduw, die opflakkert en weer verdwijnt. Tegen de tijd dat het over de deur gaat, waart hij rond in het interieur dat opgeroepen is met een grote werktafel en wat kleinere salontafeltjes. Het is danser Luc de Raad. Een jongeman met een open gezicht en hip opgeknipte zwarte krullen. Hij spreekt in de hele voorstelling geen woord, maar beweegt – gekleed in het wit – soepeltjes door de ruimte. Soms danst hij even voor zichzelf. Meestal ís hij er gewoon. Half in zijn eigen wereld: liggend onder de grote tafel met de relaxte sloomheid van een jongvolwassene of nonchalant leunend met de handen in de zakken. Dan weer aanwezig oplettend en merkbaar reagerend op de wanhopige vechtgesprekken van zijn ouders.
Als de man het ‘gezworen driemanschap’ benoemt dat altijd bestond tussen vader, moeder en zoon, licht schuin achter hen het gezicht van de jongen op, hij kijkt naar zijn ouders en voegt zich zo in het tafereel. Roept de vader daarna uit dat het driemanschap voorgoed vernietigd is, dan wendt de jongen zijn blik af en kruipt weer in zichzelf. Maar hij komt ook dichterbij. Ondersteunt zijn ouders fysiek, komt rug tegen rug achter ze zitten, duwt ze zachtjes naar of juist uit elkaar, en vlijt zich bij een ouderlijke omhelzing tussen hen in. ‘Tonio’s afwezigheid is een fremdkörper tussen ons in’, verzucht vader. Dat wordt door de dansende jongen zinnelijk verbeeld.
De voorstelling is geregisseerd door Ignace Cornelissen, die ook de bewerking maakte van het vuistdikke boek. Uit een interview met de acteurs blijkt hoe gezamenlijk gedragen dit project is. Jacqueline Blom droeg choreograaf Jason Mabana aan, die niet alleen de bewegingen van Luc de Raad aanstuurde, maar ook de wisselwerking tussen de wankelende, houvast zoekende ouders en het aan hun armen ontglippende kind choreografisch vormgaf.
Van Porgy Franssen kwam het idee om voor de muziek Wouter Snoei erbij te vragen. Die zit met zijn elektronica achter op het toneel en voorziet de scènes zo nu en dan van sferisch omgevingsgeluid en van zoemende of tintelende klanklijnen. Een enkele wanhoopskreet vervormt hij tot een hallucinerende echo. De herinnering aan Tonio’s laatste levensavond – hij fietste naar huis vanaf een dancefeestje in club Trouw toen een auto hem schepte – keert terug in aanzwellend en weer wegebbende housemuziek.
Het is nogal een waagstuk dat de makers op zich hebben genomen. De verfilming die in 2016 uitkwam, werd door veel lezers van het boek al met aarzeling tegemoetgezien. Tonio is een intiem boek. Van der Heijden maakt je deelgenoot van zijn bovenmenselijke worsteling om woorden te geven aan een onuitsprekelijk verdriet en gemis. Het boek lezen is een daad van wreedheid en troost. Samen met de schrijver bevestig je het unieke, veel te korte bestaan van een jongen. En zoals de schrijver moeite heeft om het boek te beëindigen waarin hij Tonio vast probeerde te houden, zo moeilijk is het voor de lezer om het dicht te slaan. Het voelt een beetje als het dichttrekken van de deur voor zijn moeder.
Zo’n gezamenlijk daad is het bekijken van een film niet. Toch deed deze, in de regie van Paula van der Oest en intens gespeeld door ouderpaar Pierre Bokma en Rifka Lodeizen en door Chris Peters die Tonio sprankelend tot leven bracht, recht aan de zwaarte van het boek. Mooi was dat Mirjam Rotenstreich, de moeder van Tonio die we in het boek door de ogen van haar echtgenoot zien, in de film een autonome figuur werd, met een eigen verwerkingsproject: het verzamelen van tastbare herinneringen aan hun zoon.
De voorstelling is veel lichter dan de film. Er wordt niet jankend in gehuild. Er zijn geen inktzwarte drankgelagen. De stilte in het statige schrijvershuis is niet drukkend aanwezig. Het ongebreidelde, zoekende proza van Van der Heijden, die meanderend tussen heden en verleden de voor- en nageschiedenis van Tonio vertelt, is teruggebracht tot korte dialoogscènes die met vaart worden gespeeld.
Er zit een zekere abstrahering in. Uit hun gesprekken en montagesprongen tussen de scènes blijkt dat de tijd vooruit gaat. Tegelijk staat deze tijd stil in het binnenskamerse leven waar Jacqueline Blom rondsloft in wijde huiskleding met een kamerjasachtig vest en Porgy Franssen zich achter zijn werktafel zet om dan weer lusteloos op een salontafel te gaan liggen. De drank waarin vergetelheid wordt gezocht, is soms aanwezig in een tongval, in een wankeling of neerzijgen, in het herhaalde voornemen om te stoppen waarna er toch nog één laatste moet worden genomen. Maar de glazen waar de acteurs mee rondlopen zijn leeg. Bij de musicus staat een zee van glazen uitgestald. In zijn muziek hoor je die soms rondzingen.
De personages noemen elkaar ook niet bij de echte namen van het schrijversechtpaar. In de folder bij de voorstelling heten ze ‘vader’ en ‘moeder’. Alsof de makers een universeler verhaal willen vertellen. Dit gebeurt er als twee liefhebbende ouders hun enige kind kwijtraken. Zo dobberen ze rond in een richtingloos geworden bestaan. Zo schuren ze langs elkaar, met behoeftes die niet samenvallen, want als de een over Tonio wil praten, kán de ander net niet meer. Er is daarin geen middenweg, want wel en niet over hun zoon praten is even verschrikkelijk.
Toch zit er iets hoopgevends in de verwoede pogingen die de twee doen om een gesprek te voeren. De acteurs zijn daarin gelijkwaardige krachten. Franssen is beschouwelijk en scherp in zijn wrede constateringen, Blom is aardser, emotioneler en directer in haar afwijzing van de zwarte diepte waarin ze Tonio niet achterna mogen vallen.
Indrukwekkend in de voorstelling is het lichtontwerp van Niek Kortekaas. Dit markeert het verspringen van de tijd, maar ook de wisselingen in het geschokte gemoed van de vader en de moeder. Overgangen van kleurige warmte naar een kaalgeslagen leegte worden gemarkeerd met helle lichtflitsen. Die horen thematisch bij de fotografiehobby van Tonio, die vlak voor zijn dood in het huis van zijn ouders een fotosessie had met een meisje, waar hij mogelijk een beetje verliefd op was.
De zoektocht naar deze foto’s en naar dat meisje is een van de doorgaande lijnen in de dialogen. En het maakt de zintuiglijke verscherping voelbaar: het is licht dat pijn doet, en dat inbreuk maakt op het teruggetrokken binnenleven van de twee verloren zielen. Eén keer waagt Jacqueline Blom zich ‘buiten’, als ze lege flessen in de glasbak gooit. Wouter Snoei zorgt voor glasgeluid en vogelgetwitter. Dan vaagt zo’n lichtflits de warmte van het tafereel weg en is Blom weer beland in een kille realiteit. ‘Het is vreemd wat het verlies van Tonio met me doet’, zegt ze. ‘Soms lijkt het net of het iets tijdelijks is.’ ‘Dat is de loer die het duttende bewustzijn je draait’, zegt Porgy Franssen. ‘Plotseling schrik je wakker.’
Als aan het eind van de voorstelling het langgezochte meisje van de foto’s op bezoek komt, en zij alleen naar boven wil om afscheid te nemen van de kamer waar de fotosessie had plaatsgevonden, is er voor het eerst een lange, adembenemende stilte. Samen met het publiek luisteren de spelers naar de voetstappen in het huis die ooit vertelden dat Tonio daar was. De danser die hem gestalte gaf, is achter haar aan gegaan, in het spoor van een toekomst die zich nooit zal voltrekken. Dan pas, als ze hun zoon moeten laten gaan naar een wereld waarin ze hem niet kunnen volgen, vinden de vader en de moeder rust bij elkaar in een ontroerende verstrengeling. Ze gaan het samen wel redden. Er zit niks anders op.
Tournee tot begin april, hummelinckstuurman.nl