OP EEN DAG kwam een vriendin van me de trap op en zei: ‘Hier heb je de boeken die ik je beloofd had.’ Ze verklaarde dat ze haast had en liep weer naar buiten, de regen in.
Ik sleepte in lichte verwildering twee vuilniszakken boordevol boeken naar een zijkamertje waar het bestaande boekenprobleem met de komst van de twee zakken tot een Boekenprobleem werd. Een keer per vijf jaar dreigde ik het huis uitgezet te worden door de grote aantallen boeken die een normale huishoudvoering in de weg staan. Nu de nieuwe aanwinsten erbij kwamen, ging mijn lichte verwildering over in woede. Ik graaide wat in de zakken rond en diepte thriller na thriller op, allemaal gloednieuw, allemaal grote namen als John Grisham, Nicci French, Karen Slaughter, John Conolly, Michael Crichton, Emma Donoghue, Henning Mankell, Tomas Ross, Colin Dexter, Elisabeth George, Simone van der Vlugt, Lee Child, Esther Verhoef, Saskia Noort, enzovoort – het hield maar niet op. Boeken die ik niet wilde lezen, boeken die op torenhoge stapels in de boekwinkels lagen waar ik geregeld kwam, boeken met oplages tegen de honderdduizend en meer, boeken waar prijzen aan verbonden waren, waar glanzende bijlagen bij kranten van verschenen, boeken die nooit mijn huis in kwamen.
Mijn eerste reactie was de twee zakken linea recta terug te brengen naar het adres van mijn vriendin, maar ze zei dat ze ze niet meer terug wilde.
In de dagen daarna besloot ik, in een woedend ‘God-zegen-de-greep’, ze dan maar te gaan lezen.
Dat viel allemachtig niet mee.
NU, een aantal maanden later, kan ik me gerust een kenner van het genre ‘misdaadliteratuur’ noemen. Als er één grootste gemene deler op het soort kan worden geplakt dan is het wel die van de verslaving. Je kunt verslaafd zijn aan hardlopen of aan ‘shoppen’, aan rauwe wortelen eten of aan hoeden dragen, allemaal dingen die niemand kwaad doen. Echte verslavingen treden pas op als de dingen slécht voor je zijn, zoals drinken, roken en drugsgebruik – én het lezen van thrillers of detectives, of hoe je ze ook maar noemen wil.
Ik wilde die boeken de deur uit doen, ze ergens ver van mijn bed stilletjes in het water kieperen, maar elke keer dook ik weer in de vuilniszakken om het volgende misdaadboek te lezen. Het was als een grote zak chips, waarvan je eerst een kommetje met een paar chips naast je glas zet, maar die al gauw in zijn volle knisperende glorie naast je staat en waarvan je je het bestaan pas bewust wordt als je hem tot op de bodem hebt opgegeten. Leeg, zowel de zak chips als jij en ontevreden over jezelf. Zo was het ook met de boekenzakken uit het zijkamertje. Je begint een boek, laten we zeggen Karen Slaughter (het gratis boekje voor de ‘maand van het spannende boek’) en je merkt op de eerste bladzijde al dat het een goedkope fake-stijl is die de auteur hanteert, vuile taal van een verloederd drugsmilieu – en je leest, je móet verder lezen en aan het eind gooi je het door de kamer van ergernis, en je blijft besmeurd en bezoedeld achter.

DAT DÓÓRLEZEN, terwijl het je niet in het minst interesseert, dat manische bladzijden omslaan om maar te weten te komen hoe de vork in de steel zit, wie het gedaan heeft, welk militair-industrieel complex al die rotzooi veroorzaakt, is kenmerkend voor de thrillerlezer. Dus duik je in de vuilniszak voor het volgende exemplaar, of je gaat naar de winkel voor de zoveelste Nicci French, Linda Fairstein of Donna Leon. Je leest het om leeg te worden, je leest dóór omdat je gegarandeerd bent van een uitkomst, iets wat gewone literatuur je niet te bieden heeft, een onwrikbare oplossing.
Elke thrillerschrijver weet wel zo’n beetje hoe je de lezer bij de les moet houden. Elke thriller is ‘plot-driven’ geschreven, er is een lijk, mysterie wordt op mysterie geslagen en het enige wat telt is de laatste pagina. Het is een raadsel waarom het grootste deel van de lezende mensen uitsluitend op dit soort verkrampt schrijven valt.
Want wat heeft dat radeloze lezen eigenlijk aan inhoud te bieden? Je leest over corrupte politici, over financiële transacties die de wereldvrede bedreigen. Over een vrouw die door haar sadomasochistische partner op de keukentafel wordt gebonden; over een seriemoordenaar die zijn vermoorde prostituees achterlaat met hun hoofd in hun vagina geduwd; over kinderen die uit het water worden gevist met op hun onderbuik een liefdeshart gekerfd; over een raadselachtig ritseltje in een oud landhuis dat afkomstig blijkt te zijn van de verteller zelf, die niet weet dat hij soms in een opgezwollen monster verandert en zijn slachtoffers zo hard uitknijpt dat er alleen nog maar vel en botten overblijven; over honden die afgericht worden om vrouwen te verkrachten, over hoe hoge politici hun minnares aftuigen.
Is dat hetzelfde als de drang om elke dag een kruiswoordpuzzel op te lossen? Of is het een hang naar het kwaad dat in ons allen broeit en dat door de bekendste schrijvers in het genre met verve wordt beleden? Met zoveel verve geschreven en gelezen alsof beiden snakken naar nog meer etterende details, nog meer ondraaglijke spanning, nog meer zich openende afgronden van frustratie en rancune. Om ervan te kunnen genieten. Genieten? Liggen al die Nederlandse badgasten op vreemde stranden of in vliegtuigen of in hun vakantiehuisjes te genieten als ze in de ban raken van zulke stinkende, rottende aberraties? Ik zou eerder zeggen dat hun hersens erdoor worden verweekt, dat ze terechtkomen in een giftig aura, dat mij in ieder geval boek na boek bijbleef.

IETS WAT JE van de verslaving af kan helpen is misschien de stijl. Al bij de eerste bladzijde van een boek uit de stapel, bij het overgrote deel ervan, treedt die je als een oude travestiet tegemoet. De stijl is abominabel, clichématig, vlak, soms vaardig, doelgericht, maar altijd erg gehecht aan beschrijvingen en dialoog. Zoveel dialoog als bij de misdaadliteratuur ben ik nog nooit, ook niet in het werkelijke leven tegengekomen. Het zijn uitputtende dialogen omdat niets aan het toeval wordt overgelaten: alles wordt uitgesproken, nog eens met andere woorden uitgelegd, op elke vraag volgt een antwoord. Het is niet zo met een dialoog, zoals je die in de echte literatuur tegenkomt, dat er een onuitgesproken drama aan voorafgaat, of dat er een vage onrust achterblijft, nee, de dialogen zijn er om gerust te stellen. Heus, alles wordt genoemd, u hoeft niets te missen, met de dialoog leiden we u aan het kinderhandje mee, het echte avontuur door. Stijl als bewegwijzering.

MAAR GOD beware je voor het moment dat de misdaadschrijver het in zijn hoofd haalt om wat beschrijving van natuur of mens in het verhaal in te lassen. ‘Bij Maxine verscheen een brede grijns op zijn grote, vierkante, gedeukte gelaat (…)’ (Reggie Nadelson). Of: ‘Max veegde zijn donkere haar van zijn brede voorhoofd (…)’ (Linda Fairstein). Of: ‘Zijn dikke, donkere haar was kortgeknipt, zijn warme bruine ogen twinkelden en zijn gulle mond leek voortdurend op het punt zich in een glimlach te plooien’ (Martin Walker). Dat is nog alleen het gezicht.
Misdaadschrijvers hebben ook de hebbelijkheid om precies te vertellen wat iemand draagt: ‘Hij was een Ier met rossig haar, een echte gentleman die altijd in een streepjescolbert met een vlinderstrikje naar school kwam’ (Javier Serra). ‘Wat hij droeg leek op een half uniform – een keurig gestreken blauw hemd met epauletten, geen das, een marineblauwe broek en zwarte laarzen’ (Martin Walker). Of: ‘Hij was een knap joch met een strak T-shirt aan, mouwen opgerold tot boven zijn grote biceps, een pakje sigaretten stak uit een van de mouwen van zijn T-shirt, zoals in een film uit de jaren vijftig, hij droeg een blauwe spijkerbroek en blauwe gympen’ (Reggie Nadelson). Bij laatstgenoemde komen we ook nog te weten dat Maxine ‘een loodzware, massief gouden aansteker’ heeft. Als al deze aanwijzingen over hoe iemand eruitziet of hoe hij of zij zich kleedt ten minste een functie zouden hebben om hem te typeren, zou het nog aandoenlijk kunnen zijn. Meestal echter ben je de volgende bladzijde al vergeten wat ze aan hadden, want dan komt er een vrouw binnen ‘in een mantelpakje – met het opstaande kraagje aan het jasje en de kokerrok’, of een man ‘in een van zijn elegante Brioni-kostuums’. Veel helden en heldinnen dragen merknamen, Gucchi, Brioni of Prada. Deze voorbeelden zijn alle uit de nazomeroogst van de literaire uitgeverijen.
Nog veel erger wordt het als de misdaadschrijvers zich aan omgevings- of landschapsbeschrijving zetten. De laatste sla je gewoon over, je weet dat ze van hetzelfde kaliber zijn als die van kleding of ‘gelaat’. Bij de schildering van de plaats van het delict, tegenwoordig door politie en publiek steevast ‘plaats delict’ genoemd, worden de thrillerschrijvers zo bezeten van de idee dat ze nauwkeurig moeten zijn – en de lezer wil dat ook, het is ten slotte een ‘plaats delict’ – dat je door de bomen het bos niet meer ziet en het er ten slotte niets meer toe doet welk behang er op de muren zat, hoe lantaarnpalen de staat van het lijk beschijnen, van welk architectonisch gehalte de woning is waar de moord heeft plaatsgevonden. Ik heb eens een boek gelezen van Ruth Rendell waar met grote zakelijkheid en precisie een wijk in Londen werd beschreven die driekwart van het hele boek besloeg, zonder dat ik me ook maar de minste voorstelling kon maken in wat soort wijk ik beland was.

ALS IK de beschrijvingen van gezicht, kleding en landschappelijke en bebouwde omgeving weglaat, de dialogen door de vingers zie, wat blijft en dan nog over? De plot en de personages.
De personages zijn in drie groepen te verdelen: de gemoedelijke dienaren van de wet, van wie Maigret de grootvader is, zoals commissaris Brunetti (Donna Leon), hoofdinspecteur Morse (Colin Dexter) en inspecteur Kurt Wallander (Henning Mankell). Eerlijk gezegd is dit soort speurneus het best te pruimen in de hele berg van misdaadliteratuur, met Morse aan top, op eenzame hoogte. Zij worden geconfronteerd met een moord, gebruiken hun intelligentie en lossen het misdrijf op. Hoe ronder ze van karakter zijn, hoe beter. Morse is met zijn eruditie en zijn pesthumeur een karakter om van te houden, zoals commissaris Maigret dat was. Dan zijn er eenlingen met grote bèta-kennis (Charles den Tex) of met politiek fingerspitzengefühl (Tomas Ross). Dan hebben we het wel gehad.
De rest van de berg, de hele grote bulk van de rest van de misdaad oplossende personen bestaat uit seksueel ondervoede en hysterische mannen en vrouwen met morbide fantasieën.
Het is letterlijk adembenemend om je door zo’n brij van macabere, vergiftigde, perverse fantasieën heen te lezen. Je waadt als lezer door een moeras van softporno, sadomasochisme, monsterlijkheid en liederlijkheid. Je zit als lezer op het puntje van je stoel of het nog viezer kan, nog weerzinwekkender. En ja hoor, dat kan. Je hoeft maar opnieuw in de vuilniszakken te duiken of je bent al weer in een volgend monstrum verdwaald. Ook als er geen verschrikkelijke woorden aan te pas komen, als er zelfs een gezellige verteltoon is, dan nog krijg je een kijkje in het menselijk brein dat er niet om liegt. Zouden zich achter elke voordeur in Nederland zulke taferelen afspelen? vraag je je af als je even buiten naar adem komt happen. Schuilt achter elk slaapkamerraam een dergelijk poreus armzalig seksueel verlangen? Hoe is het eigenlijk met de Nederlandse burgerij gesteld? Als je mensen tegenkomt doen ze boodschappen of maken ze ruzie, maar wat in hemelsnaam als de voordeur weer achter hen dicht gaat? Je ziet ten slotte als mensen met vakantie zijn, op de stranden de Nederlanders al dergelijke boeken lezen, in de boekwinkels worden ze per stapel ingekocht. Want er gaat veel geld om in de misdaad-thriller-business, heel veel geld, heel veel meer geld dan in de literatuur.
Aangezien literatuur intussen hoger wordt aangeslagen dan misdaadliteratuur hebben de uitgevers de naam literaire thriller uitgevonden. Benieuwd naar wat nu het verschil tussen een literaire en een gewone detective was, nam ik een willekeurig boek uit de jongste lading thrillers van Cargo, de imprint van De Bezige Bij. Een als ‘literaire thriller’ gepresenteerde roman, De dame in het blauw door Javier Serra. Behalve dat het boek een spookachtig voorval uit de zeventiende eeuw onderzoekt, zat het verschil vooral in de bepalende bijwoorden bij een dialoog: ‘Ziet u het? drong de jonge franciscaner aan’; ‘Maar dat is onmogelijk, viel hij uit’; ‘Jawel, aarzelde de monnik’; ‘Ga maar, moedigde Therèse hem aan.’ Het is in De dame in het blauw geloof ik om en om. Het ene hoofdstuk is door een redacteur gekuist van de Boeket-hebbelijkheid dat mensen nooit iets gewoon zeggen, maar altijd mompelen, aarzelen, aanmoedigen, dreigen, vleien of bestraffen, in het andere hoofdstuk spreken de mensen normaal. Zou dat literair zijn, om altijd je woorden zo te preciseren? Ik ben bang dat De Bezige Bij vindt van wel. Straks krijgen we de hele Boeketreeks als literair gepresenteerd.
Maar je hoeft die Schund toch niet te lezen? Je kunt het toch buiten de deur houden, al leest half Nederland die rotzooi en niets anders dan dat? Zeker, een verstandig mens doet dat ook, maar in dit bijzondere geval kon ik die twee vuilniszakken niet anders kwijtraken dan door ze leeg te lezen. Net als een zak chips. Leeg. Zonder iets nagelaten te hebben dan onbehagen. Van geen één boek weet ik de plot meer. Maanden van verslaving, van een vaag aureool van angst, van beelden die je kwijt moet zien te raken. Pure tijdverspilling. Nee, dat is niet helemaal waar. Er is één boek uit die stapel waaruit ik verrast opkeek, dat ik na afloop twee keer herlezen heb en het alle keren even intrigerend en goed vond. Dat is de bundel Misdaad op Sardinië van Marcello Fois. Het gaat om een bundeling van drie langere misdaadverhalen. Alledrie hebben ze een 35-jarige advocaat in een kleine stad op Sardinië als onderwerp, in de jaren rond de eenwording van Italië in 1870. Fois doet veel aan natuurbeschrijving, doet veel aan poëzie en geschiedenis, houdt meer achter dan hij prijsgeeft, spreekt vaak in raadsels. Misdaad op Sardinië is een parel van een boek. Het is het enige van Fois dat in het Nederlands (zeer goed) is vertaald. Fois steekt zijn schrijvende vader Leonardo Sciascia naar de kroon. Fois is een feniks die uit de vuilnisbelt opvliegt. Laat uitgeverij De Geus hem gauw uit de misdaadserie halen, laat de boekhandelaren hem gauw een plaats geven tussen de planken van de echte literatuur, van boeken die je iets leren, die je bijblijven, die je nog eens opslaat.
Laat iemand eens een groot artikel over Fois schrijven.