New York. Ik ben hier omdat er een remake van de film Interview wordt gemaakt met Sienna Miller en Steve Buscemi in de hoofdrollen. Ik geniet weer van New York, maar verkeer ook in een staat van voortdurende verwondering. Vooral als ik op de set rondloop. Alles wordt geregeld door de Unions. Dat heeft tot gevolg dat elke baan – en vooral de kleine – is beschreven; iedereen weet wat hij wel moet doen en wat niet. Dat levert absurde situaties op. Voor de buitenlandse acteurs zijn er stand-ins. Die moeten al het werk doen dat Amerikaanse acteurs als acteur ook kunnen doen. Dus: als Sienna Miller in het licht moet staan, omdat de lichtman wil bepalen welke lampen hij nodig heeft, dan mag zij dat zelf niet doen, maar wordt de stand-in geroepen. De wijze waarop wordt geacteerd, dat kan alleen Sienna, dat is dan ook het enige wat ze mag doen. Als onze Nederlandse lichtman een lamp wil indraaien, dan mag dat niet, dat moet zijn assistent doen. Die ziet dat de lamp te hoog is, en hij mag geen trap pakken. Dus roept hij een andere assistent, die een trap pakt, dan komt er iemand voor de fitting, en dan pas komt onze Nederlandse lichtman met de juiste lamp die hij niet zelf uit de doos heeft mogen halen.

Je kunt hier makkelijk de conclusie trekken dat er veel verborgen werkloosheid is.

Dit – keiharde – systeem heeft ook een voordeel: iedereen is bijzonder trots op zijn stad, want iedereen werkt hier, of heeft het idee dat hij werkt. Ze zien zelf ook wel dat het veel efficiënter kan, maar men wil er toch niet van af, «want dan ben ik meteen werkloos».

Daarom wil men hier contant betaald worden. Giraal verkeer lijken ze in New York niet te kennen.

Ik merk dat ik veel te Europees ben. Ik wilde een column schrijven en zocht daartoe op Fifth Avenue en later op Madison een café waar ik kon zitten. Ik vond niks, dus ging ik uiteindelijk naar een Starbucks – een koffietent waar je ook kunt ontbijten en lunchen. Ik ging zitten, pakte mijn blocnote en ging schrijven, nadat ik koffie had besteld. Toen mijn koffie op was en ik bleef zitten, kwam er iemand naar me toe met de mededeling dat ik maar een kwartier mocht zitten, daarna moest de tafel vrijkomen voor iemand anders. ’s Avonds van hetzelfde laken een pak. In het restaurant waar we waren, vertelde de Nederlandse eigenaar dat hij erop mikte elke tafel per avond drie keer te verkopen. «Anders wordt het hier wel moeilijk.»

Dat was ook de reden waarom hij op de bon had laten zetten dat bij groepen van meer dan zes personen er twintig procent getipt moest worden.

Iedereen vindt dit vanzelfsprekend, en men zou ook niet anders willen.

Wanneer wij uitleggen hoe wij het doen, zijn ze verbaasd. De vragen die wij krijgen zijn: waar haal je dan je motivatie vandaan? Waarin zit dan de winst? Wat zijn dan de plichten? Waar hebben jullie de bonden dan voor?

We vergeten het wel eens, maar er is ook een culture gap tussen de VS en Europa, en navenant is er dus soms ook sprake van een culture clash.

Het economische systeem zit de Amerikanen zo in de genen dat het uiteraard ook hun politieke blik bepaalt. Ik ken heel weinig Amerikanen die Bush een prettige president vinden. Europeanen vinden Bush vooral moreel verwerpelijk. Bij de Amerikanen is dat toch anders, en dat merk je iedere keer. «Het gaat om de economie…» Wat er in Irak gebeurt vinden ze veel vanzelfsprekender dan wij, maar Bush en consorten zullen toch echt afgerekend worden op wat de Amerikaan wel of niet verdient.

Het is zeker niet zo, wat ik wel eens dacht, dat Amerikanen op ons neerkijken. Het is inderdaad veel meer de relatie Romeinen-Grieken, waarbij de Europeanen dus de Grieken zijn.

In het Frick-museum (aanrader voor wie nog nooit in New York is geweest) had ik een gesprek over Vermeer. (Ze hebben daar vier schitterende Vermeers.) Ik zei dat ik Frans Hals (die ze ook hebben) mooier vond dan Vermeer, al zag ik wel dat Vermeer de betere schilder was. Nou, dat vonden ze raar. Argument: «Weet je wel dat Vermeer veel meer waard is dan Frans Hals?» Ik: «So what?» Zij: «Dus is hij beter.» Van dit standpunt waren ze niet af te brengen.

Het programma Idols heeft in de Verenigde Staten negenhonderd miljoen dollar opgebracht. Daarom is het een goed programma. Dancing with the Stars brengt iets minder op, daarom is het een iets minder goed programma.

Je leest ook nauwelijks kritiek op die programma’s. Integendeel. Als ik kritiek uit, zeggen Amerikaanse kennissen: «Typisch Europees.»

Aan de andere kant: New York heeft een inspirerende beat. En ik wilde weten waar die vandaan kwam. Hoe komt het tempo zoveel sneller en voelbaarder? Ik heb het volgende gemerkt. In elke winkel draait men jazz. Parker, Smith, Mulligan. In sjieke winkels – boekhandels – vaak bigbands uit de jaren veertig en vijftig. Count Basie, Art Blakey. Dat merk je. Verder: stap je in de metro, dan komt er altijd binnen vijf minuten een trein aan. Dat merk je ook. Doe je één stap in een winkel, dan word je meteen geholpen. Steek je je hand op, dan stopt er een taxi. Loop je je hotel in, dan wordt je deur opengehouden. Bel je roomservice, dan staan ze binnen twee minuten voor je deur. Bestel je een pizza, dan is hij er binnen tien minuten.

Dat zijn allemaal zaken waardoor je het ritme van de stad voelt. Wat maakt het inspirerend? Dat je je alleen maar economisch hoeft te bewijzen en verder niets. Als wij hier een filmbedrijf willen beginnen, kan dat meteen. Je krijgt veel medewerking omdat iedereen denkt dat ze aan je kunnen verdienen. Men grossiert hier in kleine baantjes die niet statusgevoelig zijn. Ik heb in Nederland meegemaakt dat een student aan de filmacademie geen kabelsjouwer wilde zijn omdat hij dus student aan de filmacademie was. De kabelsjouwers hier zijn regisseurs van drie korte speelfilms die domweg geen werk hebben en dit zien als een opportunity. Dat inspireert. Je zit meteen plannen te maken – om aan geld te komen.

Na twee weken New York denk ik toch: ik wil naar huis. Het ritme mag dan helemaal van deze tijd zijn, maar ik ben te veel polderjongen. Ik wil gewoon naar een café om een stukje te schrijven. In een restaurant zeuren met mijn vrienden. Ik wil zelf in een winkel kijken wat ik wil hebben, ik hoef niet tot op mijn lip geadviseerd te worden. Maar aan de andere kant: wat een stad, wat een land… Heerlijk.