
Aan de rand van het historische stadscentrum van de Slowaakse hoofdstad Bratislava ligt een protserig flatgebouw tussen de oude huizen, met graffiti rond een anonieme ingang. In de hal is nog veel meer graffiti, posters en stickers, en de zwijgende deuren van twee krakkemikkige liften. Wie naar de hoogste verdieping gaat, stapt onverwacht uit in Klub Dunaj (Club Donau), met zijn stalen dj-bak en een terras dat over de oude stad uitkijkt. Achter een bier zit David Straka (20), een lange jongen met hipsterbaard uit het noorden van Slowakije.
Straka zit in een tussenjaar na zijn middelbare school. Als hij praat, boven de pompende muziek uit die alle hoeken van Klub Dunaj vult, kijkt hij serieus maar breekt er steeds een verlegen glimlach over zijn gezicht. Je zou nooit zeggen dat hij een aandeel heeft gehad in een fundamentele koersverlegging van zijn land, die de premier, zijn hele kabinet en andere functionarissen tot aftreden dwong en een nieuw soort president naar het barokke Grassalkovich-paleis bracht. En toch is dat waar.
Twee jaar geleden kreeg Straka een telefoontje van een vriendin, ook een middelbare scholier, die stoom wilde afblazen over het zoveelste corruptieschandaal. Zij en Straka deelden dezelfde afkeer over de oneindige hoeveelheid zwendels die hun kleine land voortbracht. Hoe kon het dat dit maar doorging, en waarom deed niemand iets? Nog tijdens het gesprek klikte Straka een paar velden aan op zijn Facebook-pagina. ‘Ik dacht er verder niet zo veel over na’, zegt hij. ‘Ik maakte gewoon het evenement aan op Facebook, een demonstratie tegen de corruptie, met een datum en tijd. Het was niet zo belangrijk voor me hoeveel mensen er zouden komen. Ik wilde gewoon doen waarvan ik dacht dat het goed was. Ik dacht dat mijn vrienden en nog wat mensen zouden komen, verder niet.’
Dat had David Straka behoorlijk mis. Nog dezelfde avond begon de uitnodiging over Facebook te woekeren. Vrienden begonnen zich aan te melden, vrienden van vrienden, vreemden. ‘Het werd steeds groter, en ook steeds stressvoller’, zegt Straka. Er kwamen uiteindelijk zo’n tienduizend mensen op de demonstratie af. En niet één maal: een jaar lang organiseerden Straka en zijn vrienden de marsen steeds opnieuw. Tot er iets gebeurde dat het hele perspectief op de demonstraties veranderde.
‘In Slowakije en Tsjechoslowakije heb je altijd een traditie gehad van jongeren die het voortouw namen in protesten’, zegt Lukáš Fila, de uitgever van de onafhankelijke Slowaakse krant Dennik N, in de met voorpagina’s gedecoreerde overlegruimte van zijn krant. ‘In 1968 werd Jan Palach het symbool van de natie, nadat hij zichzelf had verbrand als protest tegen de sovjetbezetting. In 1989 begon de Fluwelen Revolutie met studentendemonstraties. Dit land is gewend om voor zijn toekomst te vechten, met jongeren vooraan. En jongeren zijn ook geloofwaardig. Als iemand van vijftig een demonstratie organiseert, kan altijd worden gesuggereerd dat die persoon speciale belangen heeft. Maar wat ga je zeggen over tien studenten of scholieren? Er waren vorig jaar ook suggesties genoeg, dat die jongeren door Soros werden betaald. Maar de meeste mensen zagen: deze kinderen zijn gewoon boos over hoe het gaat. En ik kan naar hun demonstratie gaan zonder dat ik bang hoef te zijn dat ik voor iemands karretje word gespannen.’
Het verhaal van Fila’s krant vertelt veel over het Slowakije van nu. De krant ontstond vier jaar geleden toen Fila en andere redacteuren zich afsplitsten van Slowakije’s populairste krant, Dennik SME, nadat die was gekocht door een oligarch die centraal stond in een wijdvertakte smeergeldzaak in de ongezonde ‘grijze zone’ tussen politici, zakenmensen en misdaadnetwerken. De krant kreeg de naam Dennik N (‘Dagblad Onafhankelijk’). Op een ochtend in februari vorig jaar trof Fila een onderzoeksjournaliste huilend achter haar toetsenbord. Ze bleek de primeur op te tikken van de moord op Ján Kuciak, een collega van het online tijdschrift Aktuality.sk, die onderzoek deed naar corruptie in Slowakije.
Een dag ervoor waren Kuciak en zijn verloofde (beiden 27) vermoord in hun net gekochte huis, in een klein dorp, een paar weken voor hun huwelijk. De moordenaar was binnengekomen door de voordeur, die nooit op slot zat. In de keuken had hij Kuciaks verloofde, de beginnende archeologe Martina Kušnirová, in haar hoofd geschoten. Kuciak was naar boven komen rennen uit de kelder, en was door de moordenaar twee maal in zijn borst geschoten. ‘Het is een van die momenten waarvan de meeste Slowaken nog weten waar ze waren toen ze het nieuws hoorden’, zegt Fila. ‘Het was voor iedereen helder dat hij om zijn werk was vermoord. En dat was een schok. Slowaken weten dat de corruptie groot is, maar geloofden dat er geen geweld was, niet tegen burgers, tegen jonge mensen. De reactie was enorm. Sinds de val van het communisme was er niet zoiets in Slowakije geweest.’
De protesten die David Straka en zijn vrienden begonnen waren, kregen een enorme toeloop, tot wel 65.000 mensen. Wekelijks eisten zij een geloofwaardig onderzoek naar de moord plus het aftreden van premier Fico en zijn regering. Dat was ongebruikelijk voor de Slowaken, die zich het wanbeheer in hun land soms bijna lethargisch lieten aanleunen. Na de splitsing van Tsjechoslowakije kwam de macht in handen van Vladimír Mečiar, die zelfs voor regionale begrippen ongewoon geteisem was en zijn land de bijnaam ‘het zwarte gat van Europa’ bezorgde. Onder zijn opvolgers Mikuláš Dzurinda en Robert Fico herpakte Slowakije zich: het land werd lid van de Navo, de EU, en de euro, en doet het economisch goed. Maar de instituties blijven zeer zwak, de grijze zone is groot, en de politiek opportunistisch en richtingloos. De ‘sociaaldemocraat’ Robert Fico bleek in praktijk vooral rechts-populistisch, conservatief en hard anti-immigratie, terwijl hij de grijze zone met rust liet.
Door de demonstraties nam de druk op de regering zozeer toe dat uiteindelijk het hele kabinet en het hoofd van de politie aftraden. Er kwam een werkelijk onderzoek naar de moord op Ján Kuciak, dat een schokkend beeld blootlegde van de verweving tussen politiek, zakenwereld en misdaad in Slowakije, en een reeks oligarchen kwam in de problemen. Maar de politieke veranderingen maakten de indruk slechts window dressing te zijn: de nieuwe premier leek een stroman van de oude, en er kwamen geen nieuwe verkiezingen.
‘De energie van de protesten leek verloren te gaan. Het was duidelijk dat de politieke oppositie die energie niet vertegenwoordigde. Wij stonden op het podium: acteurs, schrijvers, mensen van ngo’s, journalisten’, zegt Michal Hvorecký, een 42-jarige schrijver die oogt als een hipster en gedreven en geconcentreerd spreekt, gezeten aan de eettafel in zijn huis even buiten Bratislava’s oude centrum: kinderfietsjes in de hal, retromeubels en een enorme boekenkast in de woonkamer met titels in zes talen.
‘Maar die jonge mensen bleven hun demonstraties maar organiseren. Die krachtige, jonge generatie was een enorme verrassing voor de hele samenleving’, zegt Hvorecký. ‘Ik heb heel veel respect voor ze, een hoogopgeleide generatie die naar andere landen reist en echte Europeanen zijn. Zij dwongen niet alleen een premier die al elf jaar aan de macht was tot aftreden, maar ook hielden ze de eis van verandering levend. Toch leek het politieke momentum niet te worden gebruikt.’
Zo was het tot afgelopen januari, twee maanden voor de presidentsverkiezingen. ‘Hoe het kan, begrijp ik nog steeds niet, maar toen werd Zuzana Čaputová door een breed publiek ontdekt’, zegt Hvorecký. ‘Ze was geloofwaardig, omdat ze jarenlang voor eerlijke toepassing van het recht had gestreden. Opeens belichaamde ze de energie en de geest van de protesten. Ze stond vijfde in de peilingen, maar vanaf het moment dat de kandidaten op televisie met elkaar in debat gingen, realiseerden mensen zich dat ze misten wat zij vertegenwoordigde: een beleefd, rustig persoon, die vrij van agressie spreekt, kalm en zonder verdachtmakingen en beschuldigingen. Ze verraste veel mensen, en zeker haar tegenstanders, door hen niet aan te vallen en hoffelijk te blijven. Haar standpunten zijn te progressief voor veel Slowaken, maar ook mensen die ze niet delen, herkenden dat zij een oprecht en eerlijk persoon was.’
Dat was het begin van wat rustig een progressief sprookje kan worden genoemd. Čaputová is een 45-jarige juriste die naam maakte met een tien jaar durende strijd tegen een giftige vuilstort bij haar thuisstad Pezinok. Een logische presidentskandidaat leek ze echter niet. Slowakije is een conservatief, katholiek land. Čaputová is een gescheiden moeder van twee puberdochters die aan zen-yoga doet. Ze is voor sterkere rechtspraak, meer milieubescherming, adoptierecht voor homoseksuele koppels, en is tegen inperking van abortusrecht. Haar partij, Progressief Slowakije, was piepklein. Maar ze had wel haar persoonlijkheid.
‘Ze is zó perfect. Als we haar hadden moeten maken, zouden we haar niet kunnen verbeteren’, zegt filmproducent en dramaturg Zora Jaurová in een retrocafé in Bratislava met communistisch-bruine meubels en een halve gele Škoda die uit de muur steekt. Jaurová is vicevoorzitter en mede-oprichter van Progressief Slowakije, dat pas sinds begin vorig jaar bestaat, en kandidaat bij de Europese verkiezingen. Ze is een opvallende verschijning, een goed geklede, knappe vrouw met een grote bos pikzwarte krullen en een hond die straks meegaat naar het parlement. ‘Ik doe altijd alsof het gewoon is, meestal laten de bewakers het toe.’
Jaurová (44) is duidelijk bijna high van geluk. Ik spreek haar een paar dagen voor de tweede ronde van de Slowaakse presidentsverkiezingen, als het duidelijk is dat Čaputová de overwinning nauwelijks kan ontgaan. Er ligt een glimlach op haar gezicht gebeiteld en ze breekt steeds in lachen uit. ‘Čaputová’s verkiezing ligt deels aan het moment’, zegt ze. ‘Na de moord op Ján Kuciak was er een uitbarsting van onvrede in het hele land. Het is een gevaarlijk moment als mensen verandering willen, maar ze weten niet wát. Dat is ook voedingsgrond voor populisten en extremisten. Maar in die situatie kwam deze dame die verandering symboliseert, en wier ethos totaal verschilde van andere politici.’
Jaurova is van de generatie die tijdens haar tienerjaren het IJzeren Gordijn zag vallen. ‘Het was een extreem intens moment, waarop de nacht opeens in de ochtend veranderde. Maar misschien nam het onze moed weg, dachten we dat het altijd zo zou zijn. Een paar jaar geleden realiseerde ik me dat we niet moesten wachten, dat verandering in Slowakije van mij moet komen en van mensen zoals ik. Ik wilde verantwoordelijkheid nemen voor mijn land, en vond soortgelijke mensen in Zuzana Čaputová en anderen. De politiek is niet een vluchtplek voor ons nadat we ergens anders zijn mislukt.’
‘Onze generatie ontmoet nu een nieuwe, heel jonge generatie, die is toegegroeid naar het moment van hún revolutie’, vervolgt ze. ‘Zoveel mensen hadden het gevoel dat er geen hoop was voor Slowakije. En nu zien ze hun hoop opeens verpersoonlijkt door deze dame. Het maakt zoveel mensen gelukkig, ik kan zien dat het niet alleen mijn bubbel is. Zelfs in de overheid en de gemeente merk ik dat establishmentfiguren heimelijk blij zijn dat er iets verandert. Misschien is het euforie die weer wegebt, maar ik geloof in collectieve emoties die de samenleving positief kunnen veranderen. Ik heb het al eens eerder gezien.’
Een paar dagen later won Zuzana Čaputová inderdaad de verkiezingen, met een straatlengte voorsprong. Alle suggesties dat ze door ‘externe machten’ werd betaald, joods was, een miljoen moslims zou binnenlaten, het mocht allemaal niet baten. In juni wordt Čaputová beëdigd: de jongste president van Slowakije ooit en de eerste vrouw.

Hoe onverwacht de overwinning van Čaputová ook is, het is al de tweede verkiezingsoverwinning voor Progressief Slowakije in korte tijd. In november won de onafhankelijke, maar aan de PS gelieerde architect Matúš Vallo de burgemeestersverkiezingen van Bratislava. Vallo had twee jaar lang zijn avonden besteed aan het maken van een integraal plan voor de Slowaakse hoofdstad, van woningbouw en parken tot infrastructuur. In de verkiezingen presenteerde hij zich als niet-ideologische en niet-politieke kandidaat, die de enige was met een plan. Hij won zijn verkiezingen, en niet alleen hij: ook de steden Nitra en Trnava kregen nieuwe, jonge burgemeesters, ‘symbolen van verandering in Slowakije: een generatie van dertigers die de gezichten werden van grassroots-bewegingen in hun stad’, volgens de Slowaakse Spectator.
Deze verandering in Slowakije, zo gelooft werkelijk iedereen die ik sprak, is niet simpelweg een beweging van rechts naar links, of conservatief naar progressief. De consensus onder mensen die Čaputová en soortgelijke kandidaten steunen, is dat de kern van de zaak pro-democratie en pro-rechtsstaat versus antidemocratisch en antirechtsstatelijk is, en integriteit versus met populisme toegedekte corruptie. Slowakije staat in dat opzicht niet alleen.
Centraal-Europa ging in de afgelopen tien jaar een opvallend pad op. In verschillende landen kwamen rechts-populistische partijen op, streng-katholiek en nationalistisch, pro-Russisch en antiliberaal, met felle retoriek tegen elites in hun eigen hoofdstad en Brussel: partijen die een beeld opriepen van een natie onder dreiging van elites, moslims, homoseksuelen, joden in het algemeen en George Soros in het bijzonder, en volksvijandige media en rechterlijke macht. De ‘Visegrád-groep’ van Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië vormde een voorhoede, maar andere landen volgden. In landen waar die partijen aan de macht kwamen, staan de rechtsstaat en de integriteit van de democratie onder druk.
Hoezeer deze landen en regimes hun ideologische profiel naar voren schuiven, en contrasteren met West-Europese elites, feit is dat al deze regimes hun eigen steelelites hebben voortgebracht. Achter een façade van politieke strijd doen zij zich te goed aan de staatskas en vooral aan Europese subsidies, terwijl zij openbaar bestuur op z’n best lauwwarm aanpakken. Dat brengt nu zijn eigen reactie teweeg. Terwijl West-Europa zich afvraagt of het de weg van Centraal-Europa inslaat, is er in Centraal-Europa in tal van landen een pro-democratische tegenbeweging opgestaan. Haar voornaamste wapen is de straat.
In Tsjechië kwam de regering van Andrej Babiš in het nauw nadat duizenden mensen eind 2018 de straat op gingen in Praag en andere steden. Babiš vergaarde op vage wijze een fortuin na de val het communisme, won via een anti-immigratie-agenda de verkiezingen en verrijkt zich sindsdien ongegeneerd. Toen hij zijn eigen zoon had laten ontvoeren en gek had laten verklaren, uit angst dat die zou getuigen bij het Europese Anti-Corruptie Agentschap, was voor veel Tsjechen de maat vol. Ook in Roemenië zijn sinds 2017 grote demonstraties aan de gang, de grootste meer dan een half miljoen mensen sterk, uit boosheid over de schandalige staat van ’s lands politiek. De protesten begonnen toen een nieuwe regering, geleid door zo’n sociaaldemocraat die alleen rechts-populistische taal uitslaat, amnestie voor corruptie wilde instellen en de rechterlijke macht wilde kortwieken.
In Servië gaan al vier maanden elk weekend duizenden mensen de straat op tegen het autoritaire, nationalistische bewind van Aleksandar Vučić, die een Poetin-achtige aanval op vrije media, rechterlijke macht en openbare instituties heeft ingezet. Het aftuigen van een oppositiepoliticus, waarvan niemand twijfelt wie erachter zit, zette de demonstraties in gang.
In Polen heeft de moord op de progressieve burgemeester van Gdansk, afgelopen januari, voor een opleving van activiteit gezorgd van activisten die bewust niet focussen op een nationale agenda maar op lokale actiepunten, zoals behoud van het oerbos van Bialowieza en luchtkwaliteit in Warschau, en richtte voormalig burgemeester Robert Biedron een progressieve ‘beweging’ op die in de peilingen in de dubbele cijfers loopt.
Toch betekent dit alles nog niet dat er een democratische lente is aangebroken in Centraal-Europa, die de autocratische en antiliberale regimes van de regio zal wegvegen. Die regimes zijn namelijk in de regel nogal taai, hun electorale boodschap spreekt nog steeds aan, en sommige zijn bijzonder goed geworden in het neutraliseren van politieke oppositie. Het voornaamste voorbeeld daarbij is Hongarije. Maar ook daar zoekt een jonge pro-democratische oppositie nieuwe wegen.
Hongarije onder Viktor Orbán is een tragisch verhaal. Orbán begon zijn loopbaan als democratische hoop, toen hij in 1989 als studentenleider bij de herdenking van de Hongaarse Revolutie vroeg om een vertrek van alle sovjetsoldaten uit Hongarije. In de jaren negentig was zijn Fidesz-partij een verademing: jonge parlementariërs met lang haar (of vaker: matjes), gebleekte spijkerbroeken en energie. Maar sinds Fidesz in 2010 de verkiezingen won is de Hongaarse regering in aard steeds meer een autoritair steelregime, en in presentatie steeds meer een antiliberaal bolwerk geworden.
Orbán werd de rijkste man van het land, zijn familie en entourage verrijkten zich mee, en de corruptie in Hongarije greep om zich heen. (Op de corruptie-index van de ngo Transparancy International staat Bulgarije nog als enige EU-land onder Hongarije.) Orbán veranderde electorale wetten in het voordeel van Fidesz, dreef media in handen van bevriende oligarchen, bracht rechtbanken en opsporing onder zijn controle en dreef onafhankelijke instituties en ngo’s in het nauw. Maar door zijn verzet tegen het EU-vluchtelingenbeleid kreeg Orbáns politieke boodschap uitstraling buiten Hongarije. Nu is hij de poster boy van nieuw-rechts in de hele wereld en is zijn positie in Hongarije onbedreigd (kieswetten vertaalden Fidesz’ stembusscore van vijftig procent tot een tweederde meerderheid in het parlement).
Wat Orbán helpt, is de ongeloofwaardigheid van de traditionele oppositie. Maar de laatste jaren worden aan de lopende band nieuwe partijen geregistreerd. De meest succesvolle van die nieuwkomers is Momentum. Afgelopen december organiseerde de partij de grootste en meest diverse straatdemonstraties die Orbáns regime ooit heeft gezien. Steen des aanstoots was Fidesz’ ‘slavernijwet’, die bedrijven toestaat om werknemers te dwingen tot vierhonderd uur per jaar overwerk (een extra dag per week). Tienduizenden mensen trotseerden de snijdende kou: Momentums eigen biotoop van hoogopgeleide, Europa-gerichte millennials, maar ook Groenen en extreem-rechtse Jobbik-leden liepen mee, en tot schrik van het regime zelfs vakbondsleden en arbeiders in industriesteden – groepen die Fidesz normaal gesproken in de zak heeft.
De demonstraties schoven Anna Donáth naar voren als gezicht van de partij. Niet alleen maakte zij een prachtig plaatje, met fakkel in de hand voor een vlaggenmars uit, ook brengt ze een verhaal mee dat Orbán niet zomaar terzijde schuift. Haar grootvader is Ferenc Donáth, een van de leiders van de Hongaarse Opstand van 1956. Orbán probeert de betekenis en herdenking van die opstand te herinterpreteren. Een pro-democratische opstand tegen een autoritair, door Rusland gesteund regime roept nu eenmaal associaties op die hij liever vermijdt. Anna Donáth roept de associaties juist terug.
Ik spreek haar in het hoofdkwartier van Momentum, aan een achterbinnenplaats in zo’n prachtig, afbrokkelend neoklassiek gebouw waar Boedapest mee bezaaid is. Het bestaat uit twee kamers plus hal, met strak gekapte en geklede medewerkers die net Engels spreken en goede koffie voorzetten, met schema’s en memo’s aan de muren. Donáth (32) neemt geroutineerd plaats, een knappe jonge vrouw, met een kalme, lage stem en groene ogen. ‘We zijn een soort politieke startup’, zegt ze. ‘We zijn allemaal vrijwilligers, behalve ondersteunende staf, die voor het minimumloon werkt. De anderen hebben banen, gezinnen, studie. Iedereen werkt dubbel.’
Donáth heeft een sterk aandeel Nederland in haar leven. Ze kwam op een Erasmus-beurs naar Amsterdam, deed er later nog een master migratiestudies, werkte jarenlang voor de Europese Cultuurstichting en een mensenrechten-ngo en verloofde zich met een Nederlander. Toch kwam ze drie jaar geleden naar Hongarije terug. (‘Werkelijk iedereen verklaarde me voor gek.’) Ze begon te werken voor een ngo die vluchtelingen helpt, maar toen het voortbestaan van de ngo steeds verder werd bedreigd, koos ze voor de politiek. ‘Ik realiseerde me dat ik op een hoger niveau moest vechten: voor het veranderen van de samenleving’, zegt ze.
Momentum staat vooral bekend om zijn mediastrategie en het gebruik van sociale media. Maar de partij doet veel meer, zegt Donáth. ‘Er gaan elke dag wel een stuk of drie teams op pad. We staan elke dag met folders op straat, gaan langs deuren, organiseren fora. We richten ons vooral op mensen die zich niet vertegenwoordigd voelen in de politiek, vooral jongeren. Je merkt meteen wat voor een opluchting het voor mensen is om over het land te praten. Hongaren zijn het gaan vermijden om over politiek te praten en te denken. Er is zo veel onderling wantrouwen en haat. We willen tonen dat politici gewone jonge mensen kunnen zijn. Het klinkt zo voor de hand liggend, maar niemand doet het.’
Volgende maand hoopt Momentum een vertegenwoordiger in Brussel te krijgen – vijf procent van de stemmen in Hongarije. ‘Het is bij ons een voortdurende discussie of we wel aan verkiezingen moeten deelnemen, omdat we daarmee ook de regering legitimeren’, zegt Donáth. ‘Maar we moeten mensen het geloof geven dat we een geloofwaardig alternatief zijn voor Fidesz. Als er morgen iets vreemds gebeurt, moeten we in theorie klaar zijn om te regeren. We moeten mensen hebben met ervaring. En we willen uitdragen dat politiek niet draait om mensen nú tevreden stellen, maar om vooruit kijken. Voor jongeren is dat vanzelfsprekend: zij hebben nog een toekomst om te leven. Voor hen is Europeaan zijn geen metafoor. Wij zijn er voor hen.’

Een totaal andere benadering van politiek wordt uitgedragen door een andere nieuwkomer, die met afstand de meest originele en vernieuwende partij van Hongarije en misschien de hele regio is: De Hond met Twee Staarten. De afstompende Hongaarse politiek, met zijn gescheld en gedreig, zijn lege beloftes, de stroom van angstbeelden en de stelende en autoritaire bazen en baasjes, wordt door de Hond op een heel andere manier beantwoord: met absurditeit en humor.
‘Je vindt ons op het terrein van het bvsc voetbalstadion’, zegt oprichter Gergö Kovács (39) aan de telefoon. ‘Schrik niet, het is een beetje een oud stadion en niet zo groot. Maar ja, we zijn maar net begonnen en elke politieke partij in Hongarije heeft nu eenmaal zijn eigen voetbalstadion nodig.’ Inderdaad huurt de Hond een huisje op het stadionterrein, een spottende verwijzing naar het voetbalstadion dat Orbán in zijn dorp Felcsüt liet bouwen, waar de dorpsbevolking tweemaal in past. Omdat het kennelijk bij een politieke partij hoort, geeft de Hond zijn aanhang ook workshops hoe je oligarch wordt, en hoe je smeergeld witwast en wegsluist.
Het is maar een van de vele manieren waarop de Hond de Hongaarse politiek en het publiek op het verkeerde been probeert te zetten. De partij komt voort uit de alternatieve kunstscene en begon als een soort Hongaars Loesje, met posters die kiezers twee zonsopgangen per dag, gratis geld, een portaal naar de ruimte en extreem snelle, nimmer stoppende expressbussen beloofde. Met kunst en performance kaart de partij het wanbeheer en de holle beloftes van het regime aan: guerrilla-tuinieren op Hongarije’s talloze verwaarloosde terreinen, straatkunst, het inkleuren van gebroken wegen, bouwen van illegale bushokjes (die de autoriteiten dan weer afbreken), een ‘Vredesmars’ waar werd gedemonstreerd voor ‘Twee Viktor Orbáns: want één is niet genoeg’ (waar bijna tienduizend mensen op af kwamen). In de verkiezingen van vorig jaar kreeg de Hond bijna twee procent van de stemmen.
Voor ik Janosz spreek, ontmoet ik eerst nog Veronika Juhász (32), kandidaat bij de komende Europese verkiezingen. Ook zij heeft een Nederlandse link: ze studeerde zang in Groningen en Maastricht en spreekt vloeiend Nederlands. Ze is een vrolijke jonge vrouw, die op een warme avond in Boedapest graag in hard, zuiver operagezang losbarst en haar apenmasker opzet om te demonstreren hoe goed de Hongaren zijn in wegkijken. ‘De Hond is kunstgericht en gebruikt maatschappijkunst om mensen weer te laten participeren in de samenleving’, zegt Juhász op een rokersbankje voor de kelderbar Lámpás Klub. ‘Ik hoop dat wij het weer vreugdevol kunnen maken om mee te doen aan de maatschappij. De Hongaarse politiek is namelijk ontzettend vervelend.’
Gergö Kovács, grafisch ontwerper, beaamt dat de volgende dag op het partijhoofdkwartier, een chaletachtig optrekje met een gezellige bende binnenin. Kovács zit achter een bureau met stapels nepgeld, met beeltenissen van Orbáns favoriete vijanden: George Soros, Jean-Claude Juncker en GroenLinks-europarlementariër Judith Sargentini. ‘We hebben ons tot spreekbuis van buitenlandse machten verklaard, maar we konden hun geld nergens vinden. Dus hebben we het maar zelf gemaakt’, verklaart Kovács. ‘We willen de regering bekritiseren, maar op een leuke manier’, zegt hij. ‘Iedereen in de politiek is al boos. We willen dat mensen kunnen lachen om problemen en om politici. Eerst maakten we posters, waarop we eeuwig leven beloofden en zo, waarmee we de slogans van de regering parodieerden. Toen wilden mensen echt op ons stemmen. Dus richtten we drie jaar geleden een partij op, maar toen hadden we natuurlijk ook onze eigen media nodig, ons eigen fake news en een stadion en zo.’
De Hond bleek recht te hebben op vijf minuten zendtijd op de staatszender. Met groot plezier toont Kovács een filmpje daarvan: een man in kippenpak wordt eerst geïnterviewd en leest dan een manifest voor – ‘tok-tok, tok-tok-tok’. En de Hond kreeg drieënhalve ton subsidie, die de partij weggaf in een ideeënwedstrijd. ‘Een idee was een machine die gaten vult in de weg. We begonnen er gaten mee te vullen. Meteen legde de politie het stil. We kregen een brief van de gemeente, die ons verplichtte het gat in originele staat te herstellen. We schreven terug dat we het gat niet meer konden vinden.’ Hij moet hard lachen.
‘Als je in Hongarije iets doet hoeft dat niet grappig te zijn, de regering maakt het zelf wel grappig’, zegt Kovács. ‘Maar we proberen niet per se grappig te zijn, we proberen te veranderen hoe mensen denken over het land en de politiek.’ En dan, na een stilte: ‘Nou ja, ik heb geprobeerd te doen alsof ik weet waar we mee bezig zijn, maar dat is eigenlijk helemaal niet zo.’
De Hond zal niet snel de macht overnemen in Boedapest en ook de andere nieuwe partijen in Centraal-Europa staan niet per se op doorbreken. Toch zijn het voorbeelden van nieuwe democratische energie, als reactie op de gebrekkige democratieën die zich daar hebben ontwikkeld. Het zijn partijen met jonge mensen, met emigranten die terugkeren, met kunstenaars en professionals die zich op onbekend terrein begeven uit zorg over de kant die hun land op gaat. De afgelopen tien jaar, toen Centraal-Europa afsloeg in de richting van populisme en autoritair bestuur, is de regio regelmatig een democratisch laboratorium voor Europa genoemd. Misschien is het dat ook nu weer.
‘Toen ik de demonstraties organiseerde, wilde ik meteen nieuwe verkiezingen’, zegt de jonge Slowaak David Straka. ‘Nu ben ik blij dat dat toen niet is gebeurd. Een jaar geleden had ik mijn hele leven lang alleen maar politici gezien die deden wat ze wilden en zeiden wat de mensen wilden horen. Nu zijn er nieuwe mensen de politiek in gegaan. Ik geloofde niet dat je eerlijk en authentiek kon zijn en dat er toch mensen op je zouden stemmen. Nu zie ik dat het kan.’