
Lugt vestigde zijn collectie in het eerbiedwaardige Hôtel Turgot, ooit het woonhuis van Anne Robert Jacques Turgot (1727-1781), minister van Financiën onder Louis XVI. Het was Lugts idee om het aangrenzende negentiende-eeuwse Hôtel de Lévis Mirepoix aan de Rue de Lille te bestemmen tot een Institut Néerlandais. Daarin zou door een innige synergie tussen zijn collectie en reizende Nederlandse kunstschatten een hoogwaardige culturele aanwezigheid in Parijs kunnen ontstaan, van ’t soort dat de Fransen appreciëren. Het hielp dat dit Institut zich in de directe nabijheid bevond van de Franse Assemblée en een half dozijn ministeries. Zo heeft het meer dan vijftig jaar gefloreerd, tot de karpatenkoppen van het directoraat Wilders-Zijlstra-Rosenthal er een einde aan maakten. De Nederlandse culturele aanwezigheid wordt nu ‘kleiner, flexibeler en kostenefficiënter’ en richt zich vooral op ‘festivals, beurzen en podia’. Niet op tekeningen en ander werk op papier.
Daar is best wat voor te zeggen. De huur aan de Rue de Lille was hoog; werken op papier zijn kwetsbaar, minder courant, minder sexy; minister Timmermans ziet zichzelf liever schitteren met Halina Reijn op het festival van Avignon dan met een tekening van Pieter Breughel in Parijs. Het hemeltergend spijtige van dit alles is wel dat de wereld vol zit met Halina Reijns en er van een collectie als die van Lugt maar drie of vier bestaan.
De collectie van Boijmans behoort ondertussen tot de top-tien van museale collecties in de wereld, en de tentoonstelling Van Bosch tot Bloemaert is een overzicht van ‘alleen’ hun vijftiende- en zestiende-eeuwse tekeningen. Dat is niet niks. Er zijn tekeningen uit de werkplaats van Rogier van der Weyden en de Kruisiging uit de omgeving van Jan van Eyck – de laatste dook op in 2012, en werd zeer recent aangekocht door Boijmans. Buitengewoon aardig zijn de tekeningen van Jheronimus Bosch, buitengewoon fraai de landschappen en de morele lessen van Pieter Breughel, gewoon buitengewoon de tekeningen van Hans Bol (1534-1593): een handvol landschappen en een serie van twaalf puntgave Maanden van het jaar. Het zijn rondjes van zo’n veertien centimeter doorsnee, met daarin de complete wereld van de zestiende eeuw. Mensen schaatsend op de bevroren bolwerken van Antwerpen, tuinmannetjes aan het werk in april, appeloogst in september, enzovoort, alles fris en scherp alsof ’t gisteren gedaan werd.
De superieure kwaliteit van de Fondation – en daarmee het gelijk van Frits Lugt, over die synergie – wordt echter pas echt bewezen door de tweede tentoonstelling, Dialogues. Hier hangt een veertigtal tekeningen van Boijmans, met ernaast een waardige tegenhanger uit Custodia. Het is onthutsend als je beseft wat die collectie-Lugt allemaal omvat en wat daardoor mogelijk is. Naast de Put op een boerenerf van Giovanni Battista Tiepolo uit Rotterdam hangt de Poort van een boerenschuur, ook van Tiepolo – sterker nog: het is een tekening van dezelfde boerderij, gemaakt op dezelfde dag. Verder: Carpaccio, Pontormo, Rubens, Rembrandt, Goya, Watteau, Fragonard, Delacroix, Cézanne, Manet. Inderdaad. Dat is daar allemaal. Daar zou je als ‘klein landje’ goed mee voor de dag kunnen komen.
Van Bosch tot Bloemaert en Dialogues: Dessins de la Fondation Custodia et du Museum Boijmans Van Beuningen de Rotterdam. Fondation Custodia, Parijs.
Beeld: Antoine Watteau, Studie van een staande danser met uitgestrekte arm, ca. 1710. Museum Boijmans Van Beuningen (collectie Frans Koenigs) (Fondation Custodia).