
Er kan zich nauwelijks een politiek probleem aandienen of we horen een veelstemmig koor dat het zo niet langer kan – hier moet ‘democratischer’ te werk worden gegaan! ‘Meer democratie’ is een mantra van de moderne tijd geworden, een panacee voor alle politieke kwalen. We willen dat bestuurders verantwoordelijkheid nemen, niet aan het pluche plakken, en vooral natuurlijk ‘luisteren naar de burger’. Ze staan continu onder verdenking dat ze dat te weinig doen en zijn voor niets banger dan voor het verwijt dat ze onvoldoende geluisterd hebben. Naar de uitslag van het referendum, naar de laatste stand van de opiniepeilingen, en vooral natuurlijk naar de man of vrouw in de straat – Ingrid en Henk. Die eisen, net als wij allemaal, meer en betere democratie. Van democratie lijken we nooit genoeg te kunnen krijgen.
‘Meer democratie’ houdt een vaag verwijt in aan het adres van degenen die een beslissing te veel op eigen houtje zouden hebben genomen, zonder voldoende te luisteren naar een heel leger van personen en groepen die zich op een of andere wijze betrokken of getroffen zouden kunnen voelen bij of door de betreffende kwestie en die daar een meer of minder gefundeerde opvatting over ten beste zouden kunnen geven. ‘Meer democratie’ houdt tevens een vaag empowerment in van zulke personen of groepen die onvoldoende gehoord zouden zijn – een belofte dat zij een zinnige bijdrage zouden kunnen leveren, als hen daar maar om zou zijn gevraagd, of hun de gelegenheid zou zijn geboden. Het zou altijd beter zijn als meer van deze mensen om hun mening waren gevraagd, op een opportuner moment, op een minder vrijblijvende wijze, in een doorzichtiger proces.
Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief en ontvang iedere ochtend het beste uit De Groene in je mailbox
En democratie betekent in zekere zin precies dit: mensen op een opportuun moment op niet-vrijblijvende wijze in een transparant proces om hun mening vragen. De vraag is dan bijna onvermijdelijk: is dat wel afdoende gebeurd? En die vraag is lastig te beantwoorden. Er lijkt namelijk geen principieel antwoord mogelijk op de vraag wanneer een politiek besluit of proces voldoende democratisch is genomen of gelegitimeerd. Er zijn meer dan genoeg beschouwingen, in de academische wereld en in de publieke media, over hoe democratische processen zouden moeten werken en wanneer ze legitimiteit hebben. Toch kunnen die niet of nauwelijks de vraag beantwoorden, en zelfs vaak niet eens stellen: hoeveel democratie is genoeg? Kan en moet het niet altijd beter?
Een goed voorbeeld is het verlangen naar een gekozen burgemeester. Verontwaardigd wijzen voorstanders erop dat in de ons omringende landen, ja in zowat heel Europa, burgemeesters door de bevolking worden gekozen. Alleen het regenteske Nederland is de uitzondering; alleen daar worden burgemeesters benoemd. Aan die treurige, ondemocratische situatie moet natuurlijk zo snel mogelijk een einde komen! Aan de vraag welk concreet probleem hiermee eigenlijk zou worden opgelost komt men niet meer toe. Want vraag je af: wat gaat er op dit moment nou mis dat beter zou gaan wanneer burgemeesters zouden zijn gekozen? Het antwoord lijkt er niet toe te doen en de vraag wordt niet eens gesteld. Het moet gewoon democratischer!
Die vanzelfsprekendheid vinden we ook terug in uitspraken in de media. Zo zegt pvda-prominent Jacques Wallage in een interview in Met het oog op morgen op 17 februari nog maar eens: ‘Als je een klacht hebt over democratie, dan moet je méér democratie hebben, niet minder.’ En in NRC Handelsblad van 8 maart meldt journalist Tom-Jan Meeus naar aanleiding van een beschouwing over de woede die veel burgers en politici tegenwoordig lijken te voelen en te willen etaleren: ‘Elke politicoloog kan je vertellen dat er één manier is om de problemen met democratie op te lossen: meer democratie.’ Er is zelfs een speciale Stichting Meer Democratie die ijvert voor dit doel, omdat dit ‘rechtvaardiger, productiever en gewoon leuker’ is.
Natuurlijk is democratie een belangrijk element in het systeem van onze moderne vrijheid. Daarover is geen twijfel mogelijk. Het zorgt ervoor dat wij niet zomaar zijn overgeleverd aan normen of waarden die anderen ons opleggen – of dat nu onze ouders zijn, familie, omgeving, school, kerk, buurtvereniging of de overheid. Democratie betekent dat wij als lid of deelnemer van zo’n praktijk of institutie mee kunnen en mogen beslissen over de regels en normen die daar gelden. In een democratische praktijk is niet een of andere externe macht verantwoordelijk voor de gang van zaken, maar zijn de deelnemers dat zelf en niemand anders. Dat is een belangrijke verworvenheid, van emancipatie en van democratie.
Maar de waarde van democratie, en vooral ‘meer democratie’, wordt tegenwoordig gemakkelijk verabsoluteerd. Hoe meer democratie, hoe beter, alsof het onredelijk zou zijn daar iets tegenin te brengen. Waarom toch die hardnekkige eis dat het democratisch(er) moet? Deels is dat omdat we in een tijd leven waarin het moeilijk is om de vraag naar ‘goed genoeg’ nog te stellen. Bijna alles kan beter –‘zoveel beter’. Dat schijnbaar optimistische idee heeft ook perverse effecten.
Denk bijvoorbeeld aan de ranglijsten die tegenwoordig worden opgesteld van allerlei instituties, van ziekenhuizen via lagere en middelbare scholen tot aan universitaire opleidingen. Daarop kunnen deze stijgen of dalen, al naar gelang hun prestaties, en natuurlijk de aangelegde criteria, die zelden onbetwistbaar zijn (niet transparant genoeg!). Maar ook als zij op zulke lijstjes stijgen, is dat nooit reden om te zeggen: nu is het goed genoeg. Het devies is altijd: inspanningen verdubbelen. Hetzij om verder te stijgen, hetzij om niet te worden ingehaald door anderen die ook hun inspanningen verdubbelen. Voor democratie is het niet veel anders. Het kan beter – zoveel beter. Een politicus die zou suggereren dat we nu wel voldoende democratie hebben, kan rekenen op hoongelach. Hoezo voldoende? U bent zeker een ouderwetse autocraat, een regent!
We leven, zoals de sociologie het zegt, in een tijd van ‘normatieve ophoging’. We hebben steeds hogere verwachtingen van alles: van de politiek, van de economie, van de samenleving, van veiligheid, van de geneeskunde, van ict, en niet te vergeten van onszelf. We leggen huiselijk gezegd de lat steeds hoger. We verwachten meer van onszelf, en de samenleving verwacht meer van ons. En stijgende verwachtingen gaan samen met ontevredenheid over de huidige stand van zaken. Omgekeerd zouden we kunnen concluderen dat ontevredenheid niet per se duidt op verwerping van bestaande instituties en bestaande orde, maar ook kan betekenen dat men deze juist versterkt en verbeterd wil zien. Dat lijkt mij ook het geval bij democratie. Populisten, de meest onverzadigbare aanklagers van het tekort van de democratie, zijn ontevreden over de huidige democratie, maar juist vooral omdat zij menen dat die (nog) veel beter zou kunnen werken als er maar geen ondemocratische krachten zoals incompetente en betuttelende bestuurders in de weg zouden zitten. In dat opzicht zijn zij dus eigenlijk niet de rebelse outsiders, maar juist de beste leerlingen van de klas.
Vanuit filosofisch perspectief moeten we hieraan toevoegen dat het verlangen naar democratie en meer democratie ook in aanzienlijke mate is aangeleerd en ingestudeerd. Met een term van Michel Foucault: moderne burgers zijn gedisciplineerd om meer democratie te eisen. Die eis behoort tot het repertoire dat hun is aangereikt door het moderne politieke bestuur. Modern bestuur functioneert namelijk niet meer goed zonder de burger bij het bestuursproces te betrekken; de overheid kan het niet meer alleen af. Daarom probeert zij om burgers, op een geordende en productieve wijze, aan zich te committeren. Burgers mogen zich roeren, of moeten dat zelfs: ‘actief burgerschap’. Maar dat moet wel goed worden gekanaliseerd, en ‘democratisering’ is daarvoor een heel geschikte noemer.
De burgers hebben inmiddels goed begrepen dat zij met eisen van democratisering de aandacht van het bestuur kunnen trekken. En het bestuur heeft goed begrepen dat dit de beste noemer is waaronder het de diffuse verlangens, kritiek en zelfs woede van de bevolking kan accommoderen en beleidsmatig kan bundelen, focussen en productief maken. Een goede burger schikt zich niet passief in wat het bestuur heeft bedacht; hij komt met duidelijke verwachtingen, verlangens en eisen: meer democratie!
Maar de paradox hier is juist dat de democratisering inmiddels juist al heel ver is doorgevoerd. Al sinds de jaren zeventig is in Nederland op een breed front de opvatting gangbaar geworden dat democratisering belangrijk is, dat burgers empowered moeten worden en dat instituties responsief moeten zijn. Misschien dat critici nog kunnen wijzen op situaties of instituties die nog onvoldoende emancipatoir zijn ingesteld, maar het loutere feit dat dit soort kritiek heel serieus wordt genomen wijst erop dat de overtuiging erachter gemeengoed is geworden. Democratie is al tot heersende ideologie geworden en voor een groot deel ook tot heersende praktijk. Gebrekkige democratisering wordt algemeen, ook door bestuurders en politici, als een probleem beschouwd. Een van de hardste verwijten die men bestuurders of instellingen kan maken is dat ze onvoldoende democratisch te werk gaan. Er zijn al helemaal nauwelijks nog tegenstanders van democratie te vinden.
En dat is prima, maar deze situatie is helaas niet alleen goed nieuws. Het betekent namelijk ook dat wij tegenwoordig voor alle praktijken en instituties die zijn gedemocratiseerd als burger medeverantwoordelijk zijn geworden. We leven niet meer onder vreemd gezag, maar onder ons eigen gezag. Dit onder eigen gezag leven betekent enerzijds een bevrijding, van de last van vreemd gezag, maar anderzijds ook een belasting: de last van het gezag wordt niet zozeer tenietgedaan – dat is een anarchistische droom – als wel op de eigen schouders genomen. Hoe meer terreinen van het publieke en private leven aan democratisering onderhevig zijn, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, hoe zwaarder die last drukt.
Hoe en waarom ontstaat democratische vermoeidheid? Een paar voorbeelden uit een bijna oneindige rij. De kapitalistische economie: in hoeverre kan of moet ik me onttrekken aan de neoliberale hegemonie waarin alles markt wordt? Als ik met vakantie ga, is dat dan ecologisch en politiek verantwoord? Moet ik dan de trein nemen, of de fiets? Wat voor voedsel koop ik in de supermarkt, is dat biologisch dan wel dier- of milieuvriendelijk geproduceerd en vervoerd? Hebben de koffieboeren een eerlijke prijs gekregen voor de koffie die ik koop? Wil ik mijn kinderen juist wel of juist niet op een elitaire of op een ‘zwarte’ school? Moet er iets worden gedaan aan de sociale cohesie in de buurt? Hoe moet ik de taken verdelen met mijn partner, de zorg voor mijn kinderen, of mijn ouders? Functioneren de inspraakorganen op mijn werk wel goed en moet ik daar iets aan doen?
En dan zijn er nog de kwesties waar je je op politiek niveau mee zou moeten bezighouden, of waar je je zorgen over zou moeten maken. Komt het wel goed met de opwarming van de aarde en de vervuiling van het milieu? Moeten migranten door hulporganisaties dicht bij de Afrikaanse kust worden opgepikt? Is dat een humane deugd, of zelfs een plicht, of is het juist medeplichtigheid aan mensenhandel? Is de oproep tot ‘minder Marokkanen’ een strafbare uiting of alleen een overmatig theatrale vertolking van een gevoel dat al lang bij veel mensen leeft? Hoe moet het met de energievoorziening over dertig jaar? Staat Nederland over vijftig jaar niet onder water? Is de euthanasie wel goed geregeld? Moet orgaandonorschap een defaultkeuze zijn? Is de halvering van de kunstsubsidies een goed of juist een heel slecht besluit geweest? Enzovoort.
Al deze zaken zijn in het nieuws, er wordt in talkshows en op Twitter of Facebook of GeenStijl constant over gepraat. Mede daardoor doen ze bijna permanent een beroep op ons emancipatoir en democratisch vermogen om zelfstandig tot een oordeel te komen en om op die basis actief aan de discussie deel te nemen. Het is nauwelijks nog aanvaardbaar om te zeggen: ‘Dat wist ik niet’, of: ‘Dat laat ik liever aan anderen over.’ Het is dit soort belasting die leidt tot emancipatoire en democratische metaalmoeheid. Onze emancipatoire en democratische vermogens zijn groter dan ooit, maar toch kunnen we nauwelijks meer beantwoorden aan de eisen die daaraan worden gesteld.
Overspannen democratie
Gijs van Oenen is universitair hoofddocent aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Deze tekst is gebaseerd op zijn boek Overspannen democratie: Hoge verwachtingen, paradoxale gevolgen dat vorige week verscheen bij uitgeverij Boom. Op maandagavond 11 juni is er in Spui 25 in Amsterdam een discussie over het boek, met medewerking van de politicologen Sarah de Lange en Tom van der Meer, en de auteur
De belasting door democratische en emancipatoire medeverantwoordelijkheid voor deze steeds verder uitwaaierende verzameling van kwesties begint ons denk ik langzaamaan te veel te worden. Als burgers in geëmancipeerde, democratische samenlevingen gaan we in toenemende mate lijden aan wat ik ‘democratische vermoeidheid’ noem. Dat wil niet zeggen dat we onze portie maar aan Fikkie geven en thuis op de bank blijven zitten. Integendeel. We lopen ons meer dan ooit het vuur uit de sloffen ter ere van democratische principes. We doen graag ons best voor de democratie; we voelen dat we onszelf en de democratie tekortdoen door er niet ‘alles uit te halen wat erin zit’.
Maar juist door deze fanatieke trouw aan de democratie hebben we niet in de gaten dat we onszelf hiermee inmiddels voorbij aan het lopen zijn. We ontkennen dit probleem en verdubbelen nog maar eens onze democratische inspanningen en onze democratische gezindheid. Er is nog zo veel te doen! Maar ondertussen beginnen we te kraken onder al deze democratische inspanningen en wordt de nietsontziende democratische levenshouding ons te veel van het goede.
Het is goed om duidelijk te maken dat dit ‘teveel’ niet per se een kwestie is van tijdgebrek – van fysiek niet overal aan mee kunnen doen. Want het is niet zo dat politieke medezeggenschapsavonden allemaal storm lopen, of dat vergaderingen van politieke partijen druk worden bezocht – hoewel mensen zich langs alternatieve wegen zoals sociale media wel nadrukkelijk betrokken tonen en zich voor tal van andere doelen actief en fysiek inzetten. Het gaat veel meer om het besef dat we voor zoveel kwesties medeverantwoordelijk zijn. Dat kan gaan om dingen die ons daadwerkelijk gevraagd of aangeboden worden maar die we met enig schuldgevoel hebben afgeweerd, zoals actief zijn op de school van de kinderen, of participeren in de universitaire medezeggenschapsorganen.
Maar daarnaast zijn er nog talloze andere kwesties die aan ons knagen omdat we er ‘eigenlijk’ meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij zouden moeten tonen, zoals het milieu en de vluchtelingencrisis. Mensen die boos zijn op de politiek omdat die in dergelijke kwesties niet naar hen zou luisteren, zeggen eigenlijk dat ze via een wél gehoorde stem graag medeverantwoordelijk zouden willen zijn voor het bestuderen en oplossen van zulke problemen.
Ver doorgevoerde democratisering maakt het moeilijk om nog verantwoordelijkheid te ontlopen, respectievelijk om je niet schuldig te voelen als je dat toch doet. Hoe meer democratie echt wordt gerealiseerd, hoe moeilijker het wordt om bestuurders nog verwijten te maken. Hun beleid is immers in nauwe samenspraak met ons tot stand gekomen. En de bestuurders zouden intussen niet anders willen. Kom meepraten in Pakhuis de Zwijger!
Veel hedendaagse onvrede met politiek en bestuur wordt desondanks geformuleerd als kritiek dat deze machthebbers ‘niet luisteren’ en de stem van het volk negeren door eigengereid handelen. Mij lijkt dat de machteloosheid en radeloosheid die uit deze kritiek spreekt, alsook uit de toon waarop die wordt geuit, mede wordt veroorzaakt juist door de geringe mogelijkheid om zelf nog buiten schot te blijven. De meeste kritiek op het bestuur is daarom ook een aanmaning aan zichzelf. Boze burgers zijn met andere woorden vooral boos op zichzelf, maar niet in staat om dat adequaat te uiten. Onder meer omdat het een moderne, geëmancipeerde burger natuurlijk betaamt om in te zien dat het geen zin heeft om boos op zichzelf te zijn. Maar ook en vooral omdat het probleem van democratische vermoeidheid en overbelasting nog niet is onderkend.
Er zijn kortom veel boze burgers die op verontwaardigde toon ‘meer democratie’ eisen, maar de overheid waartoe zij zich hierbij richten, kan hun hierin niet meer ter wille zijn – hoezeer ze daar overigens ook toe bereid is: de overheid wil niets liever dan actieve burgers. Het probleem is niet een onwillige overheid, maar een zichzelf democratisch overvragende burger.