Het gezin Buchholz met vlnr: Pinkass, Gusta, Emil, Laura en Malka. Vooraan Leon, groot­vader van Philippe Sands, Lemberg, ca 1910 ©  Prive collectie

In het Nederlands heet het boek van Philippe Sands Galicische wetten, in het Engels East Street West Street, in het Duits Terugkeer naar Lemberg. Zo te zien titels die niet veel met elkaar te maken hebben en die de lezer al van tevoren in verwarring zouden kunnen brengen. Als die lezer zich daardoor niet laat afschrikken en de ruim vierhonderd bladzijden doorgelezen heeft, komt die verwarring alsnog, niet door die drie titels die allemaal hun eigen logica hebben, maar door de inhoud, de vele namen, de familieverhoudingen. Het begint al met een plaats die voortdurend van naam verandert maar steeds dezelfde plaats bleef die nu in het westen van Oekraïne ligt, maar ooit in Oostenrijk-Hongarije lag, en later in Rusland, in Polen, en daardoor dus ook steeds in een land met andere wetten, regeringen en nationaliteiten. Het komt ook door het onontkoombare lot van de slachtoffers dat door andere mensen die in het boek voorkomen uitgedacht is, en vooral door het onvoorstelbare speurwerk van de auteur die aan de hand van soms extreem minimale details een aantal individuen heeft opgespoord voor ze voorgoed in de onachterhaalbare mist van de geschiedenis van de twintigste eeuw verdwenen zouden zijn. Want daarover gaat dit boek, mensen met namen, mensen met een geschiedenis, verdwenen mensen, doden van toen en later, en soms de zeldzame overlevenden.

Een paar jaar geleden was ik in Krakau. Ik herinner me op de hoek van een plein een taxi met een toeristisch bord voor een afgeprijsde rit naar Auschwitz. Uit lafheid, schaamte of uit weerzin ging ik niet op het aanbod in. In mijn vriendenkring zaten twee mannen, nu beiden dood, die meerdere concentratiekampen hadden overleefd. In het huis van een van hen werden regelmatig documentaires getoond die met de oorlog en de kampen te maken hadden, een vorm van exorcisme die de overige vrienden goed begrepen, ook als de beelden gruwelijk waren. Ik hoefde geen kampen meer te zien, was in het Nacht und Nebelkamp Natzweiler geweest, en had die documentaires gezien. Misschien is het ook daardoor dat het Oosten van Europa voor mij lange tijd een gesloten boek bleef. In 1956 had ik de opstand in Hongarije beleefd tegen weer een ander dwangsysteem, ik was vaak genoeg in Oost-Berlijn geweest om niet meer nieuwsgierig te zijn naar nog meer vormen van onderdrukking die op allerlei manieren nog steeds met de oorlog te maken hadden die ik als kind en jongen had meegemaakt.

Als ik bij dat bezoek zoveel later in Krakau op de kaart gekeken had, zou ik gezien hebben dat Lemberg niet echt ver weg lag, maar Lemberg zei mij toen even weinig als Lviv, Lvov, Lwow, woorden waarvan ik nu weet dat die allemaal dezelfde plaats moeten benoemen, de plaats waar niet alleen de grootvader van de auteur vandaan kwam, maar ook de twee in het boek zo belangrijke juristen die beiden, maar op zeer verschillende wijze, een grote rol zouden spelen in het proces van Neurenberg, een proces waar de andere hoofdpersoon van dit boek uiteindelijk berecht en veroordeeld zou worden, samen met de anderen die deze oorlog op hun geweten hadden. Al met al een onontwarbaar mengsel van grote en kleine geschiedenis, een magistraal voorbeeld van naspeurwerk, van minimalistische details die door grote vasthoudendheid een totaalbeeld opleveren van een ontluisterend noodlot, van verloren en teruggevonden namen, van mededogen en misdadige schuld, dat je als lezer dagenlang in zijn ban houdt.

Inderdaad, een onontkoombaar boek, zeker nu, nu er in delen van datzelfde Oosten of aan de grenzen daarvan tonen te horen zijn waarvan we dachten dat ze uitgestorven waren. Nee, het zijn niet dezelfde tonen van toen, en nee, niets is ooit vergelijkbaar en zeker niet met de expliciete misdaden van het verleden, maar toch hangt er door de recente ontwikkelingen in Beieren, Oostenrijk, Hongarije en Polen en door fanatieke uitingen in Italië soms een merkwaardige atmosfeer van déja-vu, al was het maar door de lijken van mensen en kinderen die verdronken zijn voor de kusten waar ze niet welkom zijn, en waarop Europa geen antwoord heeft behalve kakofonische onderlinge ruzies, gesloten grenzen en ingehouden stilzwijgen.

Hoe vind je mensen in een onachterhaalbaar verleden? Met alleen maar een paar woorden achter op een foto?

Philippe Sands ontmoette ik in het gezelschap van een Engelse agente die ik van vroeger kende op een festival in 2016 in Mexico. Een slimme en geestige man, goed gezelschap. Ik begreep dat hij op een voor mij toen en daar niet helemaal duidelijke wijze was verbonden aan het Strafhof in Den Haag, een man met een internationale carrière en grote strafzaken die met buitenlandse politiek, misdaden tegen de menselijkheid en genocide te maken hadden. Hij vertelde mij over zijn boek dat net zou verschijnen of net verschenen was en zei me dat hij het zou laten sturen. Dat deed hij toen de Nederlandse uitgave – verschenen bij Spectrum – klaar was. Het boek arriveerde vlak voor mijn vertrek naar Spanje, waar ik de zomers doorbreng, maar door dat boek was ik plotseling niet meer in Spanje, maar in Polen, in Oekraïne, in het Wenen en het Parijs van de jaren dertig, bij vervliegende grenzen met al even vervliegende rechtsbeginselen in verschillende talen, bij professoren aan Poolse, Engelse en Amerikaanse universiteiten en ten slotte in de rechtszaal in Neurenberg, kortom in een wereldwerveling van recht en onrecht, van vernietiging en veroordeling, waarin de schrijver, ondanks zijn door familieverhoudingen persoonlijke betrokkenheid op een geniale en lucide manier de lezer bij de hand houdt en door het labyrint leidt waarin de doden samen met overlevenden ronddwalen, waarin lijnen getrokken worden die de verschillende personen met elkaar en met de grote geschiedenis verbinden. Toen ik het boek uit had begreep ik dat ik hele delen opnieuw zou moeten lezen, al was het maar vanwege de controverse tussen de twee rechtsgeleerden, als personen zeer verschillend, maar alle twee joods, alle twee uit Lemberg, die soms ook van dezelfde Poolse rechtsgeleerden in Lemberg college gehad hadden en alle twee, de een in Cambridge, de ander in New York, jarenlang niet wisten wat er met hun familie gebeurd was – in beide gevallen waren de ouders en ook andere familieleden omgekomen.

Welke beelden blijven, nadat je het boek een paar dagen hebt laten liggen? Het sterke begin heeft te maken met Leon, de grootvader die Sands nog zelf gekend heeft, iemand die eigenlijk een slot gezet heeft op alles wat hij heeft meegemaakt. De moeder van Sands heet Ruth, maar hoe was die op eenjarige leeftijd naar Engeland gekomen zonder haar eigen moeder, en zonder Leon, die de hele oorlog in Parijs gebleven is? Raadsels. Ook zijn moeder is zwijgzaam, heeft weinig behoefte er met hem over te praten. Aan de hand van een paar woorden achter op een foto komt hij erachter dat ene Miss Tilney zijn moeder als kind van Frankrijk naar Engeland gebracht moet hebben, maar bij zijn moeder kan hij niet terecht als hij wil weten hoe dat in zijn werk gegaan is. ‘Heeft ze Uw leven gered’, vraagt hij. Zijn moeder knikt.

‘Wilde U dan niet weten wie ze was, haar nog eens zien, meer te weten komen, haar bedanken?’
‘Nee.’
‘Wilde U niet weten waarom ze het had gedaan?’
‘Nee.’

Hoe vind je mensen in een onachterhaalbaar verleden? Met alleen maar een paar woorden achter op een foto? Het verbijsterende is dat het Sands niet één keer, maar een paar maal lukt, en zo langzaam in een verleden doordringt dat anders voorgoed verdwenen zou zijn. Miss Tilney was lid van een Engels evangelisch kerkgenootschap, in de jaren twintig in Noord-Afrika gestationeerd, sprak Arabisch en Frans, en vond in het evangelie de kracht om joodse kinderen van de nazi’s te redden. Zij is niet de enige figuur die je na het lezen van dit boek bij zal blijven. Ook de vele foto’s laten je niet meer los. Leon als klein kind op een familiefoto die des te hartverscheurender wordt als je weet hoe het met iedereen is afgelopen. Hetzelfde geldt ook voor de families van de twee rechtsgeleerden, die zo’n belangrijke rol zouden spelen bij het proces van Neurenberg waar de andere, negatieve hoofdpersoon van het boek, Hans Frank, in de oorlog gouverneur-generaal van Hitler in Galicië, waar Lemberg onder viel, ter dood veroordeeld zou worden.

Een van de merkwaardige dingen in het boek is de vriendschap van de auteur met de zoon van de oorlogsmisdadiger, die ertoe leidt dat de twee mannen samen de cel bezoeken waar de vader van de een alle maanden van het proces heeft doorgebracht tot en met de dag dat hij opgehangen wordt. Het vonnis van Neurenberg komt, samen met de hele procesgang, aan de orde in de laatste hoofdstukken, maar voor we zo ver zijn, hebben we niet alleen de dramatiek van die jaren aan de hand van persoonlijke verhalen gelezen, waardoor alles zoveel dichterbij is gekomen, maar hebben we ook de zo verschillende persoonlijkheden van de twee rechtsgeleerden op de voet kunnen volgen.

De ondertitel van het boek luidt ‘Over de oorsprong van “genocide” en “misdrijven tegen de menselijkheid”’ en dat was precies het verschil tussen Hersch Lauterpacht en Rafael Lemkin. Gedeeltelijk hadden ze dezelfde achtergrond, joods, rechtsgeleerdheid, emigratie, maar het waren zeer verschillende persoonlijkheden. Lemkin nomadisch en hartstochtelijk, de professorale Lauterpacht uit Cambridge ondanks de Middel-Europese herkomst eerder traditioneel en Engels. Hij zag niet veel in het idee van genocide omdat het volgens hem de zaak eerder zou vertroebelen als het meer om groepen zou gaan dan om individuen. Voor hem was de onaantastbaarheid van het individu tegenover de willekeur van de staat het belangrijkste. In Neurenberg kreeg Lauterpacht voorlopig het juridische gelijk omdat het woord genocide in het vonnis niet expliciet gebruikt werd, maar toch was Lemkin erin geslaagd het begrip zodanig te introduceren dat het nu niet meer weg te denken is, zoals verschillende processen van de laatste jaren duidelijk hebben gemaakt.

Als het waar is dat de wereld alles is wat het geval is, en als het ook waar is dat de mens in zijn bestaan geworpen wordt, en als alles wat geworpen is moet vallen, en als het wonderlijke woord lot-geval uit de Nederlandse taal daarmee te maken heeft, dan is dit boek een exemplarisch verhaal van menselijke lotgevallen uit de twintigste eeuw die voor altijd in de alles vernietigende anonimiteit zouden zijn verdwenen als Sands ze niet had opgeschreven. Het zou niet de eerste keer zijn dat de kleine geschiedenis van onherhaalbare individuen door de grote geschiedenis van de gebeurtenissen was verzwolgen. En zo zijn ze bewaard, de wreedheid van de soldaat die drie mensen gaat vermoorden, een grootmoeder, een moeder en een klein kind, en de laatste seconden van de moeder en de grootmoeder tot een visioen van de hel maakt door eerst het kind te doden. Maar ook de heldhaftigheid van een jonge vrouw die met gevaar voor eigen leven een kind van de barbarij redt dat de moeder zal worden van degene die al deze lotgevallen heeft opgeschreven.