
De gewraakte leraar ‘acteren’ had in de klas van de toneelschool een provocerende opdracht voor iedereen neergelegd: Doe iets waardoor ik je nooit meer vergeet. Daaruit was een grensoverschrijdend incident ontstaan. Dat wisten twee opgewonden gasten aan de bittertafel van Pauw op 28 november 2017 te vertellen. Ze hadden de informatie van horen zeggen. Twee jongens, die voor een ander onderwerp in de talkshow waren aangeschoven, hadden het indertijd zelf meegemaakt. Het gebeurde namelijk in hún toneelschoolklas. Maar de twee gasten die over het incident van alles hadden gehoord, persisteerden bij hun verontwaardigde gelijk, bij hun versie van de gebeurtenissen. En ze bleven dat doen in het zicht van waarnemingen uit de eerste hand. Het was een van die momenten dat getuigenissen van #MeToo dreigden te ontaarden in een absurdistische toneelscène. Behalve machtbeluste perverts uit de wereld van film, televisie en toneel bleek in het afgelopen najaar ook de kunstvorm van het toneelspelen zelf in de beklaagdenbank te hebben plaatsgenomen. Toegegeven, toneelspelers worden uit hoofde van hun beroep verondersteld de schaamteloze kanten van het menselijk bestaan zo realistisch en geloofwaardig mogelijk vorm te geven. Dat de noeste arbeid van het tonen zo dicht in de buurt van de kwetsende, idiote of perverse kanten van de schaamteloosheid zelf zou kunnen komen, dat was schrikken. Ongeacht wat waar was en wat vertekening bleek te zijn.
Toneelspelen, ik heb het op deze plek meer dan eens gesteld, is een vak, een ambacht. Geen griezelkabinet en ook geen spookhuis. Voor de uitoefening van dat vak worden lokalen ingericht waarin wordt gerepeteerd, gezocht, geploeterd, geprutst, veel weggegooid en hier en daar wat gekoesterd. In het Duits kennen we voor dat harde werk het woord proben. Dat schuurt dicht aan tegen ons woord proberen – hún woord probeln betekent letterlijk: ‘maar wat proberen’. Over het vak van toneelspelen wordt veel geschreven. Jammerlijk spaarzaam gaat het daarbij over het vak zelf. Dat komt onder meer doordat ergens, ooit in de (kunst)journalistiek schijnt te zijn besloten dat het belangrijk is om te melden dat actrice A bij scène B vooral aan haar niet ingeloste kinderwens moet denken, terwijl acteur C bij scène D inspiratie put uit zijn aan kanker reeds jong gestorven vader. Voor het toneelspelen zelf is dat allemaal vrij nutteloze informatie. Maar het verkoopt nu eenmaal beter.
In de navolgende tekst heb ik een handvol gouden regels beschreven die gaan over de omgang van regisseurs met acteurs en actrices in het werken aan scènes en voorstellingen. Het gaat dus niet over persoonlijke roerselen van spelers, ook niet over mannenhanden in meisjesbroekjes, en al helemaal niet over masturberen in een potje tijdens een auditie. Het gaat over werk en over niks anders. Voor het schrijven van deze tekst is onder meer geput uit observaties en voorvallen in repetitielokalen. En uit geschreven getuigenissen van ervaren toneelmakers als Katie Mitchell en Peter Brook, van wie binnenkort nieuw werk in Amsterdam te zien zal zijn en van wie het blazoen niet is bespuwd. Zij zien, zoals de meeste vaklieden, toneel als hard werken. Ik waarschuw maar vast: deze tekst is niet opzienbarend, afstandelijk opgeschreven en waarschijnlijk saai. Toneelspelen is zoals gezegd een vak, een beetje zoals tafels timmeren. Het is in ieder geval geen therapie. De volgorde van de aangestipte ‘regels’ geeft geen rangorde naar belangrijkheid. De hele boel is ongetwijfeld onvolledig. Ars longa, vita brevis.
In het repetitielokaal gaat het om inspiratie, niet om commanderen, niet om dictaten. Repeteren is: op weg helpen.
Daaruit volgt: ga geduldig om met alle vroege vergissingen. Accepteer dat stamelen en struikelen tot de favoriete bezigheden van een repetitielokaal behoren. Toneelspelers hebben tijd nodig om aan hun figuren te bouwen, regisseurs om dat werk te begeleiden. Werk dus langzaam en neem kleine stappen. Ook als je, onder invloed van gebrek aan tijd en geld, allerlei beperkingen opgelegd hebt gekregen.
Er bestaat niet één manier om over toneelspelen te communiceren.
Toneelspelers komen ‘op repetitie’ met in hun bagage verschillende manieren van spreken over het vak. Die hebben ze opgedaan in uiteenlopende repetitielokalen. Ensembles met vaste regisseurs zijn in tijden van ruwe bezuinigingen uitzonderingen geworden, ensemble-vorming via de ontwikkeling van een vertrouwd vocabulaire over toneelspelen bij gevolg dus ook. De taal van elk repetitielokaal is een nieuwe afspiegeling van een nieuwe entiteit aan toneelervaringen. Die taal wordt als het ware steeds opnieuw uitgevonden.
Belangrijke waarschuwing aan de regisseur: steek geen energie in aardig gevonden worden.
Want dat betekent het vermijden van moeilijke, riskante of uitdagende aanwijzingen, omdat iedereen een ‘goeie tijd’ zou moeten hebben tijdens repetities. Het verzorgen van good vibrations is echter niét, of niet uitsluitend de taak van een regisseur. Dat werk is: spelers scherp houden. Oplaaiende conflicten, inspirerende discussies en op spanning gezette onderlinge verhoudingen zijn all in the game. Vermijden heeft geen zin. Ze komen er toch, die ruzies. Werk aan charisma, win vertrouwen door als regisseur consistent en helder werk af te leveren.
Maak de tekst tot bemiddelaar in elk conflict tijdens repetities.
Plaats de tekst als het ware als een ‘scheidsrechter’ tussen regisseur, acteurs en schrijver. Ontstaat er een meningsverschil, herlees dan zinnen of delen van een scène gezamenlijk en zoek naar een heldere en eenvoudige indruk die de tekst geeft, aan de hand van vragen als ‘wat denken we dat Tsjechov hier feitelijk zegt?’ Waarschuw voor oppervlakkige en simplistische waardeoordelen over karakters en figuren op grond van een snelle lezing van de tekst. Het is niet sterk om de beroemde actrice Arkadina in Tsjechovs Meeuw ‘gemeen’ te noemen en de jonge actrice Nina ‘naïef’. Waardeoordelen als deze leiden tot tweedimensionaal spelen.

Gouden regel voor de regisseur (1): geef niet automatisch de acteur de schuld als er iets mis gaat.
Wanneer er een probleem ontstaat in een oefening, een improvisatie of bij het repeteren aan een scène, stel niet meteen de acteur verantwoordelijk – noch in je hoofd, noch hardop. Ga er primair van uit dat het jouw fout is. Leg desnoods de repetitie tijdelijk stil, denk na over wat er is gebeurd. Vraag je daarbij af of er iets in jouw opdracht onhelder was, te snel, of te abstract. Hoe dan ook: geef een nieuwe opdracht of probeer de improvisatie of scène opnieuw.
Gouden regel voor de regisseur (2): biedt je excuses aan als je een fout maakt, lieg niet wanneer je vast zit of ‘het’ niet meer weet.
Regisseursfouten zijn er in alle soorten en maten: een onheldere aanwijzing, een passage die over het hoofd is gezien in de voorbereiding, een weeffout in de planning. Bij vaststelling van de fout: meteen excuses aanbieden, eenvoudig en kort, daarna kun je doorwerken. Ook weer niet op alle slakken zout leggen, dan gaan toneelspelers denken dat je niet zeker van je zaak bent, zij hebben jouw zekerheid zeer nodig. Als je vast zit, het niet meer weet, jezelf betrapt op een fout, dan: geen zekerheid veinzen, meteen toegeven, de boel stilleggen, jezelf en de toneelspelers een time-out gunnen.
Hou tijdens repetities het onderscheid tussen ‘privé’ en ‘werk’ scherp gescheiden.
Dat is een gouden regel uit de categorie: voor iedereen, door iedereen, van iedereen. De eerst verantwoordelijke voor het naleven van deze basale regel is de regisseur, maar het is in the end een collectieve verantwoordelijkheid. Kortheidshalve: wanneer iemand het repetitielokaal gaat gebruiken als een therapeutische omgeving dient dat misverstand zeer snel te worden geneutraliseerd. Geen van de daar aanwezigen is immers gekwalificeerd als therapeut. En de regisseur gaat over het verhelderen van een toneeltekst, niet over het verhelderen van de persoonlijke levenssituatie van de toneelspelers.
Hou tijdens het repeteren de zenuwen in bedwang.
Er zullen in het repetitielokaal altijd momenten voorkomen waarop deze vrijplaats van het ene op het andere moment tot een bijzonder vreeswekkende plek kan worden. Persoonlijk geladen conflicten kunnen onverwacht en in your face exploderen, er zullen onverwachts perfide saboteurs opduiken. De primaire taak om dit professioneel op te vangen ligt bij de persoon die ‘aan zet’ is, aan het roer: de regisseur. In feite is de opvang van dergelijke calamiteiten altijd een min of meer collectieve aangelegenheid.
Voor iedereen: vermijd extremen in de woordkeus, weet goed waarmee een toneelspeler te onderbreken, waarom en vooral: wanneer.
Vermijd bij commentaar op toneelspelen kwalificaties als ‘goed’, ‘slecht’, ‘gelijk’, ‘ongelijk’, spreek liever over ‘helder’, ‘niet helder’, ‘specifiek’, ‘niet specifiek’. Ontwikkel een cultuur van spreken waarbij de hoogste lof voor een toneelspeler luidt: ‘dit is zeer helder’. Hou de taal binnen proporties, dus liever niet of nooit: ‘geweldig’, ‘briljant’, ‘gruwelijk’. Wees alert op vormen van zelfhaat bij de toneelspeler, die zichzelf na het spelen van een scène of oefening van dodelijk commentaar voorziet met teksten als: ‘dit was kut’ of ‘dit was tien keer niks’. Corrigeer dergelijke uitlatingen bijvoorbeeld met teksten als: ‘grappig dat je dat helemaal niks vond’. Zoek accurate woorden om de kracht of zwakte in spel te benoemen en beproef daarbij het gebruik van verkleinwoorden: ‘Mag dat misschien een ietsje feller?’
Tot slot. In de voorbije maanden heb ik me plaatsvervangend geschaamd over hoe het ambacht van toneel en toneelspelen door de drek werd gesleurd. Deze en gene zullen het ernaar hebben gemaakt, dat zal zeker zo zijn. Maar ja: de boven ons allen gestelde functionarissen hebben toch ook mede zelf bevorderd en meegewerkt aan de funeste ‘marktwerking’ in de podiumkunsten, en (nog erger) in het kunstvakonderwijs. En die vreemde monopolisering in de maatschappelijke organisatie van een fenomeen als ‘casting’, daar heeft iedereen toch ook met de neus bovenop gezeten en het toegestaan. Dat waren op zichzelf al zeer onwelkome bijdragen aan het onveiliger maken van het repetitielokaal. Vanwaar dan dat hypocriete wegkijken? Enfin, bovenstaande gouden regels vormen vanzelfsprekend geen garantie voor verbetering van het klimaat in de jungle van tijgers die we de markt van brood & spelen noemen. Maar: alle beetjes helpen. Hopelijk. Om Portia uit Shakespeare’s Koopman van Venetië te citeren: ‘Genade kan niet afgedwongen worden/ ze drupt als zachte regen uit de hemel.’
Met dank aan: Katie Mitchell, The Director’s Craft en Peter Brooks, Tip of the Tongue: Reflections on Language and Meaning