Ik hoef nooit persoonlijk iets te maken te hebben gehad met de Vlaamse theatermaker Jan Fabre om niet verrast te zijn dat hij onlangs door twintig dansers en acteurs uit zijn stal werd beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag. Dat komt niet doordat nog maar een week ervoor een vriendin me vertelde dat ze een grote schrijfopdracht van hem had gekregen, een tamelijk vrije ook nog eens. De enige richtlijn die ze had gekregen was dat het over seks moest gaan.

Hè ja, dacht ik, seks. Dat werd een keer tijd.

En ik dacht: waarom zou hij haar gevraagd hebben, behalve dat ze een beroemd en knap schrijver is? De vraag was nog niet af in mijn hoofd, of ik wist: hij wil haar medeplichtig maken.

Nogmaals, aan Fabre kleefde publiekelijk nog geen smet. Ik ging er zomaar van uit dat hij zich er bewust van zou zijn dat een stuk over seks van een mannelijke theatermaker van zekere leeftijd alleen nog maar te verteren zou zijn als hij dat zou doen bij monde van een vrouwelijke schrijver van zekere leeftijd. Heden ten dage. Niet omdat we met een jaar #MeToo in benauwde politiek correcte tijden zijn aanbeland, maar omdat we ons in het oog van een revolutie bevinden waarbij vrouwen aan zet zijn.

Inmiddels weet ik het niet zo, met dat bewustzijn van Jan Fabre. Decennialang gepamperd worden als grensoverschrijdend kunstenaar kán niet zonder gevolgen blijven, voor je gemoed noch voor je gedrag. En dus was ik niet verrast door die aanklacht jegens hem. Het is een type. Een type machokunstenaar dat nog maar heel kort geleden alle wind in de zeilen leek te hebben en overal mee weg leek te kunnen komen. Ik herinnerde me de column opeens weer van een veel jongere nabije collega die ook een tekst voor zijn gezelschap had geschreven, een paar jaar geleden, over hoe Fabre naast haar was komen zitten toen ze naar de repetities van de dansers was gaan kijken, de opmerkingen die hij tegen haar had gemaakt. En daarna het vergoelijkende lachen over dat incident van de vriendin die hem professioneel assisteerde.

Geen haar op onze drie hoofden die eraan dacht om zijn gedrag als problematisch, laat staan seksistisch te zien. Dit was de grote kunstenaar aan het werk.

En nu die aanklacht tegen hem, de beerput die opengaat, de voorstellingen die tot nader bericht zijn afgelast. Eens en te meer dacht ik: het is snel gegaan, het afgelopen jaar.

Een revolutie dus. Zoals bij alle revoluties is het onzeker waarop precies wordt afgestevend. Eén ding staat vast: seks is niet meer wat het geweest is. Iets is onherstelbaar aan het veranderen in de mate waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag getolereerd en benoemd wordt. Het grote zwijgen over intimidaties, aanrandingen en verkrachtingen is, noem me naïef, voorgoed doorbroken.

Dat ‘noem me naïef’ moest ik er van mezelf tussen voegen, om geloof in mijn eigen geloofwaardigheid te kunnen blijven houden nu ik mezelf wederom over #MeToo schrijvend aantref. Het wordt er niet eenvoudiger op, met iedere dag nieuwe zaken, onthullingen, discussies, schandalen. Fabre vorige week dicht bij huis, gisteren de commotie rondom het feit dat de Canadese radiomaker Jian Ghomeshi ruimte kreeg in de New York Review of Books om zichzelf vrij te pleiten van beschuldigingen van seksuele geweldpleging (‘Sexual behavior is a many-faceted business’, verdedigde hoofdredacteur Ian Buruma de plaatsing van deze apologie met de dooddoener van het jaar), vandaag het aanrandingschandaal rondom beoogd Amerikaans opperrechter Brett Kavanaugh én weer een verwarrend staartje in de never-ending-story over Woody Allen en zijn omgang met dochter Dylan Farrow. En o, vandager nog dan vandaag, tekenend voor de snelheid waarmee nu wordt afgerekend: Buruma is al weer hoofdredacteur-áf, ‘toondoof’ als hij bleek te zijn voor de zorgvuldigheid waarmee hij in zijn functie te werk had moeten gaan om daders de vloer te geven.

Ingewikkelder nog dan de onafzienbare stroom onthullingen en beschuldigingen is de toenemende stress om er op de ‘juiste’ manier op te reageren, zowel in het openbare als in het privédomein. Dat geldt niet alleen voor mannen die direct of zijdelings betrokken raken bij #MeToo-kwesties, zoals Buruma, maar ook voor eh… mij. De polarisatie tussen vrouwen onderling, die van meet af aan duidelijk was, lijkt er alleen maar groter zo niet grimmiger op te worden. Mijn op harmonie afgestelde geest ziet graag verschuivingen, nuanceringen en toenadering, waar een collega-essayist als Rebecca Solnit zich steeds dieper in de loopgraven lijkt te verschansen. ‘Tot de leeuw leert te schrijven zal ieder verhaal de jager verheerlijken’, haalt ze een Afrikaans spreekwoord aan om haar overtuiging bij te zetten dat vrouwen weliswaar de feiten aan hun kant hebben, maar mannen het narratief beheersen, inclusief de macht om te bepalen wie gehoord en geloofd wordt. In een woedend relaas op de Literary Hub schrijft ze dat het wel meevalt met die ‘Fall of Men’, refererend aan de gewraakte serie daderverhalen die Buruma onder die titel wilde beginnen in de New York Review of Books.

Waar de ene columniste bang is voor een beschuldigingscultus en hypercorrecte preutsheid ziet de andere journaliste des te meer uitwassen van giftige mannelijkheid de kop op steken waar niet rigide genoeg tegen opgetreden kan worden. Ik was opgelucht toen ik relatietherapeute Esther Perel een paar weken geleden bij het televisieprogramma Zomergasten hoorde zeggen dat ze zich heel goed kon voorstellen dat de affaire rondom Monica Lewinsky en Bill Clinton met terugwerkende kracht als een #MeToo-zaak werd beschouwd, maar dat het dat voor haar níet was. Aha, dacht ik, dat kan dus ook. Iets kan tegelijkertijd wél en níet bij #MeToo horen. Tot ik ditzelfde wel-en-niet-denken een paar dagen later verwoord hoorde door een spreker die me eerder lafhartig dan fijnzinnig voorkwam, en ik wist dat dit ook niet de weg was.

Ik maak naar mijn gevoel telkens momentopnames van waar ‘we’ zijn, met in mijn rug een boekenkast die sinds de jaren tachtig gevuld raakte met studies, verslagen, naslagwerken, verhandelingen over alle mogelijke facetten van seks, meestal in termen van ongelijkheid, macht en geweld. In de loop van de jaren tachtig, op het hoogtepunt van de tweede feministische golf, was de strijd tegen seksueel geweld een van de belangrijke actiepunten, maar die strijd had een heel ander verloop dan die nu heeft. Dat had deels te maken met het feit dat die minder breed gedeeld werd dan nu, en het vooral een radicale zij het academische, witte beweging van de middenklasse was. De eerste generatie dochters van huisvrouwen moest zichzelf nog helemaal uitvinden op het gebied van werk, huishouden, kinderen, idealen. Met het reiken naar posities en het verwerven van status begonnen vrouwen ook weer als vanouds elkaar te wantrouwen en te bevechten. Al was dit meer een sluipend dan een heel bewust en zichtbaar proces.

Vrouwelijkheid was iets dat in mijn herinnering net zo hard moest worden ingezet als worden verhuld om ergens te komen of iets voor elkaar te krijgen, wat het in feite nog steeds is. Als ik naar mezelf terugkijk in die tijd was ik voortdurend bezig met laveren tussen uitdagen en afweren, en was 85 procent van de aanrakingen ongewenst. Seks was een issue dat groepsgewijs bestudeerd werd, met de Socialisties-Feministiese Teksten 3 op schoot, en nog wat gestencilde teksten van Baudrillard, Kristeva. Als we ondertussen érgens een allergie voor ontwikkelden, was het wel passief meisjesgedrag c.q. slachtofferschap. Misschien was het ook wel een allergie die we ons op zeker moment dachten te kunnen veroorloven.

Ik bouw in die laatste zin wat voorzichtigheid in, omdat we in de praktijk van alledag gewoon bepoteld bleven worden. Als ware het een natuurverschijnsel waarmee je te dealen had: jongens en mannen proberen nu eenmaal wat, altijd, en seks is het schimmige gebied waar macht zich bij uitstek kan laten gelden. Angst, gevleidheid, beleefdheid en afhankelijkheid maakten dat je als meisje/vrouw gemanoeuvreerd werd in situaties waar je niet zonder schade uit kwam. Opstaan en weer doorgaan werd mijn mantra, zoals bij de meeste vrouwen van mijn generatie.

Laat me een anekdote vertellen:
Het was een zonnige dag, mijn boek was nog niet zo lang uit. De uitgever mailde: een dikke glossy, laten we het blad De Mannetjesmaker noemen, wilde me graag interviewen. Ik sprak met de persoon in kwestie af op een terras vlak bij mijn werk. Hij had armbandjes om, Mexicaans zilver, en iets betekenisvol touwerigs. Afgezien daarvan was hij meteen al net iets te makkelijk in de omgang. Sommige mensen hebben dat. Ze glijden bij je naar binnen, of je nu wilt of niet. Na vijf minuten hebben ze je iets ontfutseld dat je helemaal niet kwijt wilde. De rest van de tijd ben je druk doende om dat terug te halen, maar dan is het al te laat. Hij heeft zich aan je vastgezogen. En bestelt een focaccia met kipsalade. De mayonaise zit nog op zijn kin als hij je grijnzend vertelt je boek niet gelezen te hebben.

Wat kun je doen? Een wenkbrauw optrekken? Op hoge poten het terras verlaten? Ik herinner me dit niet helemaal precies meer, maar mezelf een beetje kennende, denk ik dat ik ‘o’ heb gezegd en de kruimels van mijn witte jurk heb afgeschuierd, want die had ik aan. Vervolgens ging hij hardop filosoferen over waar hij het beste een foto van me kon nemen.

Eh… Foto?

Ja-ha. Hij was niet alleen de interviewer, maar ook de fotograaf.

Geen haar op onze drie hoofden die eraan dacht om zijn gedrag als seksistisch te zien. Dit was de grote kunstenaar aan het werk

O.

Er was geen kruimel meer te bekennen op mijn witte jurk.

Hij maakte een grap over de beddenzaak recht tegenover het terras. Of was dat al te plat?

Het was nu toch tijd om de opgetrokken wenkbrauw in de strijd te gooien. Ik denk dat ik heb geprobeerd niet te veel naar die armbandjes te kijken. En wat deductieve arbeid te verrichten. In De Telegraaf had een recensie van mijn roman gestaan, met een foto van de schrijfster in een lingeriezaak. Want: hoofdpersonage succesvol lingerieontwerpster.

Vraag je er dan niet gewoon om?

Ik aarzel een beetje om dit verhaal in te lassen. Ik heb al eens eerder geprobeerd erover te schrijven, maar wist niet de goede toon te vinden, die maar bleef aarzelen tussen grollig en grimmig. Ik heb niet de behoefte iemand in de beklaagdenbank te zetten – en bovendien, welk verhaal wil ik nu helemaal vertellen? Welk drama, welk verdriet? Ik heb er geen trauma aan overgehouden, feitelijk gebeurde er niet zo veel. Waar ik me alleen over verbaasde, ben blijven verbazen, was dat ik me niet bleek te kunnen verweren.

Hij vertelde dat hij die en die had gefotografeerd. En die. Dat hij de laatste in een container had gezet. En dat hij voor de zoveelste keer getrouwd was. Hij zei iets over die vrouw, maar wat ook weer. Dat ze heel mooie benen had of zoiets. En dat ze ergens bij IJburg nog een mooi open gebied hebben, waar je prachtige foto’s kunt nemen. Zullen we dat doen?

Wat volgde was een half uur durende fotosessie. Jurk wapperend, haren wapperend, iets naar links, prachtig, klaar.

Terug in de auto. Een gek verhaal moest hij kwijt, zo zei hij. Hij was pas op Malta en stond met een vrouw in een lift. In zijn beste Engels had hij haar gevraagd wat zij ervan zou vinden als hij haar zou verkrachten.

Eh… Blik op horloge (ik). Ik moet weer ’s aan het werk.

En dan staat de auto opeens stil, op de meest onlogische plek die je je kunt voorstellen. En de meest verlatene. Ik weet het allemaal nog precies, maar ik heb geen zin om te beschrijven hoe hij zich over me heen boog, en hoe het enige wat ik kon verzinnen was me zo fijn mogelijk tegen het portier aan te drukken. Als een klein meisje. Ik was 48. Ik kende mijn klassiekers. Geen dodelijke uithaal van mijn kant. Alleen maar een diep verlangen op te lossen in het niets.

Waarom ik zo stil was, was de vraag toen de auto weer gezellig verder kachelde. En of we nog wel gingen lunchen in dat en dat restaurant. We hadden een afspraak, toch?

Je was aan het werk, zei mijn thuisfront, twee weken na dato. Twee weken die ik nodig had gehad om er iets over te vertellen thuis, zo stom voelde ik me. Iets knaagde, iets heel ouds: ik had hem zo niet uitgelokt, dan toch minstens meegewerkt. Met een glossy foto in een belachelijk blad als beloning. Ik mailde de ene schrijfster die hij had genoemd. ‘O ja, die gek. Zette me in een container.’

De andere had nog net iets scherpere herinneringen. En een grappige variant op z’n naam. ‘Die griezel! Mister Pijpmemaar!’ riep ze uit.

So much voor waar jaren vrouwenstrijd mij hadden gebracht. Diepe schaamte. Ik besef pas hoeveel #MeToo heeft veranderd, als ik nu zeker denk te weten dat dit nooit meer op deze manier zou gebeuren. Allereerst denk ik dan aan die man: hij zou dit nu toch nooit meer durven te flikken? Wetende dat – voorzover ik hem niet ter plekke ondubbelzinniger van me af zou weten te houden – mijn navraag bij medeslachtoffers nu ook tot actie zou leiden, om te beginnen het indienen van een klacht bij zijn hoofdredactie. Hij zou hier niet meer mee wegkomen, omdat de weerzin openlijker en breder dan ooit gedeeld zou worden.

Toch?

Ik weet het, Simone de Beauvoir schreef De tweede sekse nu bijna zeventig jaar geleden en er valt het nodige af te dingen op haar fatalisme jegens de vrouwelijke soort, maar de opmerkingen die ze aan het begin van haar boek maakt over het gebrek aan solidariteit bij vrouwen, en hoe dat komt, blijven prikkelen als een rake, waarschuwende constatering. Vrouwen hebben geen verleden, geen ruimtelijke beslotenheid en geen religie die helemaal van henzelf is, schrijft De Beauvoir, ze hebben geen solidariteitsgevoel door hun werk of belangen zoals het proletariaat dat heeft, of bepaalde bevolkingsgroepen door hun afkomst of etniciteit. Vrouwen leven verspreid tussen de mannen en zijn door woonplaats, werk, economische belangen of sociale omstandigheden veel sterker aan mannen – hun vader of echtgenoot bijvoorbeeld – gebonden dan aan andere vrouwen. Allemaal factoren die maken dat vrouwen als belangengroep zwak staan en niet goed in staat zijn zich als één vrouw ergens achter te scharen.

De #MeToo-beweging heeft zich van begin af aan zowel kleur- als klasse-overstijgend betoond. Je zou kunnen zeggen dat de transformatie van ‘slaaf’ naar ‘tot slaaf gemaakte’ een weerspiegeling is van het beauvoiriaanse ‘je bent niet als vrouw geboren maar tot vrouw gemaakt’. Voorzover er een duidelijk beginpunt van #MeToo aangewezen kan worden, ligt dat bij de Afrikaans-Amerikaanse vrouw Tarana Burke, die in 2007 een beweging begon onder vooral gekleurde vrouwen, werkzaam in kwetsbare en onderbetaalde sectoren, met als motto ‘using the power of empathy to stamp out shame’. Op het hoogtepunt van het Weinstein-schandaal stuurden 700.000 meisjes en vrouwen een brief aan prominente figuren in Hollywood om te protesteren tegen het continue lastigvallen waarmee ze op het werk te maken hadden. Zwart of wit, álle meisjes worden op hun kont geslagen, concludeerde onlangs antropoloog Talitha Stam die onderzoek deed naar de aspiraties van witte meisjes op multi-etnische beroepsopleidingen.

Waarom zou nu, anno 2018, de maat écht vol zijn, zoals Oprah Winfrey begin dit jaar – ‘Time’s up!’ – scandeerde bij de uitreiking van de Oscars? Misschien is het wel precies dát: dat een populair fenomeen als Oprah Winfrey de aanzegger is van een tijdperk waarin een ongewenste seksuele benadering van iets onvermijdelijks iets ontoelaatbaars is geworden. Het lijkt erop dat we uit de boekenkast zijn gebarsten.