Samira, Fadla, Tarik, Chantal, Nora, Rania, Furkan, Ouassim, noem ze maar op, de kinderen van een jaar of tien die een aantal zondagen te gast waren op de redactievloer van De Groene Amsterdammer. Ze zijn uit een grote groep aanmeldingen geselecteerd op motivatie en capaciteit om in hun vrije tijd lessen te volgen op de Weekendschool, van ‘docenten uit de werkmaatschappij’, zodat ze hun kennis en ervaring vergroten. Wat tijdens de bijeenkomsten opvalt: ze stellen goede vragen en er ontgaat hun niks. Ze zijn slim en scherp, leergierig, ad rem en geestig. Maar zo goed als ze spreken, zo slecht schrijven ze, grammaticaal. Aan de vooravond van hun middelbareschoolkeuze hebben ze hun taalachterstand niet in het basisonderwijs kunnen bijspijkeren. Deze kinderen behoren tot de groep kwetsbare leerlingen van de samenleving. Ze zijn in de afgelopen decennia het grootste slachtoffer geworden van de didactisch en organisatorisch fatale vernieuwingsdrang van de overheid. In het rapport Tijd voor onderwijs van de commissie-Dijsselbloem staan snoeiharde conclusies over de tunnelvisie van de overheid. Die tunnelvisie komt in feite neer op politieke verdwazing van een elite die precies wist hoe met onderwijsvernieuwing kansenongelijkheid en maatschappelijke problemen zouden verdwijnen als sneeuw voor de zon. De nieuwe egalitaire en rechtvaardige maatschappij met de nieuwe gelijke mens zou beginnen bij de poorten van verandering: het klaslokaal, in massale leerfabrieken.

Uit het rapport komt een beeld naar voren dat soms doet denken aan de utopische verblinding van de Sovjet-Unie. Twijfels en kritiek uit het veld waren niet welkom en critici werden soms persoonlijk afgeserveerd als dwarsliggers. Kritische rapporten en enquêtes waaruit bleek dat de meerderheid van de docenten grote twijfels had over het beoogde doel – betere kansen creëren voor kinderen uit sociaal zwakke milieus – verdwenen in de bureaula. Wetenschappelijk onderzoek dat de effectiviteit van sommige methoden van de gevoerde didactisch-pedagogische lijn weersprak kreeg geen weerklank. Cijfers over schooluitval, met name op het vmbo, zouden niet stroken met de eigen, positieve, statistieken. Dat het nieuwe leren, gericht op individuele ontplooiing, het ontwikkelen van vroege zelfstandigheid en het ‘leren leren’, niet geschikt was voor allochtone kinderen kreeg geen gehoor. Hoezo niet voor deze groep? Wie dat zei was elitair.

Het politieke draagvlak was belangrijker dan draagvlak in het onderwijs zelf. Het utopische ideaal van het ‘nieuwe leren’ mocht niet worden verstoord door de werkelijkheid: leerlingen in de knel, schooluitval, frustreren van ambities door een gebrek aan ‘stapelen’, verlies van arbeidsvreugde bij docenten die veelal uitgerangeerd in de ziektewet belandden.

Wat is er gebeurd met al die leerlingen? De kinderen uit gezinnen waar thuis een boekenkast staat en waar ouders bij het eindexamen de helpende hand kunnen bieden hebben weinig nadeel ondervonden. Zij zijn door hun leerplichtige periode heen gefietst en vonden zelfstudie vooral ‘wel lollig’. De keuzevrijheid vanuit vraaggestuurd onderwijs – zelf aangeven wat ze willen leren – ervoeren ze als ‘veel leuke dingen doen’.

Voor slimme kinderen zonder een stevige privé-context heeft dat anders uitgepakt. Zij kregen niet de broodnodige thuissupport en dwarrelden weg. Naar het snelle geld van de straat, naar de sociale dienst, de bank thuis. Zonder een (vak)diploma is de arbeidsmarkt hard.

Kinderen uit alle sociale milieus die niet in staat waren op jonge leeftijd ‘de goede keuzes’ te maken hadden het zwaar. In het rapport is een citaat van een beleidsmaker illustratief. Op de vraag van de onderzoekscommissie: ‘Als een kind nou op deze jonge leeftijd verkeerd kiest, is het dan eigen schuld dikke bult?’ is het antwoord: ‘Dat ligt eraan. Als je wilt bereiken dat een kind leert omgaan met teleurstellingen, dan kan dat.’

Teleurstelling is in het licht van de maatschappelijke kansen een eufemisme. Voor ieder kind telt ieder jaar. De kostbare leerplichtige jaren van veel kansarme kinderen zijn in de afgelopen decennia in ideologisch gestuurde meerjarenplannen weggemorst. Dat dwingt tot schaamte – maar nederigheid bij verantwoordelijke politici is een illusie. Uit de gesprekken met voormalig staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos (pvda) spreekt één en al zelfgenoegzaamheid. Haar slotwoorden van het gesprek zijn: ‘Ik heb verantwoordelijkheid gedragen en daar sta ik nog steeds achter!’

Netelenbos zou een taakstraf moeten krijgen: terug naar haar oorspronkelijke vak als schooljuf en verplicht lesgeven aan al die kinderen die toen de school vroegtijdig hebben verlaten. Hoewel, ze zou gewoon weer opnieuw beginnen met haar jarenplanning. Over de hoofden van Samira, Fadla en Furkan.

Bij het ontvangen van het eerste exemplaar van het onderzoeksrapport Tijd voor onderwijs stond kamervoorzitter Gerdi Verbeet (pvda) breed lachend tegenover de camera’s. Ze zei: ‘Het doel is om lessen te trekken voor aanpassingen in het onderwijs in de toekomst.’ Laat de minister en staatssecretaris (beiden pvda) beginnen met zich te bezinnen op het invoeren van gratis boeken. Dat is politiek lekker verkocht, maar nu al valt te horen ‘in het veld’ dat de docenten van deze verkapte onderwijsvernieuwing de dupe zullen worden. En daarmee natuurlijk ook: de leerlingen.