Ik herinnerde me een flard van een gesprek met Ola Mafaalani, de regisseur van de voorstelling Hemel boven Berlijn, coproductie van Toneelgroep Amsterdam en American Repertory Theatre – bewerking van het filmscript van Wim Wenders’ Himmel über Berlin uit 1987. Ik citeer het gesprek uit het hoofd. De engelen hebben na de val van de Berlijnse Muur de stad verlaten, ze zijn naar Amsterdam gevlogen. In Berlijn hadden ze niks meer te zoeken. Klopt niet, dacht ik. De twee engelen uit de film, Damiel en Cassiel, zijn in Berlijn gebléven. Damiel – ondertussen engel-áf en onder de mensen, op zoek naar zijn geliefde, die in de circuskunst en het kermisvliegwerk mocht zweven – heeft een Imbiss (een Duitse snackbar) geopend, aan de rafelrand van het nieuwe Berlijn. ‘Eindelijk een vermoeden, in plaats van alles te weten’, een mooie, geaarde zin van Damiel, commentaar op zijn eigen bestaan. Cassiel is zijn bewaarengel geworden, een gevleugelde beschermer. Ze blijven bij elkaar. In Berlijn! Ze willen die onttakelde stad beschermen. Dat gaat niet – de stad is reddeloos verloren – maar het maakt niet uit. De makers van Hemel boven Berlijn lijken anno 2006 Berlijn júist te willen verlaten (of dat filmscript weg te gooien). Het ‘frietenkot’ (Vlaams voor snackbar) blijft de Berlijnse plek voor Damiel – de engel die menselijk wil worden – en voor Cassiel, die in Berlijn een ‘engelig’ bestaan wil behouden.
Dit artikel wordt een verwarrend en persoonlijk toneelverslag. Ikzelf ben van het Berlijn van vóór de val van de Muur. Van de tijd waarin de film Himmel über Berlin werd gedraaid. Ik ben van de reizen naar Berlin-Ost. Met de U-bahn, ónder de Muur. Langs dichtgetimmerde U-Bahnstations die eruitzagen als verlaten dorpen uit cowboyfilms, geen bezoekers, alleen patrouillerende militairen. Of het Berlijn van de S-Bahn, reizend boven op de Muur. Daarna: wachten in de kelders van Bahnhof Friedrichstrasse, voor een dagvisum, tassencontrole, het wisselen van 25 DeutschMark voor 25 OstMark. En dan de stad in. Naar boekhandels. De musea. Restaurants. De vrienden. En de theaters. Vóór middernacht terug naar het westen. Via de hal waar Duitsers, die van da drüben en die vom Osten, elkaar in de armen vielen. Waaraan die hal haar naam ontleende: Tränen-Palast. Ik ben van het Berlijn waarover de Nederlandse dichter-musicus-schrijver-beeldend kunstenaar Armando ooit schreef: ‘Berlijn is een skelet dat siddert in zijn kou.’ De homerische maestro van het zinggezang in de film van Wim Wenders, gedraaid twee jaar voor de val van de Muur, wist toen nog niets van het vele wat zijn vrouwelijke alter ego in de voorstelling van Ola Mafaalani (gespeeld door Frieda Pittoors) nu wél weet. Potzdammer Platz was een Niemandsland met de herinnering aan café Josti uit de jaren dertig. In de verte stond vlak voor de val van de Muur Weinhaus Huber, waar Kanselier Adenauer nog had genipt aan de beste wijnen van Duitsland. Later kwamen daar, aan de rafelranden van een kapotte stad, marktkramen waar je Russische generaalspetten kon kopen, en Lenin-insignes. En nog veel later lieten Sony en Daimler Benz hun paleizen van glas bouwen. Daartussen verdwaalt deze vrouwelijke Homeros. Op zoek naar háár Potzdammer Platz, naar ‘helden, traag van begrip, de oorspronkelijken’.
Hemel boven Berlijn is als voorstelling een poëtisch en nostalgisch cadeau, een kijkervaring, herinnering aan een film die ik meteen vergat – behoudens de teksten. Daardoor: een luisterfeest. En een ‘ode aan een orgeldraaister op de drempel naar het Niemandsland’, zoals de Homeros van Frieda Pittoors het verwoordt. U bent gewaarschuwd! Hemel boven Berlijn is een toneelstuk dat uit de tijd is gevallen. Probeer niet alles te begrijpen. Als toeschouwer helpt het trouwens wanneer u méé uit de tijd wilt vallen. Misschien een voorstelling voor avonturiers. En vooral voor die vermaledijde vijftigplussers van nu.
Zoals ondergetekende, uw toneelverslaggever.