«Om goed te schrijven moet men vergeten dat er boeken zijn.» Hoewel Marcel Jouhandeau met deze uitspraak ongetwijfeld doelde op het ontwikkelen van een eigen stijl, iets wat nooit lukt zolang men een voorbeeld tracht na te volgen, klopt zij ook als het woord «goed» wordt weggelaten. Aangezien ik het afgelopen jaar zelf een boek moest schrijven, bleef er, na het lezen van te recenseren boeken, te weinig tijd over om nog veel boeken «ter ontspanning» te lezen. Tal van boeken waarvan ik vind dat ik ze gelezen moet hebben, bleven dus liggen, en een deel van wat ik wél gelezen heb, valt in de categorie «achterstallig onderhoud». De film was aanleiding om eindelijk eens De ontdekking van de hemel te lezen, en het fraaie omslag van de vijftiende druk van Onder professoren verleidde me om 27 jaar na verschijning Hermans’ satirische roman tot mij te nemen.

Het waren aangename boeken om te lezen, waaraan ik evenveel plezier beleefde als bijvoorbeeld aan het vuistdikke en peperdure Aspects on Hobbes van Noel Malcolm dat ik momenteel onder handen heb en dat van een eruditie, brille en scholarship getuigt die je in Nederland zelden aantreft. Als ik echter naga welk boek mij dit jaar het meest geraakt heeft, waar ik het meest over heb nagedacht, dan kom ik uit bij een boek waarvoor sommigen wellicht de neus ophalen. Het gaat immers om een journalistiek werkje, dat een enorme bestseller is en de NS-publieksprijs heeft gekregen.

En, toegegeven, eigenlijk begon ik Het zwijgen van Maria Zachea alleen te lezen omdat het zich in de Zaanstreek afspeelt en ik bij het doorbladeren stuitte op de verdwenen bioscoop Corso in Wormerveer en het Zaandamse jongerencentrum Drieluyck. Nostalgie en jeugdsentiment dus, in een boekje dat licht verteerbaar leek.

Judith Koelemeijer vertelt in Het zwijgen van Maria Zachea de geschiedenis van de elf broers en zusters van haar vader. Zij besluiten op zeker moment hun dementerende moeder niet in een verpleegtehuis te laten opnemen maar zelf bij toerbeurt te verzorgen. Uitgaande van de verschillende wijzen waarop iedereen deze taak ervaart, vertelt Koelemeijer de zeer uiteenlopende levensverhalen van deze kinderen. Omdat de oudste in 1934 en de jongste in 1953 is geboren, verandert geleidelijk het decor waartegen deze biografietjes worden geschetst. Armoede en crisis maken plaats voor welvaart en het hedonisme van de jaren zestig. De katholieke dogma’s vervagen en worden bij een aantal kinderen vervangen door links engagement.

Heel scherp beschrijft Koelemeijer hoe verschillend elk kind de relatie met de ouders ervaart, hoezeer de tijd, de plaats in het gezin, het geslacht, karakter en intelligentie bepalende factoren zijn. Sommige verhalen komen steeds terug, maar verteld uit wisselend perspectief.

Terwijl ik het boek las, overleed mijn vader, en al pratend met mijn zes jaar jongere broer bleek hoe sterk dat verschillende perspectief ook bij ons doorwerkte. Onze herinneringen aan dezelfde gebeurtenissen stonden soms diametraal tegenover elkaar. De vader die ik tijdens de crematie herdacht, was deels een andere vader dan die mijn broer zich herinnerde.

Als historicus weet je uiteraard dat pure «feiten» niet bestaan, dat het standpunt van de geschiedschrijver altijd een bepaalde kleur geeft aan zogenaamd «objectieve» gegevens, maar het tegelijkertijd lezen en ervaren van deze waarheid scherpt dit besef nog extra aan. Ook los van de persoonlijke ervaring is het fraai geschreven boek van Judith Koelemeijer evenwel zeer de moeite waard.