Arthur Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris in Nederland, en Bernhard Rust, de Duitse minister van Onderwijs, op schoolbezoek in Nederland, 1943 ©  Beeldbank WO2 – NIOD

In maart 1938 maakt inspecteur dr. Falke voor het Auswärtiges Amt (ministerie van Buitenlandse Zaken) in Berlijn een tocht langs enkele Duitse scholen in Limburg. Kort tevoren is zijn bezoek aangekondigd door de Duitse consul in Heerlen. De inspecteur bezoekt ook enkele kloosters van Duitse ordes die in de Nederlandse grensregio in hun internaten Duits onderwijs geven. In Sittard krijgt de rector bij het openen van de deur al meteen een uitbrander omdat er geen hakenkruisvlag – de nationale Duitse vlag – aan de gevel wappert. Inspecteur Falke controleert meteen of er een Hitler-portret in elke klas hangt en of Mein Kampf op de boekenplank ligt. Staat de nationaalsocialistische wereldbeschouwing op het lesprogramma, is er voldoende aandacht voor Blut und Rasse?

In de klas ondervraagt hij de leerlingen over Hitler en Göring. Verder: lezen ze thuis wel de partijkranten, luisteren ze naar de Duitse radio? Ten slotte vraagt Falke: ‘Wie zijn de vijanden van Duitsland?’ Aarzelend antwoorden de kinderen: de bolsjewisten. ‘Wie nog meer, weiter, weiter…’ dringt Falke aan. Aarzelend volgen: de joden, de buitenlandse pers. Jullie vergeten nog, zo vult Falke aan, ‘de stiekeme heimtückische achterbakse vijanden die jullie allemaal kennen’, waarmee hij de ‘zwartrokken’ bedoelt, de katholieken.

Enkele dagen later doet de flink aangeslagen rector verslag aan rijksrechercheur Machiel Erasmus. Hij vraagt om geheimhouding uit angst voor represailles. Lang hoeft de rector niet te vrezen: in augustus 1938 trekt Berlijn per decreet de erkenning van alle kloosterscholen in het buitenland in. Examens zijn in Duitsland ongeldig, dat betekent het einde voor deze kloosterscholen. De overige veertien door Deutsche Schulvereine opgerichte particuliere scholen in Nederland blijven open onder strenge regie van Berlijn.

Vrijheid van onderwijs en het faciliteren van scholen uit belastinggeld zijn sinds het begin van de vorige eeuw een wezenlijke pijler onder het Nederlandse onderwijsbestel. Problematisch is het als achter de schooldeur zaken gebeuren die haaks lijken te staan op de pluriforme democratie, zoals nu bijvoorbeeld het geval lijkt in het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam.

Ingrijpen door de overheid is nog niet zo gemakkelijk. Kwaliteitseisen vaststellen en inspecteren kan, maar de ideologische of levensbeschouwelijke kleur kan niet worden voorgeschreven. Dat botst met de vrijheid van onderwijs. Wanneer worden grenzen overschreden en wie grijpt in? In de roerige jaren dertig reageerde de overheid passief op de ontspoorde Deutsche Schulen uit angst voor de machtige buur.

Vanaf 1933 krijgen de veertien Deutsche Schulen, bestemd voor kinderen van bemiddelde Duitse expats, allemaal speciale ‘inspecties’ uit Berlijn. De Friedrich van Bylandtschule in Den Haag gaat terug tot 1863. Ook in Rotterdam (1890) en Amsterdam (1899) hebben Duitse schoolverenigingen een lagere school opgericht.

Wekelijks zijn er ‘africhtingstrainingen’ buiten schooltijd, een verkapte Hitlerjugend

In grensstad Venlo opent in 1912 de Kaiserin Auguste Viktoria Schule voor kinderen van Duitse ambtenaren van spoor, post, stationsdouane en van fabrieksarbeiders. De kinderen hoeven niet meer dagelijks naar de Heimat voor Duitse les. Ook in Heerlen (1930) en Geleen (1939) komen Deutsche Schulen, in de drukke mijnstreek werken en wonen immers zo’n dertigduizend Duitsers, vaak al generaties lang. Deze scholen zijn belangrijke culturele Träger des Deutschtums, aldus de Duitse gezant in Den Haag, Julius Graf von Zech-Burkersroda in 1930. In datzelfde jaar opent hij in Venlo een splinternieuw schoolgebouw waaraan flink is meebetaald, want Berlijn koestert de Auslandsdeutschen.

Naast Duits wordt ook de Nederlandse taal onderwezen, daarmee is de Deutsche Schule ook geschikt voor Nederlandse kinderen. Behalve Nederlandse leraren staan Duitse collega’s met een speciale Nederlandse werkvergunning voor de klas. Als eenmaal vergunning is verleend, valt de school onder de Nederlandse onderwijsinspectie. De meeste kosten van deze bijzondere scholen worden conform de Nederlandse onderwijswetgeving vanaf 1920 vergoed door de overheid, net zoals dat geldt voor protestantse of katholieke scholen. Ook komt er geld uit Berlijn en het Auswärtiges Amt levert schoolboeken en regelt de aanstelling van Duitse leraren. Er starten ook enkele hogere opleidingen met Duitse examennormen, die onder de Duitse onderwijsinspectie vallen.

De Deutsche Schulen krijgen al snel na 1933 een politieke opdracht mee. Het Auswärtiges Amt is eerst nog tegen een te politieke inkleuring, maar wordt overvleugeld door het nieuwe Reichserziehungsministerium. Dat beoordeelt voortaan de pedagogische kwaliteit van kandidaat-leraren. Minstens zo belangrijk is of deze Auslandlehrer politiek deugen. Daarover oordeelt de partij. De speciale Auslandsorganisation NSDAP controleert de antecedenten bij de partijafdeling in de woonplaats van elke kandidaat. Het lidmaatschap van de Nationalsozialistische Lehrerbund is essentieel. Dat betekent dat vanaf 1934 vrijwel elke nieuwe Auslandlehrer in Nederland als NS-Erzieher een vaandeldrager is van het nieuwe Duitsland.

De Nederlandse Deutsche Schulen krijgen per circulaire voortdurend nieuwe richtlijnen over schoolregels, leerplannen en -materiaal. Vooral rassenkunde en sport krijgen prioriteit. Joodse kinderen worden uitgesloten. Op het lesrooster staan prominent: levensbeschouwing, Duitse geschiedenis, volkskunde en rassenleer. Het betreffende regionale Duitse consulaat verzorgt de verblijfs- en reisdocumenten van alle leraren en kan zo handig mee- of tegenwerken. Vanaf 1934 wordt het bestaande lerarenkorps nauwgezet ‘doorgelicht’ op nationalpolitische Zuverlässigkeit. Daarover rapporteren – gevraagd én ongevraagd – de ijverige leiders van de lokale Reichsdeutsche Gemeinschaft (rdg), op papier een apolitieke door Den Haag getolereerde Duitse vereniging, maar in feite een nsdap-mantelorganisatie. Ook de Einbau van nationaalsocialistische elementen in de schoolbesturen verloopt soepel. Plaatselijke rdg-prominenten trekken al snel aan de touwtjes. In 1936 zijn alle Deutsche Schulen in Nederland nagenoeg gelijkgeschakeld.

Het loopt echter niet storm met het leerlingenaantal, vindt de rdg. In Venlo en Heerlen tellen de Duitse scholen ruim zeshonderd leerlingen, inclusief enkele Nederlandse kinderen. Dat is mager gezien het grote aantal Volksgenossen in de provincie. De kinderen uit arbeidersgezinnen bezoeken vooral de lokale dorpsschool. Uit gemak, politieke desinteresse, maar vooral omdat het gratis is en vlak bij huis. Dat moet veranderen, vindt de rdg: ‘echte’ Duitse ouders sturen hun kinderen naar de Deutsche Schule. Dat is beter voor hun toekomst en voorkomt Verholländerung van dit waardevolle erbbiologisches materiaal voor de groei van het Derde Rijk.

In Heerlen krijgt politiecommissaris Lambert Offermans in 1934 de eerste signalen dat de Deutsche Schule radicaliseert. Ouders klagen dat de nieuwe Duitse consul in Heerlen Reiner Kreutzwald – ‘behept met een vurigen Nazi-geest’ volgens Offermans – druk uitoefent op de leraren en het katholieke bestuur. De school kent een katholieke en een evangelische afdeling, met respectievelijk 220 en 160 leerlingen. De schoolinspecteur voor Limburg, H. Hol, spreekt een bestuurder en een onderwijzer en concludeert dat er niets aan de hand is. Hij meldt dat het katholieke karakter van de lessen overeind blijft onder toezicht van het bisdom. Begrijpelijk is de foto van de Führer als Duits staatshoofd aan de muur, geruststellend is dat die naast het portret van koningin Wilhelmina hangt. Scholieren brengen heus niet voortdurend de Hitlergroet en na school gaan de jongens turnen en de meisjes handwerken.

Het publiek op straat ergert zich aan de hakenkruisvlaggen aan de gevels van de scholen

Commissaris Offermans krijgt echter verontrustende berichten over de buitenschoolse activiteiten. Het blijkt dat de jonge leraren Reiner Laprell en Karl Heinrich Laufer de kinderen ook buiten schooltijd politiek drillen. Laprell geeft in een zaaltje wekelijks ‘africhtingstrainingen’, een verkapte Hitlerjugend. De 21-jarige Laufer is in zijn vrije tijd druk als Limburgse RDG-Jugendleiter, later wordt hij dat voor heel Nederland. Deze fanatieke leraren prepareren de schoolkinderen ook voor de feesten binnen de Duitse kolonie. Frisse Jungen und Mädel in traditionele kleding dragen daar propagandistische spreekkoren voor en zingen nationalistische volksliedjes. De teksten staan bol van symboliek, heroïek, bloed en wraak.

Op 19 januari 1934, bij de viering van de Reichsgründung in een Heerlens zaaltje, zingt het schoolkoor teksten als ‘Deutschland erwache und Juda den Tod’. Het Limburgsch Dagblad schrijft daarover: ‘We schrokken ervan dit uit reinen kindermond te hooren.’ Zorgwekkend, meent ook commissaris Offermans. Er geldt wel een uniformverbod op straat en vreemdelingen mogen geen politiek bedrijven, maar zolang rdg-bijeenkomsten besloten zijn en er vergunning is verstrekt, kan Offermans bitter weinig doen. Op zondag 23 oktober 1934 treden de Heerlense kinderen zelfs in Aken op tijdens een nsdap-massameeting met het spreekkoor ‘Wir Auslandsdeutsche’. Voor het Algemeen Handelsblad een duidelijk bewijs dat de ‘Duitsche school een haard van nationaal-socialistische propaganda onder de Duitsche jeugd wezen moet’.

Ook de Haagse politiek buigt zich over de radicalisering van de Deutsche Schulen. In november 1938 wijst het socialistische Tweede-Kamerlid Willem Drees op de ‘propaganda der Auslandlehrer’. De scholen hanteren het nationaalsocialistische opvoedingssysteem in de geest van de Führer, zo blijkt glashelder uit hun informatiebladen, de lessen en hun optreden. De hakenkruisvlag wappert er op de dag van de annexatie van Oostenrijk en ook op 1 mei, de door de nazi’s gekaapte dag van de nationale arbeid. In de klas werken de kinderen zelfs met atlassen waarin Nederland al is ingekleurd onder Duits gebied, waar de Germaanse cultuur heerst. Drees vraagt de minister van Onderwijs om geen overheidsgeld meer te besteden aan deze Duitse propaganda en indoctrinatie, het zijn immers Duitse, geen Nederlandse scholen.

Dat de waarschuwing van Drees hout snijdt, illustreert het stukje praktijkonderwijs dat de snode onderwijzer ‘G.’ van de Heerlense school intussen ontplooit. Medio 1937 wordt hij gerekruteerd door de Abwehrstelle Münster, een spionageafdeling van het Duitse leger. Na een opleiding in kamp Wahn bij Keulen gaat hij aan de slag in Limburg. Het wemelt van de Duitse spionnen in de Nederlandse grensstreek.

Leraar ‘G.’ spreekt goed Nederlands en kan gemakkelijk informatie vergaren over de Nederlandse troepenposities, vooral rond de bruggen over de Limburgse rivieren en kanalen. Deze strategische bruggen wil de Wehrmacht bij de naderende aanval onbeschadigd innemen, zodat een snelle opmars naar het westen mogelijk is. Kort voor de inval op 10 mei 1940 krijgt leraar ‘G.’ nog een Nederlands uniform aangemeten. Ook koopt hij twintig fietsen die hij stalt in het Braune Haus in Kerkrade-Bleijerheide, pal aan de grens. En er worden twee koffers vol pistolen, granaten en touwen uit Keulen bezorgd. Deze spullen zijn bestemd voor de speciale stoottroepen die leraar ‘G.’ de avond voor de inval in burgerkleren en met Nederlandse paspoorten over de grens bij Kerkrade zal gidsen. Dit commando trekt in de vroege ochtend naar de bruggen.

Voor Willem Drees en veel andere politici is het eind 1938 glashelder dat kinderen op de Deutsche Schulen grondig worden gehersenspoeld en klaargestoomd voor de agressieve plannen van het Derde Rijk. Het publiek op straat ergert zich continu aan hakenkruisvlaggen aan de gevels van de scholen – de nazistaat kent een overvolle feestagenda. Maar de overheid doet niks.

Op 1 december krijgt Drees in de Tweede Kamer antwoord van minister van Onderwijs Jan Rudolph Slotemaker de Bruine. De minister houdt vol dat het hier Nederlandse scholen betreft, waar Nederlandse kinderen gewoon naartoe kunnen. De inspectie doet haar werk, ze houden zich aan de regels. Over de politisering zwijgt de minister. Daarover moppert de regering alleen binnenskamers; geen openlijke kritiek op Duitsland of strenge maatregelen tegen de Deutsche Schulen, want Den Haag wil de belangrijke, machtige handelspartner niet irriteren, zeker niet in crisistijd. De scholen blijven open en het ministerie draagt gewoon bij in de schoolkosten.

‘Al te goed is buurmans gek’, zegt Drees daarover.