Op de lijst van de honderd ‘Most Notable Books’ van 2015 prijkt, onder het tussenkopje non-fictie, Charles D’Ambrosio’s Loitering. Ik trok mijn twee exemplaren uit de kast. Dat ik de drukproef ergens in de nazomer van 2014 op een hippe New Yorkse stoep hoogstpersoonlijk uit een tweedehandsboekenbak had getrokken stond me nog helder voor de geest. Maar ook het andere exemplaar liet er geen twijfel over bestaan: het verscheen in 2014. Helemaal aan het einde, maar toch. Maar oké, ikzelf zou geloof ik ook het meest flinterdunne excuus aangrijpen om D’Ambrosio’s boek te prijzen. Over een paar weken verschijnt het onder de hartverscheurend lelijke titel Aanlummelen (Op zeventien verschillende manieren) in vertaling. De zeventien essays gaan over literatuur en de meest tragische familiegeschiedenissen, over doodenge themaparken en prefab-huizen, over de lerares Mary Kay Letourneau die het met een van haar leerlingen aanknoopte en over een Russisch weeshuis, over de enigmatische dichter Richard Hugo en over 9/11. Maar uiteindelijk zegt deze opsomming helemaal niets over wat het boek zo bijzonder maakt. Zelfs in een periode waarin de ene na de andere ijzersterke essaybundel verschijnt valt D’Ambrosio’s stem op. Hij denkt tegen zichzelf in, spreekt zonder zijn stem te verheffen en mengt op geraffineerde wijze de modder van het alledaagse bestaan, een besef van hoe de wereld werkt, een scherpe blik en onderkoelde humor. Een kort essay over zijn liefde voor het meeliften met vrachttreinen opent onvergetelijk:
‘My father’s agoraphobia made leaving the house a spooky and ritualistic process, ruled by mysterious tempers, but with enough drugs it sometimes happened, and we were off, the whole family, on vacation!’
Het is mijn stellige overtuiging dat alleen de allergrootste schrijvers een openingszin met behulp van een uitroepteken tot een perfect einde kunnen te brengen.