Veel aandacht was er niet voor in Den Haag. Voor de nieuwe Jeugdwet. Toch raakt die wet veel kinderen, hun ouders, tal van hulpverleners en alle gemeenten. Bovendien is er veel geld mee gemoeid. De impact ervan is groot. Hoe komt het dan toch dat die wet welhaast geruisloos is aangenomen in de Tweede Kamer? Omdat er rond dit onderwerp geen politiek vuurwerk was te verwachten, en bij de onderhandelingen over de begroting van 2014 wél. Daar waren alle ogen dus op gericht.
Zo kon het gebeuren dat de Jeugdwet vorige week heel stilletjes met 112 van de 150 stemmen werd aangenomen. Naast de regeringspartijen vvd en pvda stemden ook cda, d66, ChristenUnie en sgp voor de wet. Dat is een grote meerderheid, wat uitzicht biedt op een welwillende behandeling van de wet in de Eerste Kamer. Dat zal de indieners, de staatssecretarissen Martin van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Fred Teeven van Veiligheid en Justitie, geruststellen.
Het opvallendste aspect van de Jeugdwet is de decentralisatie naar de gemeenten. Die worden verantwoordelijk voor, zoals het formeel omschreven staat, ‘de preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen’. Wat met de wet vooral moet worden bereikt is dat allerlei hulpverleningsinstellingen die bij één en hetzelfde gezin over de vloer komen voortaan niet meer langs elkaar heen werken.
Denk aan het meisje Savanna. Denk aan de vele andere keren dat berichten in de media verschenen over kinderen die tal van hulpverleners om zich heen hadden en met wie het dan toch mis ging. Bedenk dat dit dan nog maar het topje van de ijsberg was en u snapt het doel. Dat is ook meteen de hoofdreden waarom zoveel politieke partijen zich in het wetsontwerp kunnen vinden, zelfs de tegenstemmers zijn in principe niet tegen decentralisatie. Als het hulpverleningsinstanties blijkbaar niet lukt – alle pogingen van medewerkers ten spijt – om samen te werken, dan moet er iets of iemand komen die deze instanties met de koppen tegen elkaar kan slaan. Dat wordt dus de gemeente.
Gemeenten kunnen beter maatwerk leveren, is de filosofie achter het wetsontwerp. Gemeenten weten beter wat er speelt en wat er nodig is voor hun inwoners dan het verder weg gelegen Den Haag. Gemeenten krijgen er bovendien niet alleen een taak bij, maar ook meer beleidsvrijheid op dat terrein, wordt er bij gezegd. Dat zou ook goed zijn voor de lokale democratie.
Op zijn blog, in een stuk met de titel Het verdriet van Ulft, zet Wim Derksen, hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit, vraagtekens bij die grotere beleidsvrijheid. In een gesprek uit hij ook zijn twijfels over het andere doel, het bevorderen van de lokale democratie. Waarbij dat laatste deels samenhangt met het eerste. Volgens Derksen is er momenteel in de verhouding tussen rijk en gemeenten sprake van een decentralisatieparadox. Het rijk delegeert weliswaar taken naar de gemeenten, maar volgens hem is het uiteindelijke effect niet meer beleidsvrijheid voor de gemeenten, maar juist meer grip van het rijk op het lokale beleid.
Derksen geeft het voorbeeld van de Algemene Bijstandswet, de eerste grote taak die in 2004 naar de gemeenten ging onder de nieuwe naam Wet Werk en Bijstand. Tot dan toe betaalde het rijk elke bijstandsuitkering die een gemeente toekende. Gemeenten konden daardoor rustig het aan werk helpen van bijstandsgerechtigden laten sloffen zonder er zelf financieel onder te lijden. Sinds de nieuwe wet krijgen de gemeenten een zak met geld waarmee ze het moeten doen. Het raakt gemeenten nu dus in de eigen portemonnee als ze uitkeringsgerechtigden niet achter de vodden zitten. Laat nu juist dat het doel geweest zijn van de landelijke politiek: de nieuwe bijstandswet moest van een hangmat een trampoline worden.
Nu zult u misschien denken: met dat doel is toch niks mis? Daar gaat het Derksen ook niet om. Hij wil alleen zeggen dat het doel door het rijk is geformuleerd. De gemeente is slechts uitvoeringskantoor. Of dacht u dat uw eigen gemeenteraad na rijp beraad tot de trampoline-bijstand had besloten? Bij de Jeugdwet gaat het ongeveer net zo, evenals bij de binnenkort in te dienen wet die enkele taken uit de awbz bij gemeenten neerlegt. Het rijk bepaalt het doel, decentraliseert de uitvoering naar de gemeenten en zorgt dat er voor die gemeenten een financiële prikkel is om te doen wat het rijk beoogt.
In de voorbereiding op hun nieuwe jeugdtaak, die in 2015 ingaat, zijn de middelgrote en kleinere gemeenten al samen aan het optrekken. Zij willen gezamenlijk de zorg gaan inkopen voor hun minderjarige inwoners en de gezinnen waarin zij opgroeien. Individueel hebben die gemeenten daar de expertise niet voor in huis. Samenwerken is dan verstandig. Maar hoe verhoudt zich dat tot de lokale democratie die met de Jeugdwet een impuls zou krijgen? Een lokaal gemeenteraadslid heeft in een dergelijk samenwerkingsverband bitter weinig te zeggen.
Het zal interessant zijn om te kijken of bij de komende gemeenteraadsverkiezingen de hulp aan minderjarigen een onderwerp is dat leidt tot verhitte debatten en een grotere betrokkenheid van de burger bij de lokale politiek. Op het Binnenhof was die betrokkenheid er alleen van instanties die zich onzeker voelen over alle veranderingen.
Er is nog een andere reden waarom Derksen twijfelt aan de grotere beleidsvrijheid en de impuls voor de lokale democratie. Bij het eerste het beste grote verschil in behandeling van vergelijkbare gevallen door twee gemeenten zullen landelijke politici aan de bel trekken. Nederlanders pikken die verschillen niet. Ook daarom zullen gemeenten vooral uitvoeringskantoor zijn. Vraag voor de komende lokale verkiezingen: waar gaan die in uw gemeente eigenlijk over?