Hoogbegaafde kinderen, ik moet er echt niet aan denken. Afgelopen week heb ik geprobeerd mij te verplaatsen in de vader van Meike Vernooy, het zeventienjarige bolleboosje dat eerst wel en toen weer niet naar de Erasmusuniversiteit mocht. Een tien min gemiddeld voor haar eindexamen, en omdat ze zich op het gymnasium stuk verveelde al vanaf haar vijftiende jaar voorzien van een bezigheidstherapie door de medische faculteit van de Erasmus.
‘No heavier burden than a great potential’, verzuchtte het stripfiguurtje Charlie Brown ooit in een van zijn talrijke neerslachtige buien. Zoiets heeft vader Vernooy vermoedelijk ook gedacht, toen hij zich zette tot het schrijven van een oproep aan de volksvertegenwoordiging en vervolgens het perswezen te Maassluis begon te bellen.
De Erasmusuniversiteit kon in deze moeilijke tijden best een beetje gratis pr gebruiken - ‘Erasmus opent poort voor toptalent!’ - maar collegevoorzitter Akkermans kreeg bij het eerste zenuwtrekje van minister Ritzen al slappe knieen. Volgens een ochtendblad waren paps en mams hals over kop van de camping teruggekeerd ‘om hun dochter bij te staan’. Te laat. Want intussen was Meike allang geportretteerd door de krant van wakker Nederland, waarin zij fijntjes uitlegde dat zij niet alleen voor haar mede-nerds streed, maar ook voor leeftijdgenootjes ‘met andere belangrijke capaciteiten, zoals goede sociale vaardigheden’.
Geen wonder dat vader Vernooy innig verlangde dat het veilige dak der anonimiteit zich weer boven het blonde hoofdje van zijn kleine Meike zou sluiten. Arme Meike, arme paps. Over een paar jaar allebei te gast bij Violet Falkenburg. ‘En hoe was dat nu voor u, meneer Vernooy?’ En de rest van de Rondom Tien-tribune bevolkt door al die whizzkids die deze zomer geinterneerd zitten in universitaire kampementen te Delft en Rotterdam, een initiatief van een twijfelachtige firma die zich de Psychologische Adviespraktijk Begaafden Utrecht noemt.
De leerkampementen zijn ingesteld, ‘omdat het Nederlandse onderwijssysteem hoogbegaafde kinderen lui maakt’ (de Volkskrant, 10 juli). Achter het hek heerst een spartaans regime. Om kwart voor zeven appel, vijf voor acht gezamenlijk plassen en vervolgens neemt de intellectuele dwangarbeid een aanvang. De brillies worden tussen zeven en acht uur ‘s avonds onder begeleiding gelucht. Dan gaat het weer verder met een avondcursus Europakunde en klok ke elf blaast professor Sickbock het licht uit.
Uit dit uber-scholierendom moet de toekomstige elite van Nederland gekneed worden, maar als je het mij vraagt, zijn het allemaal zielepietjes. Het Nederlandse onderwijs heeft altijd al rondgedobberd op een kolkende oceaan van maatschappelijke en ideologische conflicten. Met de Pacificatie van 1917 beslechtten katholieken en protestanten een bijna zeventigjarige schoolstrijd met de liberalen - toen nog 'het denkend deel der natie’ - in hun financiele voordeel. En sinds de jaren zestig woedt een nieuwe schoolstrijd, weliswaar van een andere ideologische snit, maar daarom niet minder heftig. ‘Egalitairen’ bevechten ‘elitairen’, waarbij de laatsten sinds kort flink aan terrein hebben gewonnen. De bijval die het initiatief van de Universiteit Utrecht - de oprichting van een Engelstalig en interdisciplinair college - onlangs mocht oogsten, getuigt daar onder meer van.
NRC-columnist J. L. Heldring zag er zelfs een symbolische afrekening in met ‘dertig verloren jaren’, vol van ‘gelijkheidsmanie’ en ‘weerzin tegen hard werken’. Daarmee velde hij impliciet ook een hardhandig oordeel over het hedendaagse onderwijs, een broedplaats voor lamlendige middelmatigheid. Niet minder stereotiep was de - overigens enige negatieve - reactie van de Landelijke Studenten Vakbond, die het college tot een kostschooltje voor slimme rijkeluiskinderen karikatureerde.
Het was De Telegraaf die afgelopen zaterdag haarfijn voorrekende dat de opleidingskosten van het driejarige elite-instituut lager uitvallen dan die van een reguliere universitaire studie die vier jaar duurt. En wat J. L. Heldring betreft: er moet op het college inderdaad hard gewerkt worden - werkweken van zo'n 50 tot 55 uur -, maar meer dan een demarage uit een stilstaand peloton is dit een koerswijziging. Het Nederlandse universitaire onderwijs hoeft bepaald niet onder te doen voor het buitenland, maar heeft wel een paar evident zwakke plekken. Een daarvan is de geringe internationale orientatie - de talenkennis van de gemiddelde vwo'er is teruggehold in de laatste twintig jaar -, hetgeen op een Europese arbeidsmarkt uiteraard fnuikend is.
Een ander probleem is de gerichtheid op passieve kennisverwerving, meestal binnen een vakgebied. Onlangs hoorde ik een zeer gewaardeerd collega tijdens een docentenvergadering pleiten tegen het houden van mondelinge referaten door studenten. ‘Tegen de tijd dat je dat geklets allemaal weer rechtgezet hebt, ben je een dik uur verder. Dan leg ik de stof liever zelf uit.’ Is het een wonder dat onze academici weliswaar veel weten, maar veel te weinig met die kennis kunnen doen? Het zou mooi zijn wanneer een Utrecht University College, elitair of niet, daarin verandering zou brengen. Dan hebben die minder begaafden er ook nog wat aan. Verdelende rechtvaardigheid heet dat, geloof ik.
Rubriek
Universitaire kampementen
Ieder jaar rond deze tijd bekijk ik met enige opluchting de overgangsrapporten van mijn drie kinderen. Godzijdank nog altijd geen sporen van hoogbegaafdheid. Alleen bij de jongste vertrouw ik het nog niet helemaal, dus moedig ik hem krachtig aan tot onmatig televisiekijken, voetballen en straatschenderij. Ik laat zijn Okki onopvallend verdwijnen en leesboekjes zijn ronduit contrabande.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1996/29
www.groene.nl/1996/29