Tijdens een tirade over het visuele analfabetisme van zijn collega-filmmakers zei Peter Greenaway onlangs in een interview: «De meeste mensen realiseren zich niet dat ons beeld van de werkelijkheid afhankelijk is van onze kennis van de beeldende kunst. Elke nieuwe generatie kunstenaars verandert ons wereldbeeld.» Greenaway doelde vooral op Caravaggio, Rembrandt, Vermeer en zichzelf. Ook Marnix Goossens (1967) mag zichzelf een vernieuwer noemen. Zijn composities spelen in op de manier waarop we kijken; op ons geheugen – soortgelijke beelden die we eerder hebben gezien – en op onze verbeeldingskracht. Sterker nog, in Goossens’ landschappen, stillevens en portretten vallen realiteit, geheugen en verbeeldingskracht in de perfecte verhouding samen. Zo kan een levensgroot stilleven of een blanco blik van een van zijn geportretteerden gelijktijdig vreemd aanvoelen en bekend. Goossens doet een beroep op het collectieve geheugen, terwijl hij tegelijkertijd ons wereldbeeld een beetje verschuift. Alsof we iets herkennen wat we nog niet eerder hebben gezien.
Sinds het verschijnen van zijn boeken Regarding Nature (2001) en Supernatural (2004) kom ik Goossens regelmatig tegen. Niet de kunstenaar, maar zijn foto’s, die, opgeslagen in mijn herinnering, mijn omgeving opnieuw hebben geordend. Afgelopen zomer bijvoorbeeld zag ik hem aan het water in de Nieuwe Meer bij Amsterdam, in een groepje struiken. Het was een uur of zes ’s avonds en er was iets met het heldere licht, de verschillende kleuren groen, de volmaakt ronde vormen en de stilte die er hing waardoor ik een glimp van Goossens opving. Ook zie ik hem wel eens in het bos, in parken of plantsoenen en soms in een interieur of in een bloemetjesgordijn. Het is hem nooit helemaal. Tenslotte zijn het mijn ogen die kijken en mis ik het kader waarbinnen de kunstenaar de werkelijkheid in een nieuwe orde dwingt.
Ik ontmoet Goossens in Leeuwarden, waar hij in het Fries Museum de voorbereidingen treft voor zijn eerste overzichtstentoonstelling. Hij heeft een vuilniszak bij zich. «Plastic bloemen», zegt hij, voor een tientje meegenomen uit de etalage van een kledingzaak. Met vaas erbij. Het moesten per se die bloemen zijn, en die vaas, want het liefst fotografeert Marnix Goossens de dingen zoals hij ze aantreft. Zoals vorige week, in een café, toen hij op de ruit van een drankkast achter de bar een geel vlekje ontwaarde. Van een afstand was het net een parkietje. Bij nadere bestudering bleek het wat uitgesmeerde sinaasappelpulp – de pers stond er vlak onder – maar hij verzocht de barvrouw het vlekje nog even te laten zitten. In ieder geval tot de volgende dag, als hij terug zou komen om het te fotograferen.
In Leeuwarden zijn drie zalen gereserveerd voor zijn portretten, zelfportretten, stillevens, landschappen en natuurbeelden, gemaakt tussen 1996 en 2005. Een paar dagen voor de opening is bijna alles opgehangen, op een zeer expliciete naaktfoto na. Vrouw op stoel met kat (2001) toont een vrouw op een stoel die ons grijnzend een haarscherpe blik tussen haar benen gunt. Op de grond zit een kat. Goossens’ knipoog naar de pornografie en de kuisere naakten uit de schilderkunst is zó vet dat je ’m niet eens meer flauw mag noemen: hij knipoogt naar het knipogen, en dat is juist wel weer subtiel.
Indrukwekkender echter is de foto van een neerslachtige jonge vrouw die een bordje met meloenschillen vasthoudt (My Love with Melon, 2000), eveneens een beeld dat associaties oproept met de schilderkunst. Het is niet haar gezichtsuitdrukking of houding die indruk maakt, of de restjes meloen op het bord, maar het is alles bij elkaar. Alsof in dit ene beeld lang vervlogen eeuwen met het heden samenvallen. Ook Aftermath (2003), een donkere foto van een plant achter bobbeltjesglas, lijkt net een schilderij.
Vroeger schilderde Goossens. Totdat hij erachter kwam dat hij met fotografie beter uit de voeten kon. Hij wordt geboeid door hoe de wereld eruitziet als hij door een kader kijkt, maar hij is altijd als schilder blijven kijken. Binnen dat kader is hij vrij om zijn eigen gang te gaan. Nieuw is het niet, het geflirt van fotografen met de schilderkunst; onder critici wekte het de laatste jaren zowel bewondering als irritatie. Maar Goossens is geen «luie schilder», zoals sommige critici fotograferende kunstenaars graag noemen. Zijn werk gaat over meer dan associaties met bestaande beelden; het gunt ons een glimp van een «wereld achter de wereld»: een «eeuwige werkelijkheid» die zo verstild is dat je oren ervan gaan suizen. Overigens is deze eeuwigheid niet zo zwaar als ze klinkt; ze kan zo licht zijn als de bloemetjesjurk van een blonde, mollige vrouw (Margit, 2004) die met defensieve blik haar weerloze lichaam tegen de genadeloos scherpe camera probeert te beschermen. En de wirwar van dunne takjes in Silver (2004) oogt zelfs bijna gewichtloos.
Eind jaren negentig maakte Goossens vooral zelfportretten en zorgvuldig geënsceneerde foto’s van interieurs (waarin de meloen in ongeschonden vorm ook al een paar keer opduikt). Niet lang daarna richtte hij zijn blik naar buiten, op dezelfde geïsoleerde manier, maar zonder drastisch in te grijpen in de werkelijkheid. «Mijn directe omgeving staat model voor wat ik van binnen voel», verduidelijkte hij het destijds zelf. Zonder dat hij iets hoefde te doen bood de natuur hem genoeg waardevolle onderwerpen. Ze hadden alleen nog een kader nodig.
I
nmiddels kan álles bij Goossens aanleiding zijn voor een foto: een vreemd vlekje, een bloesje, een bijzondere boom, een reliëfbehang of een paar bladeren aan een struik. Zijn blik is onbevangen, wordt niet geleid door vooropgezette ideeën, conventies of categorieën. Afgaand op zijn intuïtie loopt hij zomaar tegen zijn onderwerpen op, maar hij blijft wél de regisseur: «Ik ben de baas over de werkelijkheid en niet andersom.» Ook zijn manier van werken lijkt op die van een schilder. Geen luie schilder overigens, want als iets eenmaal zijn aandacht heeft getrokken is een foto niet zomaar gemaakt. Wat dan volgt formuleert Goossens als «een proces van eenwording»: hij blijft net zo lang door de lens kijken tot hij is opgelost in zijn onderwerp. «Soms kan ik wel drie uur om een bosje heen hangen voor ik een foto heb gemaakt.» Goossens zoekt zorgvuldig naar de juiste compositie, de juiste belichting en, in het geval van een portret, het juiste moment. «Dan kan ik heel dwingend zijn, dat is voor de geportretteerde niet altijd even makkelijk.» Hij fotografeert wat er tijdens het fotograferen gebeurt, zonder van tevoren te weten wat dat is en ook zonder daar bewust naar op zoek te zijn.
In de keuze van zijn onderwerpen gaat verwondering vaak gepaard met humor: een uitgestrekte grindvlakte waarin klaprozen groeien, een onthoofde palmboom die zich naar een sombere hemel uitstrekt, een overbelichte zonsondergang of een groot gat in een rododendronstruik. Zelfs aan zijn meest monumentale landschappen kleeft altijd iets relativerends. Meestal is een bizar kledingstuk de aanleiding voor een portret. Bijvoorbeeld een glanzend cowboyhemd met bloemen erop of een Tiroler pak (met hoedje) waarin Goossens zichzelf met vriendin aan zijn zij in een Alpenlandschap heeft afgebeeld. In de serieuzere portretten weet hij de ernst op subtiele manier enigszins af te zwakken. Dat lukt hem zelfs in het indringende portret van Bart (2003), een man met een bont en blauw geslagen gezicht die gelaten in de camera kijkt. Zijn huid is bijna net zo grauw als de muur achter hem. In de rechterbovenhoek van de foto is nog net de punt van een zorgeloos opwippend takje te zien (de natuur heeft in Goossens’ foto’s vaker menselijke eigenschappen). Het heeft het effect van een vrolijk wijzende vinger die alle leed in één klap relativeert.
De laatste jaren maakt Goossens ook abstracter werk: intrigerende schaduwen tegen een ondefinieerbare achtergrond. «Dat is het patroon van een kunststof matrasje», zegt hij over een van deze achtergronden. Van een andere foto verraadt alleen de titel wat erop afgebeeld is: Soundwall (2003), een geluidswal dus. De op het glas geplakte sticker van een vogel moet voorkomen dat er echte vogels tegenaan vliegen.
Deze kennis is uiteraard niet nodig om de beelden te kunnen waarderen. Zo doet het er ook niet toe dat het gele parkietje dat Goossens fotografeerde – en dat niet in deze tentoonstelling te zien is – eigenlijk een kwak uitgesmeerde sinaasappelpulp is. Het gaat er juist om dat dit niet duidelijk is. Want al fotografeert Goossens zijn omgeving zoals hij die aantreft, hij doet nooit pogingen die werkelijk te laten zien.
=
Diep licht, Fries Museum, Leeuwarden, t/m 7 mei. Publicatie: Diep licht (Episode Publishers)