‘Ik kom even naar beneden, alleen om te horen wat jullie precies te zeggen hebben.’ Eberhard van der Laan staat op de stoep voor zijn ambtswoning aan de Herengracht met tegenover zich een groep verhitte vluchtelingen en activisten. Open en aimabel treedt hij hen tegemoet. Dan roept iemand iets over zijn grote huis, hij draait zich om en zijn ogen schieten vuur. ‘What about my house!’ roept hij. Alsof hij op een knop drukt treedt zijn retorische talent in werking.

In deze gebeurtenis uit 2014, vastgelegd door een cameraploeg en herhaaldelijk op tv vertoond na Van der Laans overlijden vorige week, komt zijn leiderschap in alle facetten samen. Zijn gehoor geeft hij in korte zinnen te kennen dat het niet persoonlijk moet worden door over zijn huis te beginnen. De residentie is van de stad, en daar woont de burgemeester en dat is op dit moment toevallig hij. ‘Hier staat een burgemeester die met hulp van de gemeenteraad alles wil doen voor de vluchtelingen’, zegt hij. Daarbij geeft hij ferm aan wat hij wel en niet kan doen: hij kan individuen humanitaire hulp bieden, maar niet de hele groep vluchtelingen een verblijfsvergunning geven. Hij heeft zich als burgemeester te houden aan de Nederlandse wet, en daar valt niet mee te marchanderen, nooit. En van politieke spelletjes is hij niet gediend.

De activisten krijgen een flinke veeg uit de pan: zij bedrijven politiek, vechten de wet aan en doen dat over de hoofden van de vluchtelingen heen. Van der Laan richt zich tot een van de schreeuwers die hem geen hand wenst te geven: ‘Lady, u gaat naar huis, net als ik. En wij hebben een bed, bad en brood. Maar deze mensen niet’ – en hij wijst naar de uitgeprocedeerde asielzoekers. Met gezag dat geen tegenspraak duldt sommeert hij iedereen te vertrekken. Als hij naar binnen gaat, klappen de vluchtelingen en zingen ze dat ze Amsterdammers zijn. Hij is ook hun burgemeester.

Van der Laan is glashelder, toont empathie voor de vluchtelingen maar niet voor degenen die de boel op valse gronden aan het opzwepen zijn. De vergelijking die zij maken met de deportatie van de joden tijdens de Duitse bezettingsjaren schiet hem helemaal in het verkeerde keelgat.

Van der Laan groeide op in een huisartsengezin in Rijnsburg met ouders die als vanzelfsprekend in het verzet waren gerold. Het verzetsverleden van zijn ouders, rechtschapen sociale mensen, droeg hij met zich mee. In zijn politieke en bestuurlijke carrière gold de Tweede Wereldoorlog als het morele ijkpunt, wat hij ook expliciet maakte als hij sprak bij de jaarlijkse Dodenherdenking op de Dam. Wie slordig omgaat met de regels van de democratische rechtsstaat en met de grenslijn tussen goed en kwaad kreeg het met hem aan de stok.

Het is opvallend hoe geliefd Eberhard van der Laan was – en is. Zowel de elite als de gewone Amsterdammers, van de koning tot de Kinkerstraat, zoals loco-burgemeester Kajsa Ollongren deze week tijdens de herdenking in de Amsterdamse gemeenteraad zei – iedereen droeg hem op handen. Sinds hij begin dit jaar publiekelijk verkondigde dat hij ongeneeslijk ziek was, zijn de liefdesbetuigingen aan de Amsterdamse burgemeester niet meer opgehouden. Marktkooplui schreven op hun kramen ‘Eberhard we love you’, en op de stoep onder het raam van zijn werkkamer in de Stopera verscheen die tekst gelegd met cd-hoezen. Terwijl het toch echt niet altijd pais en vree was tussen de assertieve marktkooplui en de gemeenteraad.

Na afloop van de aflevering van het programma Zomergasten waarin hij te gast was, werd er rondgetwitterd dat hij ‘de beste premier is die Nederland nooit heeft gehad’ – wat niet bepaald strookte met de machtspositie van de pvda: de partij werd bij de laatste verkiezingen genadeloos afgestraft door de kiezer. Amsterdammers bekeken de uitzending op grote beeldschermen in de stad zodat zij het urenlange interview samen konden beleven. Toen op 18 september het ‘poosje’ dat hij nog ‘uw burgemeester’ kon zijn ophield – met als laatste woorden in een brief aan de Amsterdammers ‘zorg goed voor onze stad en elkaar’ – dromde een menigte samen voor zijn ambtswoning om met applaus steun aan hem te betuigen. En nu hij is overleden, zijn er in de stad herdenkingsbijeenkomsten en groeit de stapel bloemen en brandende kaarsjes op de gracht voor zijn huis. Een blonde volksvrouw houdt het voor de camera niet droog. ‘Het was een voorbeeldburgemeester voor mij, ik ben er echt aangedaan door.’

De drang om collectief in het openbaar te rouwen om een gestorven held is sinds de dood van Lady Diana een gangbaar maatschappelijk verschijnsel, en dat dit zonder terughoudendheid Eberhard van der Laan ten deel valt is geen verrassing. Hij vertegenwoordigt een type leiderschap waar het egalitaire Nederland van oudsher niet veel mee op heeft maar waarvan de behoefte die er kennelijk aan is, is blootgelegd door Pim Fortuyn. Zijn analyse van de ‘verweesde samenleving’ impliceerde het gebrek aan moreel leiderschap, aan iemand die de burgers begrijpt en hun richting geeft in de geglobaliseerde en ideologisch zoekende samenleving. Fortuyn, die zelf niet beschikte over de visie en karaktertrekken om die rol te vervullen, hield de samenleving een spiegel voor van wat er mis was aan de gevestigde politici: die zijn technocratisch en angstig om moreel leiderschap uit te dragen. Van dit type leiders hadden de kiezers schoon genoeg.

Eberhard van der Laan belichaamde dat morele leiderschap wél, zoals binnen zijn eigen partij Wim Kok dat eerder deed en tot op zekere hoogte ook Job Cohen, en zoals nu in Duitsland Angela Merkel doet. Het zijn leiders die de kernwaarden van de democratische rechtsstaat koersvast omzetten in beleid en gericht zijn op verbinding in de samenleving. Ze zijn empathisch en streng tegelijk. Eerlijk, authentiek en niet ijdel – vooral ook dat. Zij staan liever boven de partijen en zetten zich in voor de ‘publieke zaak’, ze zijn er voor álle burgers. Dit soort bewoordingen vielen de afgelopen dagen in de necrologieën over Van der Laan rijkelijk en zonder negatieve kanttekeningen. Het geschetste beeld komt neer op een soort vader des vaderlands. Van der Laan had daar alle eigenschappen voor in huis, je kunt zelfs stellen dat zijn hele biografie een voorbereiding vormde op die ideale burgervaderrol.

Het begint met zijn jeugd, als nakomertje na vijf broers en zussen, waardoor hij ‘zeven ouders’ had. Niet alleen de oorlog drukte een stempel op zijn jeugd, maar ook het gereformeerde geloof. Zijn vader was een huisarts die dag en nacht klaarstond voor zijn patiënten; als een vrouw moest bevallen sliep hij als het zo uitkwam bij haar op de bank tot de baby zich aandiende. Als dokter was zijn vader een van de leidsmannen van de kleine gemeenschap waar ze woonden en hij leerde ook zijn kinderen om open te staan voor iedereen en zich in te zetten voor de zwakkeren. Mooi is bijvoorbeeld de anekdote die Kemal Rijken in zijn biografie over Van der Laan aanhaalt waarin vader de kinderen op kerstavond de sjoelbak laat pakken om die te brengen naar een ‘Turkenpension’ – hij wist dat de gastarbeiders zich die avond stierlijk verveelden.

Het staatsgeweld vond Van der Laan vreselijk, maar hij hield ook niet van het politieke verzet en het straatgeweld

De volgende fase in zijn leven die Van der Laan voorbereidde op zijn burgervaderschap was zijn studententijd, toen hij de straat leerde kennen. Na het afbreken van zijn studie geneeskunde ging hij rechten studeren aan de VU in Amsterdam. In de sfeer van de in links engagement gedrenkte jaren zeventig meldde hij zich meteen aan als lid van de pvda. Dat was toen nog een actiepartij die doordrong tot de haarvaten van de samenleving. Van der Laan zette zijn studie op een laag pitje om zich te storten op het buurtwerk. Als ombudsman in Oud-West nam hij het voor minder bevoorrechte Amsterdammers op tegen huisjesmelkers en pandjesbazen. Hij werd ook actief in het lokale bestuur van de pvda, wat al snel werd gevolgd door een assistentschap van wethouder Jan Schaefer, die verantwoordelijk was voor klassieke sociaal-democratische thematiek: volkshuisvesting en stadsvernieuwing. ‘Met die stadsvernieuwing zag je álle problemen van de Amsterdamse samenleving’, zou Van der Laan daar later over zeggen. ‘De lage inkomens, waardoor inwoners niet naar nieuwe, dure huizen konden gaan. Verkrotting. Werkloosheid. Armoede.’

De jonge student – die lang over zijn studie zou doen en uiteindelijk cum laude afstudeerde – viel snel op als een felle debater; hij had een rappe tong, kon helder, hardop denken en bezat veel juridische en algemene kennis. Het toespreken van zalen en zaaltjes vol al dan niet boze burgers – hij draaide er zijn hand niet voor om. Het was ook een periode van radicaal activisme, van hard verzet tegen de komst van de metrolijn en de Stopera en van rellen rond de ontruimingen van kraakpanden, die met grof geschut werden beantwoord door de ME. Zo heel lief was de stad toen niet. Het staatsgeweld vond Van der Laan vreselijk, maar hij hield ook niet van het politieke verzet en het straatgeweld. Principieel: geweld lost nooit iets op. Toen hem later een keer werd gevraagd of hij indertijd ook mee had gereld zei hij: ‘Nee joh, ik ben een pvda’er.’

In de advocatuur, waar hij zich na zijn studie op richtte, maakte hij zich de rechtsstatelijkheid verder eigen. Maar liever dan conflicten uit te vechten in de rechtszaal zette hij zich in voor mediation. Dat deed hij professioneel, als advocaat, maar ook de pvda stuurde hem graag op pad om taaie problemen achter de schermen op te lossen. Zo kreeg hij begin jaren tachtig van burgemeester Wim Polak in het geheim de opdracht om praatgroepen te leiden met krakers en bestuurders. Dat leidde niet tot succes. De verhoudingen waren te verziekt, en daar had hij enorm de pest over in.

Tijdens het Zomergasten-gesprek zei Van der Laan dat hij zichzelf niet zag als ‘een politicus’ – een uitspraak die ook irritatie opriep, omdat er al zo vaak makkelijk op politici wordt afgegeven. Bovendien: was hij niet zelf ook politicus bij uitstek? Niet voor niets werd hij in de tijd dat hij als student politiek actief was ‘Epi Lepi’ genoemd; het politieke spel beheerste hij tot in de puntjes. Toch was die uitspraak veel meer dan een milde vorm van populisme: Van der Laan heeft altijd een gespannen verhouding gehad tot de politiek, en om dan preciezer te zijn: de partijpolitiek.

Halverwege de jaren tachtig keerde hij de actieve politiek de rug toe; in de pvda werden de zaken toen beklonken door de partijbaronnen en apparatsjiks en daar had hij een afkeer van. In die tijd constateerde hij ook al dat de pvda te veel een partij van doctorandussen was geworden die zich te arrogant opstelde tegenover de traditionele achterban.

Toen hij in 1994 fractievoorzitter werd van de Amsterdamse pvda noemde hij zichzelf ‘een amateur in de politiek’ omdat hij als advocaat bleef werken. Hij vond het zelfs een van de grootste problemen in de lokale democratie dat de politiek een zaak was geworden van hele en halve professionals. ‘Daardoor gaan burgers’, zei hij in een interview, ‘politici zien als een kaste, de mensen die aan de andere kant van de streep staan.’ Hij zag het als een ‘missie met een piepklein hoofdlettertje’ waarbij hij zelf een voorbeeld wilde zijn: dat gewone burgers zich met politiek gaan bezighouden, vertelde hij De Groene Amsterdammer in 1997. ‘Die worden geen beroeps en blijven dus onafhankelijker.’

Na één termijn als fractievoorzitter ging hij ook weer voltijds als advocaat aan de slag. De politiek was ten koste gegaan van zijn gezin met twee kinderen. ‘Als je je te lang met de politiek bezighoudt, verschraal je’, zei hij in datzelfde interview in De Groene. ‘Je verschraalt als een gek. Niet meer naar een museum. Veel te kort slapen. Van de twee weekenddagen minstens één, maar vaak anderhalf druk bezig: van tien uur ’s morgens tot twee uur ’s nachts. Ik wil niet klagen, maar dat is slechts een zekere tijd vol te houden.’

Maar het ging hem niet alleen om de politicus als lid van een andere kaste, het ging hem ook om de politicus die vergroeid was met zijn partij en die gedijde in het conflictmodel. In Zomergasten liet hij een fragment zien uit het Tweede-Kamerdebat over Charlie Hebdo, waarbij Samsom, Pechtold, Wilders en Buma elkaar ‘vliegen afvingen’. Het debat was, vond hij, uiterlijk vertoon, het aanscherpen van het verschil, het had niets te maken met de angsten die hij van de Amsterdammers te horen had gekregen. En het ergste was dat die politici dachten dat ze zo hun werk goed deden. In een ontroerend openbaar interview door zijn vrouw Femke, in het programma Operatie Interview in De Balie in Amsterdam, sprak hij expliciet over het einde van de partijpolitiek. Wat daarna moest komen, dat wist hij ook niet.

Natuurlijk schuwde Eberhard van der Laan zelf het conflict niet. Maar dat was dan geen conflict vanwege een parti pris. Liever ging hij met mensen in gesprek om op basis van argumenten er met elkaar uit te komen. Dat deed hij als advocaat en als probleemoplosser in de coulissen – Job Cohen betitelde hem daarom als ‘de loodgieter van Amsterdam’. Dat deed hij als burgemeester met de uitgeprocedeerde asielzoekers voor zijn ambtswoning, met boze act1ivisten en boze burgers in de Zwarte-Piet-discussie of met de ambtenaren in het stadhuis bij het opzetten van de aanpak G600, zijn methode om jonge criminelen in de stad aan te pakken. Hij was iemand die een voorkeur had voor pacificeren boven polariseren. En dat zonder gevoelige kwesties te smoren onder een zachte wollen deken van eufemismen. Als kortstondig minister van Wonen, Wijken en Integratie benoemde hij, als het om het integratiedossier ging, de problemen en schuwde hij de harde aanpak niet.

Als mediator liet hij iedereen zijn zegje doen, notoire drammers werden streng tot de orde geroepen en uiteindelijk hakte hij de knoop door. Zijn kalmte kon hij echter niet bewaren als mensen maar wat zeiden, verhullende taal spraken of niet goed beslagen ten ijs kwamen. Dan sloeg de drift toe en maakte hij gehakt van iemand die doorzeurde – ‘U bent een ouwehoer’, schreeuwde hij terug naar een querulante Amsterdammer die hem uitmaakte voor grijze politicus en zakkenvuller.

Eberhard van der Laan kon precies dat: orde en duidelijkheid scheppen en tegelijk ook geborgenheid bieden

Al in zijn wittebroodsweken als burgemeester, in 2010, werd er een beroep gedaan op de kwaliteiten die hem zo populair hebben gemaakt. Hij kreeg te maken met een voor Nederland ongekend grote zedenzaak. Toen bekend werd wat medewerker van kinderdagverblijf Het Hofnarretje Robert M. had uitgespookt met baby’s en kleuters wist hij de ouders in hun verdriet te steunen. Tegelijk trad hij openhartig en helder met de feiten naar buiten. Hij sprak in termen van ‘we moeten om elkaar heen staan’, waarmee hij, zelf vader van jonge kinderen in een tweede huwelijk, optrad als beschermer van de aangeslagen ouders. Daarmee hield hij ook de sensatiebeluste pers op afstand.

Daar waar zijn voorganger Job Cohen het altijd had over ‘de boel bij elkaar houden’, sprak Eberhard van der Laan als er conflicten waren, of gevoelens van onveiligheid, over ‘om elkaar heen staan’ of ‘naast elkaar staan’. Van der Laan was dan ook een activistische burgemeester die niet alleen voer op zijn ambtenaren maar ook zelf energiek dossiers naar zich toe trok. Hij zette alles op alles om dingen voor elkaar te krijgen, zoals het terugdringen van de criminaliteit in de stad of de aanpak van burenterreur. Daarbij was hij ook eerlijk over de grenzen van wat hij vermocht. Na de aanslagen in Parijs op de redactie van Charlie Hebdo nodigde hij bijvoorbeeld vertegenwoordigers van Amsterdamse bedrijven en instellingen, waaronder hoofdredacteuren van media, op het stadhuis uit. Hij sprak als een bezorgde vader en kon niet meer doen dan dat; honderd procent veiligheid kon hij immers niet garanderen, maar wel vond hij het belangrijk dat mensen verantwoordelijkheid voor elkaar en de samenleving als geheel namen. Niet door elkaar uit te sluiten, maar door om elkaar heen te gaan staan.

is de populariteit van Van der Laan te verklaren als een invulling van de behoefte aan een pater familias? Sinds de vadermoord die in de jaren zestig en zeventig alom plaatsvond staat gezag in een kwaad daglicht en hebben gezagsdragers weinig ‘vaderlijks’ meer. In die ‘vaderloze’ samenleving laat de ontvoogde burger zich niet meer zomaar corrigeren. Wil iedereen stiekem toch iemand boven zich die grenzen durft te stellen? Misschien is er na de vadermoord nu eerder een verlangen naar de vader. ‘Mensen verlangen naar orde en duidelijkheid, naar geborgenheid. Dat is niet zo gek, want we zijn de verticale dimensie kwijtgeraakt. Het besef dat je ergens gehoorzaam aan bent en je plaats kent, is verdwenen. Dat is de laatste jaren een beetje uit de klauwen gelopen – maar daar snakken mensen wel naar’, aldus psychiater Frank Koerselman in zijn boek Wie wij zijn (2017).

Eberhard van der Laan kon precies dat: orde en duidelijkheid scheppen en tegelijk ook geborgenheid bieden. Hij was streng én warm, doortastend én empathisch. De afgelopen tijd wordt vaak zijn uitspraak aangehaald dat hij hoopte dat hij Amsterdam een beetje liever had gemaakt. Bij zijn inauguratie als burgemeester zei hij het al: ‘Amsterdammers zijn misschien wel de zelfverzekerdste, maar tegelijk ook de eerlijkste, de geestigste en volgens mij ook de liefste mensen ter wereld.’

Het heeft iets opmerkelijks, dat benadrukken van die liefheid. Van der Laan kende als geen ander ook de asociale kanten van de hedendaagse burger, en niet in de laatste plaats van de Amsterdammer. Toen hij de werkgroep voorzat die het pvda-partijprogramma schreef voor de verkiezingen van 2002 introduceerde hij daarin het woord ‘hufterigheid’, vanaf toen de politieke term voor de burger met een dikke ik en een kort lontje. In Amsterdam trof hij ook meer dan hufterigheid bij de jonge veelplegers die verantwoordelijk waren voor het leeuwendeel van de woninginbraken, straatroven, overvallen op winkeliers en geweldsdelicten. Niet voor niets was veiligheid zijn hoofdprioriteit, zozeer zelfs dat vvd-wethouders vonden dat hij op dat gebied ‘een echte vvd-burgemeester’ was.

Het herhaaldelijk aanhalen van die liefheid, en zijn laatste publieke wens aan de Amsterdammers dat zij goed voor de stad en elkaar zorgen, had iets van een mantra, een gebed. Maar waarom zou die bezwering ook niet een beetje werken? Als iemand met tomeloze inzet de liefheid heeft voorgeleefd, dan was het Eberhard van der Laan.

Voorzitter van De Groene Amsterdammer (1998-2005)

Nadat Eberhard van der Laan was opgehouden als fractievoorzitter van de Amsterdamse PvdA nam hij verschillende bestuursfuncties op zich. Zo werd hij in 1998 ook voorzitter van het stichtingsbestuur van De Groene Amsterdammer. Hij maakte er roerige tijden mee. Toen hij aantrad heerste er nog een vorm van ‘arbeiderszelfbestuur’; het bestuur bestond uit het voltallige personeel plus een aantal medewerkers. Toen de nieuwe hoofdredacteur Gerard van Westerloo na een jaar al opstapte vanwege verschil van inzicht met de redactie over de koers van het blad moest Van der Laan al zijn kwaliteiten als voorzitter en mediator uit de kast trekken om het zooitje ongeregeld in toom te houden.

Een van de conclusies na de snelle aftocht van Van Westerloo was dat de bedrijfsstructuur niet meer functioneerde: het personeel moest daarin zelf de kritische instantie zijn die het bedrijf beoordeelde. Dat kon nog wel eens knellen bij problemen en in financieel penibele tijden. Van der Laan moest niet alleen het vertrek van de hoofdredacteur netjes afhandelen, maar ook helpen bij een nieuwe bedrijfsstructuur. Hij kreeg te maken met naar de pers lekkende redacteuren – ‘Ik ben kortom verbijsterd dat er Groene-mensen zijn met zo weinig verantwoordelijkheidsgevoel jegens De Groene’, schreef hij de redactie – en met journalisten die zich met hand en tand verzetten tegen het afschaffen van het arbeiderszelfbestuur. De gemoederen liepen zo hoog op dat de toenmalige opmaakredacteur de namen van drie rebellerende redacteuren veranderde in die van Joseph Stalin, Benito Mussolini en Augusto Pinochet. Van der Laan wist niettemin in de vergadering de tweederde meerderheid te krijgen om de statuten te wijzigen.

Gerard van Westerloo werd opgevolgd door Martin van Amerongen, die weer terugkeerde op zijn oude nest. Van der Laan en hij konden het uitstekend vinden, ondanks het feit dat Van Amerongen de Amsterdamse PvdA in 1990 bijna persoonlijk een verkiezingsnederlaag had bezorgd met een lezing onder de titel ‘Brezjnev aan de Amstel’. Daarin stelde hij, net als Hubert Smeets in een eerdere column in NRC Handelsblad, dat de PvdA zich in de hoofdstad opstelde als de communistische partij in de tijd van de Sovjet-Unie.

Van der Laan en Van Amerongen dronken samen graag een borrel. In het café kwam zo een keer het Republikeins Genootschap ter sprake, dat Van Amerongen een paar jaar eerder had opgericht. Van der Laan gaf aan dat hij in theorie republikein was, ‘maar ik slaap er ’s nachts geen seconde minder om dat we een monarchie hebben’, voegde hij daaraan toe. De volgende dag zette Van Amerongen de naam van zijn voorzitter pardoes op de lijst van het Genootschap. Sportief bleef Van der Laan tot in lengte van dagen lid.

Na de dood van Martin van Amerongen in 2002 trad Hubert Smeets aan als hoofdredacteur. Van der Laan moest nu het vertrek van directeur Huib Schreurs in goede banen leiden. Nadat hij een nieuwe directeur had aangenomen zocht hij ook een opvolger voor zichzelf. Dat werd Schelto Patijn, die Van der Laan als fractievoorzitter ook had overgehaald burgemeester van Amsterdam te worden.