
Wie wandelend de route aflegt naar de cottage van de Britse uitvinder en denker James Lovelock waant zich in het decor van zijn gedachtegoed. De zon schijnt op deze dinsdagmorgen, maar de harde wind lijkt te willen benadrukken dat dit toch echt geen vriendelijke dag is. Links van het pad de beukende zee en de kiezels van Chesil Beach, rechts de ruige heuvels van het Zuid-Engelse graafschap Dorset. De ‘Jurassic Coast’ hier is relatief onaangetast omdat ze lange tijd eigendom was van de Bitse marine. Het toerisme wordt klein gehouden met parkeerverboden, bordjes als ‘the last car that parked here is still missing’ en een betonnen hokje met daarop gekalkt: ‘This is not a toilet, so stop using it as one.’
Lovelocks vrouw Sandy, een Amerikaanse met wie hij al ruim dertig jaar samen is nadat zijn eerste vrouw was overleden, opent de zijdeur van de bescheiden cottage met uitzicht op zee: ‘De voordeur klemt met dit vochtige weer.’ Als ik ben binnengekomen stelt ze me voor aan James – Jim voor intimi – die in de kleine, met stapels boeken gevulde woonkamer staat te wachten. Hij beweegt wat stram, zijn stem kraakt en zijn zinnen komen wat traag uit zijn mond, maar voor een man van honderd klinkt hij ongekend energiek, weloverwogen en helder. Bijna twee uur later zal het Sandy zijn die, om haar man in bescherming te nemen, een taxi bestelt voor de interviewer.
Lovelock is chemicus, werkte tientallen jaren als wetenschapper maar voelt zich bovenal ingenieur. Als uitvinder van een supergevoelige detector voor stoffen in de atmosfeer stond hij min of meer aan de wieg van de milieubeweging. Maar beroemd werd hij pas echt dankzij een hypothese waarover hij in 1979 zijn eerste publieksboek publiceerde: Gaia: A New Look at Life on Earth. Daarin betoogt hij dat de aarde, inclusief alles wat erop leeft, maar ook de atmosfeer, oceanen en gesteentes, zich gedraagt als een superorganisme. Gaia, aldus Lovelock, reguleert zichzelf zodat de omstandigheden in stand blijven om het leven te doen voortbestaan.
Zijn hypothese werd door lang niet alle wetenschappelijke collega’s met open armen ontvangen, maar anno 2020 lijkt zijn kijk op ‘Moeder Aarde’ min of meer mainstream geworden. Ook de desastreuze gevolgen van klimaatverandering, waarover hij in zijn bestseller Revenge of Gaia (2006) schreef, lijken nu dan eindelijk te zijn doorgedrongen. Maar verwacht niet dat Lovelock op zijn lauweren is gaan rusten. Hij schept er nog altijd eer in om net wat anders tegen de zaken aan te kijken dan anderen – hij is weliswaar een inspirator voor veel natuurbeschermers en milieuactivisten, maar hij zet zich ook graag tegen hen af.
Afgelopen jaar publiceerde hij wederom een boek, waarin hij het einde aankondigt van het door de mens gedomineerde Antropoceen. Dat zal worden opgevolgd door het Novaceen, een tijdperk waarin vredelievende robotwezens de boel hebben overgenomen, die ons koesteren als waren we hun huisdieren. Wat kunnen we leren van deze briljante uitvinder, holistische wetenschapper en dwarse denker?
James Lovelock wordt geboren op 26 juli 1919 in het Engelse dorpje Letchworth, zo’n vijftig kilometer ten noorden van Londen. Gepland is zijn geboorte niet en hij zal als enig kind opgroeien. Zijn moeder Nell is een feminist en komt uit een redelijk welgesteld gezin, zijn vader Tom groeide door het vroege overlijden van diens vader op in bittere armoede. ‘Als tiener trok hij uit pure noodzaak de bossen in om te jagen en verzamelen. Hij had twaalf broertjes en zusjes’, vertelt zoon James. Hij herinnert zich nog goed hoe praktisch ingesteld zijn vader was: ‘Tijdens wandelingen leerde hij me forel vangen met de hand en bessen eten die als giftig bekend stonden. En als er iets in huis stuk was, wist hij het altijd te repareren.’
Een groot deel van zijn jeugd brengt James Lovelock door in het Londense Brixton, in een omgeving vol kolen, kwik en lood. ‘De vervuiling was enorm. Ik word nog wel eens sarcastisch van de hypochondrie van nu over de triviale hoeveelheden chemicaliën in voedsel’, schrijft Lovelock in zijn biografie Homage to Gaia uit 2000.
School is niet erg geschikt voor de eigengereide James (veel te saai, veel te autoritair), hij volgt veel liever zijn eigen interesse. Zijn ouders merken al snel dat die interesse niet bij de kunst ligt, zoals bij henzelf het geval is. Liever gaat hij in de bibliotheek op zoek naar boeken over organische chemie, astronomie of natuurkunde. Tijdens Kerst 1928 geven ze hem een boek met daarin onder meer de instructies voor het bouwen van een kortegolfradio. Voor tien shilling verkoopt hij zijn postzegelverzameling om de onderdelen te kunnen aanschaffen voor het apparaat. Niet alleen leert hij zo voor het eerst apparatuur te bouwen, de radio zit ook vol met terugkoppelingssystemen, die later zullen opduiken in zijn wetenschappelijke hypothese.
Toch zal hij ook nog wel iets van zijn creatieve ouders meekrijgen: intuïtief denken. ‘Intuïtie is het combineren van veel kennis die je verzameld hebt, zonder er al te diep bij na te denken. Daar wordt in wetenschappelijke kringen vaak meewarig over gedaan, maar er is niets vreemds aan’, zegt Lovelock.
Tijdens zijn studie scheikunde aan de Universiteit van Manchester haalt Lovelock meer inspiratie uit de praktijk dan uit de collegezaal. Al snel belandt hij bij het Medical Research Council in Londen, waar hij onder meer behandelingen ontwikkelt voor brandwonden. Tijdens de oorlog zet hij dit werk voort – hij is te belangrijk om naar het front te worden gestuurd. Kort erna ontvangt hij een doctorstitel aan de London School of Hygiene and Tropical Medicine, waarna hij nog zo’n twintig jaar blijft werken aan het Britse National Institute for Medical Research (met uitstapjes naar verschillende Amerikaanse universiteiten). Al snel verwerft Lovelock dezelfde reputatie als zijn vader: ‘Als er iets stuk was, riepen ze mij.’
Tijdens die periode gebeuren er nog twee dingen die bepalend zullen zijn voor de rest van zijn carrière: allereerst krijgt hij er handigheid in om detectoren te ontwikkelen waarmee van alles gemeten kan worden in het medisch onderzoek. Daarnaast komt hij voor het eerst in conflict met biologen. Bij zijn onderzoek naar het effect van schade door bevriezing gebruikt hij rode bloedcellen. Ongeschikt, vinden de biologen: die cellen kunnen zich niet voortplanten en zijn dus niet levend. Lovelock redeneert anders: volgens hem zijn een stofwisseling en homeostase de cruciale elementen voor leven.
Zijn reputatie van uitvinder resulteert begin jaren zestig – Lovelock werkt inmiddels als onafhankelijk wetenschapper – in een belletje van de Nasa. Of hij wil komen werken voor het programma dat speurt naar buitenaards leven. Daar, aldus Lovelock, wordt de kiem gelegd voor de gaia-hypothese. ‘Doordat ik bezig was met het nadenken over niet-aards leven ging ik automatisch nadenken over wat het leven en wat onze planeet uniek maakt.’
In de kern is dit de theorie: de aarde en de atmosfeer en alle levende organismen die zich daar bevinden vormen samen een geheel dat zijn compositie reguleert zodat er leven op kan voortbestaan. Een superorganisme, noemt Lovelock dat. Door deze zelfregulering blijven onder meer de temperatuur van de lucht en de oceanen en de concentraties van gassen in de atmosfeer binnen een bepaalde bandbreedte, zodat de chemische en biologische kringlopen van levende organismen kunnen blijven bestaan – vergelijkbaar met de terugkoppelingssystemen in zijn radio. ‘Het is erg bijzonder: we hebben bijvoorbeeld zo’n laag gehalte aan koolstofdioxide in onze atmosfeer vergeleken met andere planeten. Waarom? Omdat dat nodig is om het leven in stand te houden, en zonder datzelfde leven zou het ook niet langer in stand worden gehouden. Met veel meer CO2 is het veel te heet voor levende wezens.’
De gaia-hypothese is dus aan de ene kant zeer technisch-wetenschappelijk van aard, maar ze bevat ook heel andere elementen. Er is één persoon die daaraan waarschijnlijk sterk heeft bijgedragen, ontdekte de Brits-Canadese wetenschapsfilosoof Michael Ruse, verbonden aan Florida State University. In 2013 publiceerde hij het boek The Gaia Hypothesis: Science on a Pagan Planet. In de tijd dat Lovelock de hypothese ontwikkelde, woonde hij in het Engelse dorp Bowerchalke, waar hij veel optrok met zijn buurman: schrijver William Golding. Die was toen net doorgebroken met zijn roman Lord of the Flies. ‘Golding was praktisch de enige andere hoogopgeleide dorpeling’, zegt Ruse.
De twee spraken af in de pub of maakten wandelingen en spraken over wat hen bezighield. Het saillante daaraan is dat Golding zich sterk liet inspireren door Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie. Toen Golding en Lovelock elkaar spraken was Golding al iets minder idolaat dan de jaren ervoor, maar niet voor niets stuurde Lovelock op aanraden van Golding zijn verstandelijk gehandicapte zoon naar een Steiner-school. In zijn autobiografie A Homage to Gaia schrijft hij dat zijn zoon dankzij die school een zelfstandig leven wist te leiden. ‘Lovelock zou het zelf ontkennen’, zegt Ruse, ‘maar zonder Steiner was er geen gaia-hypothese geweest.’
Dat Golding de vorming van de gaia-hypothese beïnvloedde, ontkent Lovelock niet. Nadat Lovelock Golding had verteld over zijn hypothese opperde die de naam ‘gaia’. Lovelock verstond hem in eerste instantie verkeerd, vertelt hij: ‘Ik dacht dat hij gyre bedoelde, een draaikolk in de oceaan.’ Pas na twintig minuten langs elkaar heen te hebben gepraat werd het misverstand duidelijk. ‘Nee, de Griekse godin!’
Lovelock benadrukt nog altijd graag dat de gaia-hypothese ontstond in zijn Nasa-tijd. Maar dat is volgens Sebastien Dutreuil, een Franse geowetenschapper en filosoof die in 2016 op de gaia-hypothese promoveerde aan de Universiteit van Parijs, maar een deel van het verhaal. Het feit dat Lovelock een begaafd uitvinder en chemicus was heeft minstens zo veel invloed gehad, evenals zijn observaties tijdens werkzaamheden voor onder meer olieproducent Shell: ‘Toen werd hij zich extreem bewust van de milieuvervuiling waarover men zich destijds, ook bij Shell, grote zorgen maakte.’

Dat oog voor milieuvervuiling dankt Lovelock aan een handzaam meetapparaatje dat hij in 1957 ontwierp: de elektronenvangstdetector (Electron Capture Detector, ecd). Het apparaatje, zo ontdekte Lovelock, was extreem gevoelig voor stoffen in de atmosfeer (duizend keer gevoeliger dan andere detectoren uit die tijd) en wel specifiek voor moleculen die elektronen absorberen. En laten die nou net zeer relevant zijn voor de mens: het zijn onder meer gifstoffen, kankerverwekkende stoffen en stoffen die het milieu verontreinigen. Met het apparaatje toonde Lovelock aan dat tot in Antarctica zogeheten chloorfluorkoolwaterstoffen (cfc’s) in de atmosfeer voorkwamen, die destijds op grote schaal werden gebruikt als drijfgassen in onder meer haarsprays en als koelmiddel in koelkasten. Toen andere wetenschappers aantoonden dat deze moleculen hoog in de stratosfeer ozonmoleculen afbraken die schadelijke uv-straling wegvangen, leidde dit uiteindelijk tot een verbod op het gebruik van cfc’s.
De ecd leverde veel meer verontrustende inzichten op: dat het giftige lood uit benzine zich in het milieu en in mensenlichamen ophoopte, evenals polychlorobiphenyls (pcb’s) uit smeermiddelen, verf en brandvertragers en dat er bij allerlei processen flinke hoeveelheden vrijkwamen van het inmiddels beruchte stikstofdioxide. Wetenschappers gebruikten de ecd ook om aan te tonen dat het insectenverdelingsmiddel ddt praktisch overal voorkwam en zich in alle levende wezens ophoopte. Dat leidde tot het baanbrekende boek Silent Spring, waarin Rachel Carson waarschuwde voor massale sterfte van insecten en ander leven door het op grote schaal gebruiken van pesticiden. Uiteindelijk werd ddt mede hierdoor grotendeels in de ban gedaan.
Niet dat Lovelock als gevolg van zijn observaties een rabiaat milieuactivist werd. Hij benadrukt dat ddt ook juist belangrijk is geweest voor de malariabestrijding en dat – bij verantwoord gebruik – had kunnen blijven als er niet zo’n taboe op was ontstaan. Ten tijde van de discussie over de schadelijkheid van cfc’s, het was 1974, werd hij opgeroepen om te getuigen in de Amerikaanse Senaat. Dat gebeurde op verzoek van industriegigant DuPont (als hij door de andere kant was benaderd had hij voor hen getuigd, schrijft hij in zijn autobiografie). cfc’s stonden op het punt per direct verboden te worden in de Verenigde Staten, maar de industrie wilde de tijd krijgen om alternatieven te ontwikkelen. De milieubeweging liet hoogleraar Sherwood Rowland aanrukken, die later de Nobelprijs zou krijgen voor het aantonen van het effect van cfc’s op de ozonlaag. ‘Gelukkig voor mij gedroeg Rowland zich als een echte professor, door te strooien met allerlei onbegrijpelijke termen, cijfers en diagrammen’, zegt Lovelock. ‘Je moest de gezichten van die senatoren zien.’ Toen Lovelock aan de beurt kwam, zei hij: ‘Dit is een excellent model, maar er ontbreekt één belangrijk ingrediënt. Ik ben net op een schip naar Antarctica geweest en ik heb daar een stof aangetroffen in de atmosfeer, chloormethaan, een koelmiddel dat nog veel meer chloor in de stratosfeer brengt dan de cfc’s. En daar wordt niets tegen gedaan.’
Als gevolg van deze argumentatie kreeg DuPont de tijd om een vervanger te ontwikkelen voor cfc’s, die uiteindelijk in 1978 door de Amerikaanse Environmental Protection Agency in de ban werden gedaan. Zijn optreden typeert Lovelock: hij is een ingenieur en denker die toevallig tegen bepaalde onderwerpen aan loopt, daar vervolgens een mening over vormt en zich gerust weer op andere gedachten laat brengen.
Vanaf dat moment in de rechtszaal werd Lovelock naar eigen zeggen in bepaalde kringen gezien als ‘een raadsman van de industrie’. Hij heeft zich daartegen altijd verzet: voor deze getuigenis werd hij niet betaald en hij liet zich als onderzoeker weliswaar door allerlei bedrijven inhuren, maar hij zorgde er altijd voor dat hij niet afhankelijk daarvan werd. Tegelijk is onmiskenbaar dat Lovelock zich altijd mild heeft opgesteld tegenover de industrie en haar zeker niet ziet als de grote boosdoener inzake het milieu en het klimaat. Rijk werd hij van zijn contacten met de bedrijven in elk geval niet. De Amerikaanse overheid wist hem het patent op de ecd te ontfutselen en ook met al het werk dat Lovelock voor de industrie deed, vergaarde hij geen fortuin. ‘Ik heb altijd te weinig om geld gegeven’, zegt hij. ‘Dat kun je wel zien aan het huisje waarin we wonen.’
Terwijl Lovelock zijn boterham verdiende met onderzoeks- en ingenieurswerk rijpte zijn idee van een zichzelf regulerende aarde. Hij kwam in contact met biologe Lynn Margulis, die onderzoek deed naar symbiose tussen organismen, en het idee lanceerde dat organellen in onze cellen in de loop van de evolutie opgeslokte micro-organismen zijn. Lovelock en Margulis begonnen te corresponderen. De geochemicus gefascineerd door het biologische en de biologe gefascineerd door het geologische formuleerden samen de allesomvattende hypothese. In zijn autobiogafie schrijft hij: ‘Haar ervaring en wijsheid over levende wezens, vooral micro-organismen, gaven handen en voeten aan mijn romp van gaia.’
De door William Golding geopperde naam gaia sprak Lovelock aan omdat hij besefte dat om zijn idee te laten landen hij niet alleen wetenschappers moest overtuigen, maar ook het grote publiek. Tegelijk leverde dit schaken op twee borden ook problemen op. Of het nu de associatie met pseudo-wetenschappelijke denkers als Rudolf Steiner was, de mythologische klank in de naam, of simpelweg het idee dat iets wat biologen altijd als ‘levenloos’ hebben beschouwd plotseling het predicaat ‘levend’ kreeg: de wetenschappelijke wereld was in elk geval niet dolenthousiast toen Lovelock zijn hypothese lanceerde.
De discussie over de gaia-hypothese is er typisch een over het grensvlak tussen wetenschap en pseudo-wetenschap en tussen wetenschap en religie, constateerde wetenschapsfilosoof Michael Ruse. Die grensvlakken, benadrukt Ruse, zijn niet hard en objectief. In zijn boek beschrijft hij hoe met name de biologen over Lovelock heen vielen. Prominente wetenschappers als geneticus Richard Dawkins, John Maynard Smith en Stephen J. Gould spraken zich fel uit tegen het idee van een zichzelf regulerende aarde. De reden, volgens Ruse? Angst. ‘Zij voelden zich destijds al bedreigd, doordat ze sinds de jaren vijftig al met allerlei pseudo-wetenschap te maken kregen. Toen het algemene publiek de gaia-hypothese begon te omarmen, trokken de wetenschappers hun handen er vanaf.’
Deels ging het debat over de vraag of men het ‘superorganisme’ van Lovelock letterlijk moest nemen of als metafoor moest zien. Dutreuil noemt dit een semantische discussie: ‘De kern is dat hij een andere definitie van leven hanteert dan de biologen: voor hem is zelfregulering de essentie van een levend organisme. Met name Dawkins blies hoog van de toren dat de aarde geen levend organisme kon zijn omdat er geen voortplanting en natuurlijke selectie mogelijk is – al zou hij later toegeven dat hij het boek van Lovelock niet gelezen had.’
In reactie op de kritiek ontwikkelde Lovelock een wiskundig model voor het leven op aarde met wederom een opvallende naam: daisy world. De eenvoudige versie van dit model werkt zo: stel je voor dat je een wereld hebt waarin helemaal geen leven is behalve twee typen zaden: van donkere en van lichte bloemen (daisies). De zon schijnt erop en het wordt warmer. Het bereikt een punt waarop de donkere zaden voldoende energie uit licht opvangen om te kunnen ontkiemen. Ze beginnen meer zaden te produceren, die weer ontkiemen en al snel nemen ze de hele planeet over. Doordat de donkere bloemen warmte absorberen stijgt de temperatuur en nu kunnen ook de witte zaden ontkiemen. Wanneer ook die beginnen te bloeien, koelen ze de planeet juist, door de weerkaatsing van het zonlicht. Zo ontstaat er een evenwicht dat de omstandigheden binnen bepaalde grenzen houdt.
Onder meer dit model, dat Lovelock later in detail uitwerkte, toont volgens Dutreuil de paradox in Lovelocks werk: ‘Aan de ene kant is er de expliciet holistische kijk die hij uitdraagt en zet hij zich af tegen het reductionisme van de moderne wetenschap. Aan de andere kant kun je hem beschouwen als een held van de moderne tijd. De manier waarop hij wetenschap heeft bedreven is typisch reductionistisch.’ Je kunt gaia zien als een hypothese die je zou moeten kunnen testen, en als een theorie, vertelt Dutreuil. Daarnaast kun je het zien als een onderzoeksrichting: een systeembenadering van de aarde. ‘Het debat over de gaia-theorie heeft hooguit enkele tientallen wetenschappers beziggehouden; het onderzoek duizenden. Dit onderzoeksveld, earth systems science, is uitgegroeid tot een serieus onderzoeksveld. Ook veel van de critici zijn er de waarde van gaan inzien om de aarde op deze manier te bestuderen.’ De derde manier waarop je naar gaia kunt kijken, aldus Dutreuil, is als een filosofie van wat het leven inhoudt, wat aarde is, wat vervuiling is en wat we hiermee aan moeten als mensheid. ‘Je zou de gaia-hypothese dus kunnen zien als een reflectie op de invloed die wij op de aarde uitoefenen. Dat is ook waarom de gaia-theorie zo prominent is geworden.’
Lovelock was een van de eersten die de verschillende aspecten met elkaar in verband bracht, legt Dutreuil uit: ‘Er waren wel geochemici die zich zorgen maakten over chemische veranderingen in de atmosfeer en omgeving, er waren klimatologen die zich zorgen maakten over het klimaat, maar over elkaars zorgen maakten zij zich niet druk. Lovelock plaatste die in een gemeenschappelijk raamwerk.’
De zorg om onze invloed op de aarde bereikte een hoogtepunt in Lovelocks boek Revenge of Gaia, dat in 2006 verscheen – hetzelfde jaar waarin Al Gore’s documentaire An Inconvenient Truth uitkwam. In dat boek stelde Lovelock dat er deze eeuw miljoenen mensen zullen sterven aan de gevolgen van door de mens veroorzaakte klimaatverandering. Later relativeerde hij dergelijke uitspraken, maar anno 2020 is hij weer onverminderd scherp. ‘Iedereen zal inmiddels door hebben dat we onze manier van doen in de komende jaren enorm moeten aanpassen, met grote gedragsveranderingen en economische veranderingen tot gevolg. Als we niet stoppen met het verbranden van fossiele brandstoffen vernietigen we onszelf compleet. We zijn vlak bij het breekpunt beland. Waar zich dat precies bevindt? Dat weet niemand.’
Maar ondanks al deze doemscenario’s zet Lovelock zich liever af tegen milieuactivisten dan zich met hen te vereenzelvigen. Hij verwijt hun nog altijd te veel vanuit de mens te kijken en te weinig vanuit ‘gaia’ – al lijkt daar inmiddels een verandering in gekomen. Het is nu net zo makkelijk om te zeggen dat de milieubeweging de planeet boven de mensheid plaatst, en vooral boven de bevolking van minder rijke delen van de wereld. Het Wereldnatuurfonds heeft bijvoorbeeld als slogan ‘be one with nature’.
Een ander kritiekpunt van Lovelock is dat de groene beweging veel te veel drijft op angst. Voor radioactieve straling bijvoorbeeld – zelfs van de grootste kernproeven zijn de ecologische gevolgen minimaal gebleken, aldus Lovelock. Hij is dan ook een fel voorstander van kernenergie – Lovelock wijst erop dat de risico’s ernstig worden overschat en kerncentrales veel minder desastreus zijn voor het landschap dan, bijvoorbeeld, windmolens.
Volgens Dutreuil speelt ook mee dat Lovelock ervan houdt om tegen de dominante ideeën in te gaan. Daarnaast is hij ook gewoon niet zo links. Hij is economisch liberaal en maatschappelijk conservatief op veel vlakken, maar ook daarin is hij weer eigenzinnig. Hij is altijd een voorstander van kernenergie geweest en kritisch op de landbouw, mede doordat hij na de oorlog het Britse landschap zo enorm heeft zien veranderen, zegt Dutreuil: ‘Zelfs als er iets was zoals zure regen of vervuiling door de industrie, dan wist hij het zo te draaien dat hij de landbouw de schuld kon geven.’
Tegelijk lijkt die afkeer van de milieubeweging ook een soort aangemeten houding. In de praktijk heeft Lovelock altijd met veel milieubeschermers goed kunnen opschieten. Met de ideeën van Greta Thunberg vindt hij dan ook niets mis, zegt hij: ‘Misschien is deze aanpak wel nodig om de mensen wakker te schudden.’
Lovelock gaf ook jaren les in ‘holistische wetenschap’ op het Schumacher College in het Engelse Devon, een hippie-achtig instituut dat studenten opleidt om de wereld duurzamer te maken en aanschuurt tegen New Age. Stephan Harding werkte samen met Lovelock en doceert nog steeds aan het college. In de masteropleiding holistische wetenschap schenken Harding en zijn collega’s veel aandacht aan wat ze het ‘contact zoeken met de aarde’ noemen. ‘Onze cultuur is zo schizofreen’, zegt Harding. ‘We zijn alleen maar gefocust op het denken en zijn vergeten hoe te voelen. Terwijl dat zo belangrijk is, zeker in relatie tot de aarde.’ Harding beschouwt niet alleen de aarde maar heel het universum als een superorganisme. ‘Ik zou niet durven zeggen dat Lovelock sympathiek staat tegenover dat soort ideeën, maar in elk geval is hij er ontvankelijk voor’, zegt hij. ‘Al zou hij dat nooit in het openbaar zeggen.’
Bang om te denken voorbij de wetenschappelijke grenzen is Lovelock nog altijd niet, toont hij ook aan in zijn nieuwste boek, Novaceen, waarvan de Nederlandse vertaling net uit is. Hij schetst daarin een wereld waarin de mensheid voorbij is gestreefd door zichzelf voortplantende robotwezens. Omdat zij weten dat de aarde enorm zou veranderen zonder levende organismen koesteren ze de bewoners, waaronder de mensheid, op een manier waarop wij onze huisdieren of planten koesteren. Het is nogal een denkstap vanaf de serieuze boeken die hij eerder schreef en veel van zijn fans, inclusief prominenten als de Franse filosoof Bruno Latour, konden er niets mee. ‘Off the chart’, noemt Latour het per mail.
Op de vraag of die reactie hem verbaast begint Lovelock te lachen: ‘Ik stond versteld dat het boek überhaupt door veel mensen serieus genomen wordt. Misschien moet ik dit niet zeggen, maar ik heb het geschreven uit irritatie over alle onzinnige Hollywood-verhalen over robotstofzuigers die de wereld overnemen. En het was tijd om daar iets tegenover te stellen.’ Verwacht hij dan niet dat we overgenomen gaan worden door robots? ‘Ik zie daar geen tekenen van.’ Hij vertelt dat hij sinds twee weken aan een volgend boek werkt, waarin hij dit idee van overheersing door robots verwerpt. Daarin staat de volgende stap centraal die de mens in de evolutie heeft gezet: het leven in steden. ‘Er is een grens aan de evolutie van individuele intelligentie. Maar ook bij diersoorten zie je hogere intelligentie ontstaan door complexe samenlevingen, zoals bij mieren, termieten en horzels. Dat is onmiskenbaar ook gaande bij de mens.’ Is hij dan helemaal opgehouden zich druk te maken over de planeet en wat de mens erop aanricht? Min of meer wel, zegt hij. Dat hij de honderd gepasseerd is, speelt daarin mee. ‘Wanneer je de honderd nadert voelt het alsof het einde nadert. Nu ben ik daar voorbij en heropent zich weer van alles voor me.’
Terwijl zijn vrouw Sandy binnenkomt om te melden dat de taxi is gearriveerd kan hij het niet laten om het nog één keer te benadrukken: ‘De milieubeweging heeft altijd de neiging gehad om somber te zijn, negatief over bijna alles. Dat heb ik nooit zo onderschreven. En nu onderschrijf ik het helemaal niet meer. Het leven is om van te genieten.’