Op beelden van de Britse koninklijke familie is soms te zien hoe prins Charles een blik van milde verbijs tering op zijn beide zoons werpt. Het lijkt of hij ze benijdt om iets wat hij zelf niet precies zou kunnen benoemen, en dat is niet de populariteit van prinses Diana waarvan de jongens, veel meer dan hij, letterlijk en figuurlijk de erfgenamen zijn.

Behalve haar neus, haar glimlach en (godzijdank) haar oren hebben ze nog iets anders aan hun moeder te danken wat hun vader ten enenmale vreemd is: jeugd. Dat is niet louter een kwestie van leeftijdsverschil; het contrast tussen de jongens en hun vader getuigt van een heuse opvoedkundige paradigmaverschuiving die zich in de loop van de vorige eeuw heeft voorgedaan. William (1982) en Henry (1984) zijn als twintigers nog opvallend verlegen, on zeker, onrijp en – in het geval van Henry, die op 8 januari beroering wekte door als nazi verkleed op een feestje te verschijnen – onbesuisd.

Henry’s misstap, die hem op veel boze krantenartikelen en veroordelingen door politici kwam te staan, is hem door het grote publiek ten slotte vergeven vanuit de gedachte dat boys wel altijd boys zullen blijven. Maar die gedachte is hoogst modern: jongens zijn niet altijd jongens geweest, en zeker niet in de naaste omgeving van de prins van Wales. Charles oogt niet enkel vroeg-oud, hij is werkelijk nooit jong geweest. Hij groeide op in de negentiende-eeuwse opvoedkundige traditie die in huize Windsor veel langer standhield dan in de rest van de Britse samenleving en de moderne wereld. Zijn wildste uitspatting is zijn bekentenis dat hij in de stille uurtjes tegen zijn favoriete potplanten praat. Hij is een wandelend anachronisme dat niet thuishoort in de informatiemaatschappij maar in het door hemzelf ontworpen rustieke dorpje Poundbury in Dorset.

Al in zijn tweede levensjaar werd hij uitgeroepen tot prins van Wales, ofwel kroonprins, een titel die sindsdien als een molensteen om zijn nek heeft gehangen. Als we biografe Kitty Kelley moeten geloven, was het alsof Charles’ identiteit vanaf dat moment verankerd was in de bijbehorende zegelring: «Hoewel hij elegant oogde en soepel bewoog, voelde hij zich nooit op zijn gemak. Hij speelde vaak zenuwachtig met de gouden zegelring voorzien van de drie pluimen aan de pink van zijn linkerhand.» (The Royals, 1997)

Charles’ vader begroette zijn komst in de wereld met een flinke toost en liet zich vervolgens niet meer zien. Zijn moeder, die hem volgens hardnekkige geruchten dankzij kunst matige bevruchting ter wereld had gebracht, liet zijn opvoeding over aan gouvernantes, huisonderwijzers, autoritaire leraren en militaire instructeurs die er bij Charles elk sentiment letterlijk en figuurlijk uit sloegen. De eerste en laatste keer dat de Britse kroonprins huilde was, weer volgens Kelley, in 1979, bij de dood van zijn geliefde oom en dynastieke peetvader Lord Mountbatten, die bij een IRA- aanslag om het leven kwam. Mountbatten was de enige wiens raad hij zocht (en vaak opvolgde) in persoonlijke aangelegenheden. Het was ook Mountbatten geweest die hem op het hart drukte vooral niet uit liefde te trouwen maar te kiezen voor een marriage of convenience met een welopgevoed en liefst ambitieloos meisje, bijvoorbeeld de piepjonge Diana Spencer.

In de persoon van Mountbatten verloor Charles de enige man in zijn leven die een soort vader voor hem was geweest. Zijn wettige ouders grepen de gelegenheid slechts aan voor een aanschouwelijk lesje in zelfbeheersing: «De prins van Wales begon te huilen en liep de kamer uit. De koningin gaf geen krimp en bleef gewoon dooreten. Ze liet stukjes kip uit haar salade op de grond vallen om de corgi’s te voeren. Prins Philip wierp zijn servet neer. ‹Ik hoop dat dit ervoor heeft gezorgd dat Charles niet in tranen uitbarst wanneer hij zich in het openbaar vertoont›, sprak hij. De koningin nipte van haar tafelwater en zei niets.»

Het opmerkelijke contrast met zijn kinderen ontstond doordat William en Henry in de beslissende levensjaren werden opgevoed door Diana, die tot op de dag van haar dodelijke ongeluk in 1997 een puber bleef. Diana ontpopte zich tot de vleesgeworden jeugd zoals de moderne samenleving zich die voorstelt: rusteloos, energiek, rebels, immer op zoek naar nieuwe grenzen, fysieke uitdagingen en emotionele investeringen. Ze droeg die geesteshouding op haar kinderen over (als kleuterjuffrouw was de rol haar op het lijf geschreven) en koketteerde er mee ten overstaan van het Britse volk, hetgeen voor een aanzienlijk deel haar cultstatus verklaart. De wijze waarop Diana zich aanvankelijk braaf en gewillig in het bizarre formalisme van haar schoonouders schikte, om er vervolgens uit alle macht en ten overstaan van de hele wereld tegen te rebelleren, stempelde haar tot de James Dean van de Britse volkscultuur.

Wie meent dat die vergelijking mank gaat omdat Diana slechts een «icoon» van de Britse mediamaatschappij was, moet bedenken dat Dean ook maar een icoon van Hollywood-makelij was, die zijn status grotendeels dankte aan de verwachtingen en fixaties van de naoorlogse welvaartsmaatschappij, de verdiensten van slimme studiobazen en het feit dat hij tijdig – dat wil zeggen: voordat hij uit zijn rol kon vallen – verongelukte in zijn gloednieuwe Porsche op weg naar de zoveelste autorace waaraan hij wilde deelnemen. De overeenkomst tussen Diana en Dean gaat verder dan die tussen twee moderne rebellen zonder doel, dodelijk verongelukt op weg naar hun zelf verwerkelijking.

«Er is geen eenvoudige verklaring waarom hij zoveel is gaan betekenen voor zoveel mensen in de tegenwoordige wereld», schrijft Joe Hyams in zijn Dean-biografie Little Boy Lost (1992): «Misschien komt het doordat hij in zijn vertolkingen een intuïtief talent aan de dag legde om de hoop en de angsten uit te drukken die alle jonge mensen bezighouden. Dankzij een of andere vorm van filmmagie wist hij op een briljante manier de vraagstukken te dramatiseren die ieder jong mens in elke nieuwe generatie moet zien op te lossen.» Vrijwel tegelijk met Deans dood maakte een van oorsprong Duitse psychiater, Erik Erikson, in de Verenigde Staten furore met zijn boeken over de «identiteits crisis» van de moderne jeugd. Het is precies die crisis, maar dan opgerekt tot in het oneindige, die Diana tot haar handelsmerk wist te maken. En zij kon hem oneindig oprekken omdat zij beschikte over geld, het middel bij uitstek waarmee de jeugd zich in de loop van de vorige eeuw een zelfstandige positie wist te verwerven.

Voorzover de parabel van Charles, Diana en hun kinderen dat niet doet, maakt de geschiedenis van het begrip «jeugd» duidelijk dat het hier gaat om een construct: een bedenksel van menselijke en maatschappelijke oorsprong. De identiteitscrisis en rebellie van de jeugd is niet een natuurlijk, onveranderlijk gegeven voor elke nieuwe generatie zoals verondersteld door Hyams en met hem vrijwel de hele westerse samenleving. Het is bovendien een westers construct, dat in andere dan westerse samenlevingen alleen op de voorgrond treedt voorzover hun traditionele leefwijze door westerse invloeden is veranderd.

En het is een recent construct, want ook de meeste generaties in de westerse geschiedenis hebben de «typische» vraagstukken van de jeugd, waar Hyams naar verwijst, eenvoudig niet gekend. Volgens de socioloog Pierre Bourdieu berusten begrippen als «generatie» en «leeftijdsgroep» zelfs op een kunstmatig onderscheid, bedoeld om jongere en oudere burgers relatieve concurrentievoordelen te geven in de strijd om gewin en maatschappelijke macht.

Freud gaf met zijn theorie over de ontwikkelingsstadia van het kind een aanzet tot erkenning van de jeugd als aparte maatschappelijke ca tegorie maar de eigenlijke «uitvinders» ervan zijn onbekend gebleven. De Amerikaanse psy choloog Hall en zijn Franse collega Mendousse ontvouwden aan het begin van de vorige eeuw voor het eerst theorieën over de «adolescentie» als natuurlijk doorgangsstadium van de mens op weg naar de volwassenheid. Het was een periode van crisis en verwarring, van een «tweede geboorte» (Mendousse) waarin de jonge mens zich afzet tegen gezag, moraal en familiebanden en zich zo voorbereidt op een zelfstandig maatschappelijk bestaan. Maar wel beschouwd beperkte de rol van al deze psycho logen zich tot het sanctioneren van verschijnselen die door de omringende maatschappij een eigen dynamiek hadden gekregen.

Het doorgangsstadium «jeugd» is in de afgelopen honderd jaar steeds verder opgerekt, uitmondend in het ontstaan van een «jeugd cultuur» en een bijbehorende cultuurindustrie voor jongeren die ook normbepalend is geworden voor ouderen. Die ontwikkeling werd mogelijk door de naoorlogse economische groei, die een steeds hogere scholingsgraad (en langere schooltijd) van de beroepsbevolking eiste en er tegelijk voor zorgde dat jongeren de beschikking kregen over meer geld. Onderwijsdeskundigen, marketing, jeugdpsychologie en popmuziek deden de rest door de illusie te scheppen dat «jong» zijn samenvalt met vrijheid, geluk, rebellie en het recht om fouten te maken zonder er de volle verantwoordelijkheid voor te dragen. Het ontnuchterende inzicht dat «jong» zijn geen vrijheid inhoudt, maar juist een onderwerping aan de onpersoonlijke krachten van geschiedenis, technologie en commercie is steeds minder mensen gegeven.

Dat maakt het contrast tussen Charles en zijn oudste zoon William, de toekomstige prins van Wales, zo veelzeggend. Beiden zijn gevangenen van hun opvoeding, maar alleen William maakt zich daaromtrent illusies. Charles is zijn leven lang beschouwd en behandeld als een kleine volwassene. Zelfs nu hij op vergevorderde leeftijd aan het lijntje wordt gehouden door een moeder die de troonopvolging maar voor zich uit blijft schuiven, komt geen ogenblik de gedachte bij hem op daartegen in opstand te komen.

William is daarentegen geleerd dat hij zelf zijn bestemming moet zoeken en dat die zoektocht misschien wel levenslang kan duren en de vorm kan aannemen van een permanente rebellie. Het verklaart waarom hij nu reeds een grondige hekel heeft aan elke vorm van protocol, zozeer dat wordt gefluisterd dat hij wellicht zal besluiten van de troon af te zien. Dat zal dan geen politiek of dynastiek besluit zijn, maar een keuze voor een andere lifestyle. De gedachte dat hij, en hij alleen, de kans heeft iets voor anderen te betekenen door de beste koning te worden die Groot-Brittannië ooit heeft gehad, komt geen ogenblik bij hem op.