Kees Schaepman is behalve gevierd journalist ook adjunct-directeur van de Utrechtse School voor Journalistiek (SvJ). Schaepman, die een jaar geleden dit adjunct-schap aanvaardde, zegt dé manier te hebben gevonden om van zijn instituut weer een echte journalistenschool te maken. «Het is net als met agenten, die moet je af en toe ook weer naar de schietbaan sturen.»

In het afgelopen jaar heeft Schaepman gewerkt aan een intern te gebruiken profiel waarmee hij de «klassieke journalistieke waarden» binnen de SvJ hoopt te versterken. Een van de opvallendste aanbevelingen waar Schaepman mee komt, zo vertrouwt hij De Groene toe, is het voor korte tijd op stage sturen van het als vastgeroest geldende docentencorps. «Als je vijf jaar op zo'n school werkt, ben je geen journalist meer», zegt Schaepman, die nu al aan zichzelf merkt dat hij van de praktijk aan het vervreemden is. «Ongetwijfeld hebben de docenten hier en daar best contacten en zijn ze via stagebegeleiding van de praktijk op de hoogte, toch, het kan nooit genoeg zijn.»

Een van de weinige docenten met journalistieke klei aan de laarzen is Bert Determeijer. Hij is Utrecht-correspondent voor NRC Handelsblad en onderricht op de SvJ het vak Deadline, waar studenten op provisorische wijze een krantje in elkaar leren draaien. Determeijer is groot voorstander van een praktijkstage. Niet zozeer voor hemzelf als wel voor zijn collega’s. «Het is een feit dat maar heel weinig SvJ-docenten er iets naast doen. Als ze het al doen is het niet in de journalistiek. Ik vind dat je als docent met regelmaat op een redactie behoort te zijn.»

In het verleden riep Determeijer zijn collega’s al eens op aansluiting te zoeken met de beroepspraktijk. Determeijer: «Al heel gauw werd toen gezegd: het is wel heel lastig om dat georganiseerd te krijgen. Hoe zit dat met mijn rechtspositie?, vroeg men zich af.» Toch besloot één docent het destijds te proberen. «Voor de krant in kwestie was dat geen prettige ervaring», weet Determeijer. Na enig aandringen wil hij wel kwijt dat het om dagblad Trouw ging. De naam van de betreffende docent wil hij niet prijsgeven. «Ik denk dat dat niet elegant is.»

Wie de lijst naloopt, moet constateren dat van de kleine honderd SvJ-docenten er nog geen tien kunnen bogen op journalistieke ervaring. Voor de meesten geldt dat een krantenjongen meer voorstelling heeft van de journalistieke praktijk dan zij. Goed, je hebt Louis Engelman die nieuwsverslaggeverij heeft gedaan bij het Utrechts Nieuwsblad. En je hebt Dick Franssen die ook zo zijn sporen heeft verdiend, net als Peter Onvlee. Paul de Lange doet af en toe wat voor de sportredactie van NRC Handelsblad. Dick van der Lugt heeft ooit een column gehad bij een of ander Vlaardings blad. Een echt kanon was Ben Rogmans, maar die koos alweer een tijd geleden eieren voor zijn geld en aanvaardde het hoofdredacteurschap van BN/De Stem.

De enige coryfee waarover de SvJ nu nog beschikt, is Gijs Schreuders die ook columns schrijft maar toch vooral vermaard is vanwege zijn rode verleden. «Het lijkt mij niet verstandig dat je mij gaat quoten op het lijstje van die namen», zegt Determijer die bij iedereen een korte toelichting geeft. «Je hebt trouwens ook nog Nico Kussendrager», merkt hij op, die zich vooral met de Scherpenzeel-stichting bezighoudt. «Dat is niet direct journalistiek, maar zit er wel tegenaan.»

Helemaal fout vindt hij de wassende stroom jonge docenten, zoals de onlangs aangestelde Remco van Broekhoven, die vrijwel direct na het eindgesprek voor de klas gaan staan. Determeijer: «Geen student die hen serieus neemt. Je ziet ze denken: wie ben jij nou helemaal.»

Vanouds is de wens vurig om toegelaten te worden op de Utrechtse School voor Journalistiek. Slechts driehonderd van de achthonderd gegadigden kunnen volgende week, wanneer de lessen beginnen, in de schoolbanken plaatsnemen.Wie op de middelbare school te kennen geeft over journalistieke ambities te beschikken, wordt door de decaan onverwijld doorgestuurd naar een van de vier journalistenscholen. De Utrechtse, de oudste en meest gerenommeerde, is verreweg favoriet. Dat heeft te maken met de roemruchte geschiedenis van het instituut dat in 1966 z'n deuren opende.

In het begin zwaaide Maarten Schneider er de scepter, een ware vakman die beginnende journalisten met timmerlieden placht te vergelijken. Eerst het materiaal en het gereedschap leren hanteren, dan pas nadenken over constructie en ontwerp, was zijn devies. De tijdgeest maakte dat aan deze vaktechnische benadering vroegtijdig een einde kwam. Studenten raakten in de ban van Marx en Marcuse, en eisten «radicale democratisering». Zij wensten op gelijke voet te staan met docenten, schaften daartoe leerjaren af en voerden zogenoemd projectonderwijs in. Een ieder die tussen 1970 en 1980 de School verliet, was veeleer activist dan journalist. Van onderwijs was nauwelijks sprake. Oud-student Jan Tromp schreef in 1975 in De Tijd: «Het verzuim is groot en bereikt op maandagochtend zijn triomfantelijke hoogtepunt… Het academisch kwartiertje, die luie traditie van de Nederlandse universiteiten, is aan de School voor Journalistiek uitgegroeid tot een academisch uur.»

De beroepspraktijk — die tot oprichting van de SvJ besloten had, vooral ook om het «intellectuele peil» te verhogen — moest van de afgestudeerden weinig weten. De enkele inmiddels gelauwerde oud-studenten — zoals Feike Salverda, Lieve Joris, Joep Dohmen, Jos Slats en Max Pam — die de serieuze journalistenpraktijk wel haalden, deden dat op eigen kracht; de SvJ werkte eerder in hun nadeel. Niet voor niets sprak Max Pam ooit van een «veredelde LOI-cursus». Kees Schaepman, die zelf ooit een blauwe maandag aan het instituut studeerde, geeft aan dat zijn loopbaan vermoedelijk minder florissant was verlopen indien hij de SvJ niet voortijdig had verlaten.

De beroepspraktijk bezon zich op andere methoden om jong journalistiek talent aan te boren. Daartoe werden onder meer postdoctorale opleidingen in Groningen en Rotterdam opgezet, die vanaf begin jaren negentig journalisten leveren aan de serieuzere kranten en bladen. Vanaf de zijlijn keek de SvJ machteloos toe. De strijd om stageplekken bij de gerenommeerde dag- en weekbladen werd opgegeven en de enkeling die toch voor zo'n plek in aanmerking wilde komen, moest hemel en aarde bewegen om het stagebureau zover te krijgen. Dat bureau had immers contracten afgesloten met die minder journalistieke posten en elk jaar dienden die plekken te worden opgevuld. Schaepman, die binnengehaald zegt te zijn om meer nadruk te leggen op de klassiekere journalistieke benadering, grijpt het door hem op te stellen profiel ook aan om het aanbod van stageplekken tegen het licht te houden. Schaep man: «Als iemand een diploma heeft en hij gaat daarna bij Aktueel werken, dan is dat zijn goed recht. Maar in principe willen wij niet voor dat soort plekken opleiden.»

Toch is dat in de jaren negentig volop gebeurd. In 1996, ten tijde van het dertig jarig jubileum, verrichtte de SvJ een onderzoek naar de huidige werkplaats van de in totaal ruim 2500 mensen die sinds 1966 afstudeerden. De verschuiving van serieus naar glossy, van informatief naar infotainment, komt bij de lichtingen van na 1990 genadeloos aan het licht. Een bloemlezing SvJ-werkplekken: Viva, Yes, Webber, Highlife Magazine, Avantgarde, Ouders van Nu, Cosmopolitan, Panorama, Vrouw en Golf, Han Peekel Produkties, Marion/Knip, René Stokvis Produkties, Aktueel, Marie Claire, Margriet, Voetbal International, Santé, Vijf uur Show, Penthouse, Elle en Fancy. Landelijke kranten en weekbladen kwamen op de lijst nauwelijks voor.

Voor docenten die nooit aan ware journalistieke arbeid zijn blootgesteld, zijn dit soort media kennelijk heel prima eindbestemmingen. Het is in elk geval meer dan wij ooit hebben bereikt, moet de gedachte zijn. Niemand die wat dit betreft het spoor zo volledig bijster is als de journalistiek volkomen bleue André Naber. Binnen de afstudeerrichting Tijdschrift verzorgt hij onder meer het keuzevak «freelance voor gevorderden». Daarbij gaat het er om dat je als student onderhandelt met een medium over een door jou te schrijven onderwerp.

Anderhalf jaar geleden wilde een studente een artikel schrijven over hoe het is om een naaktmodel te zijn. Met toestemming van een wildenthousiaste Naber benaderde zij hiertoe mannenblad Playboy. Helaas wilde geen van de naaktmeisjes praten. Waarom ga je zelf niet uit de kleren?, suggereerde Playboy, kun je daar een stuk over schrijven.

Naber gaf wederom z'n fiat en prompt stond de studente als hete playmate op het afveegbare glanspapier. Daarop bood Playboy haar een column aan waarin zij mocht uitweiden over «wat haar op zinnelijk gebied bezighoudt». Ze zegde toe, het mocht immers van Naber, en als volgt ving haar eerste column aan: «Hele discussies heb ik er al over gevoerd. Pijpen, doe je dat nou met of zonder condoom? Alle vriendinnen die ik erover spreek, zeggen: ja, natuurlijk doe je dat met condoom!» Aan het eind van het trimester oordeelde Naber dat de studente haar missie had volbracht en bezorgde haar de studiepunten.

Directrice Paula van Schaveren was laaiend en eiste, uiteindelijk tevergeefs, dat de studiepunten werden ingetrokken. In faculteitsblad Toestand verdedigde Naber zich door de columns en de reportage te bestempelen als «puur journalistieke producties». «De studiepunten zijn toegekend voor het uitonderhandelde idee met een reportage voor Playboy over leven en werk van de Playboy-blootmodellen. (sic!) De studente is na het slagen voor het keuzevak naast haar opleiding begonnen als free lance journalistiek. (sic!) Op zichzelf een te loven zaak. (…) De publiciteit over dit item vind ik dan ook overtrokken en vaak a-journalistiek…» Zo timmert de nooit tot bloei gekomen timmerman.

Het plan van Kees Schaepman lijkt niet bepaald overbodig. Vermoedelijk is het de enige manier om van de SvJ, ook voor al diegenen die op de serieuzere journalistieke posten willen belanden, dat onvermijdelijke bolwerk te maken. De blauwbeduimde André Naber kan als eerste op stage.