Nog maar enkele weken geleden werd John Godley, derde Lord Kilbracken, te ruste gelegd in een sobere plechtigheid op zijn geliefde landgoed Killegar, bij het gehucht Carrigallen, in Ierland. Kilbracken, journalist, oorlogsheld, schatzoeker, en lid van het Hogerhuis, was vooral bekend door zijn meeslepende biografie van Han van Meegeren. Kilbrackens boek verscheen oorspronkelijk in 1951 en de bijgewerkte en herziene editie werd in 1967 uitgegeven. Het vormde de basis voor praktisch alle daaropvolgende Engelstalige lezingen van het verhaal van de meestervervalser, met inbegrip van Frank Wynne’s onlangs verschenen en onmiddellijk zeer populaire biografie I Was Vermeer.

Toen ik mijn eigen research over Van Meegeren begon, was ik me er heel goed van bewust dat het correct zou zijn contact op te nemen met Lord Kilbracken om zijn advies te vragen. Het viel echter niet mee hiervoor moed te verzamelen. Niet alleen was ik wat geïntimideerd door zijn adellijke titel, maar ik vreesde ook dat Kilbracken nogal sceptisch tegenover mijn project zou staan. Maar toen ik hem uiteindelijk vorig jaar zomer een brief stuurde, ontving ik tot mijn grote opluchting een reuze vriendelijk en ontwapenend antwoord – nota bene via e-mail – van Kilbrackens echtgenote Sue. Ze vertelde dat haar man op dat moment in het ziekenhuis lag met een gebroken heup, maar dat mijn verzoek van harte welkom was, zelfs onder zulke moeilijke omstandigheden:

‘Ik bracht John gisteren uw brief zonder te weten of hij zich goed genoeg voelde om hem te behandelen… Tot mijn grote genoegen kan ik u zeggen dat uw verzoek zijn belangstelling wekte – dagenlang in het ziekenhuis te moeten verblijven zonder enige stimulans is echt afschuwelijk – en hij fleurde aanzienlijk op. Ik neem vanmiddag dus het Van Meegeren boek naar hem toe zodat hij het kan raadplegen en zijn geheugen opfrissen.’

In de loop van onze informele correspondentie kwam ik geleidelijk meer te weten over de oorsprong van Kilbrackens boek. Klaarblijkelijk had Lord Kilbracken Van Meegerens dochter Pauline kort na de oorlog ontmoet op een receptie in Londen, hetgeen hem ertoe bewoog een kort artikel over haar vader voor de Daily Mirror te schrijven. Pauline, die begrijpelijk het hele vervalsingsschandaal in een gunstig licht wenste te plaatsen, suggereerde dat Kilbracken een boek hierover zou schrijven en beloofde hem alle mogelijke vertrouwelijke details te geven. Hij vond het een aardig idee, maar tot zijn ontsteltenis ontdekte hij al gauw dat Pauline niets, maar dan ook helemaal niets afwist van haar vaders geheime leven. Haar broer Jacques – een man van twaalf ambachten, dertien ongelukken – maakte het nog bonter: hij zoog gewoon maar wat uit zijn duim en dronk bovendien als een tempelier. Toen Kilbracken ten slotte te kennen gaf dat hij echt research ging doen en de onverbloemde waarheid zou vertellen, voelden Van Meegerens zoon en dochter zich gekrenkt, er kwam ruzie en hun ‘hulp’ verdween als sneeuw voor de zon.

Kilbrackens verhaal is dus niet het resultaat van zijn aanpappen met de Van Meegerens, zoals door sommigen is gesuggereerd. Integendeel, hij heeft er op eigen kracht keihard aan moeten werken. Hij verslond bijvoorbeeld vrijwel alles wat er destijds in de Nederlandse pers werd gepubliceerd. (Soms schreven de kranten klinkklare onzin, maar dat is weer een ander verhaal.) Goed beschouwd is het Nederlandse volk Kilbracken eigenlijk veel verschuldigd voor zijn zo complete en nauwgezette verslag van het proces tegen Van Meegeren. De onversaagde Engelsman had zelf een stenograaf meegenomen toen hij in 1947 het proces in Amsterdam bijwoonde en het resulterende transcript is het enige waar men het bestaan van kent. Wie probeert het te vinden in de archieven van het ministerie van Justitie vindt slechts een lege map.

Helaas is zulk baanbrekend werk niet te vinden in Frank Wynne’s I Was Vermeer, de eerste Engelstalige biografie van Van Meegeren sinds tientallen jaren. Hoewel onlangs passages hieruit met groot dramatisch effect werden voorgelezen op Radio 4 van de bbc is het wat mij betreft een gemiste kans. Wynne’s boek is op z’n best wanneer het uit Kilbrackens charme put en op z’n slechtst wanneer het laat zien hoe weinig Wynne zich met de werkelijke feiten heeft beziggehouden. Het bevat nogal wat verzonnen dialoog – net als in een roman – en is doorspekt met allerlei merkwaardige misinformatie. Bijvoorbeeld: op pagina 172 suggereert Wynne dat G.A. Boon, Van Meegerens onfortuinlijke tussenpersoon, een jood was die Europa was ontvlucht om aan de nazi-vervolging te ontsnappen en na de oorlog spoorloos verdween. Als slag om de arm voegt hij er zwakjes aan toe: ‘We zullen dat nooit zeker weten.’ In werkelijkheid was Boon lid van de Nederlands Hervormde Kerk, zat in enkele belangrijke naoorlogse reconstructiecommissies, en hoewel hij in de rechtszaal niet als getuige optrad bij het proces tegen Van Meegeren had hij wel een verklaring afgelegd tijdens het onderzoek.

Wynne plundert niet alleen Kilbracken, maar gapt ook enkele anekdotes uit het werk van Frederik Kreuger, die zich kan troosten met de gedachte dat hij in goed gezelschap verkeert, hoewel ik betwijfel of hij dat zelf ook zo zal zien. Noch Marijke van den Brandhofs wetenschappelijke studie Een vroege Vermeer uit 1937, noch het evocatieve Geen standbeeld voor Han van Meegeren van Marie Louise Doudart de la Gree komt in Wynne’s bibliografie voor. Vreemd genoeg neemt Wynne wel veel details mee die aan deze boeken zijn ontleend, kennelijk zonder te weten waar deze informatie oorspronkelijk vandaan kwam. Men krijgt de indruk dat hij veel research heeft gedaan op het internet.

Wynne heeft een glad en weinig doordacht boek geschreven, zonder iets nieuws of echt interessants te melden over het onderwerp Han van Meegeren. Nochtans was het lezen ervan in zoverre nuttig dat ik nog meer bewondering kreeg voor Lord Kilbracken.