Het is weer zo ver: recensenten weten zich weinig raad met het ‘Untitled Woody Allen Project’ dat dit jaar Café Society heet. In zekere zin is dit begrijpelijk: hoe bespreek je de nieuwe film van een regisseur die zoveel werkt, die inmiddels een enorm oeuvre heeft waarin hij telkens weer dezelfde, grote thema’s onderzoekt zoals absurditeit, schuld en boete en de zin van het leven die er niet is, wat het hele punt is? Lastig. Maar wat nu als Allen een grootmeester is, en wat nu als hij niet anders kán dan meesterwerken maken?

Ook dit jaar draait de nieuwe Woody Allen midden in het blockbuster-zomerseizoen. Café Society zag ik ongeveer samen met Star Trek, Suicide Squad en Jason Bourne. Met uitzondering van de tweede zijn dit fijne films, maar ze komen niet in de buurt van het niveau van artisticiteit dat Allen met zijn nieuwe film behaalt. Significant is dat Café Society zich afspeelt in het eerste gouden tijdperk van Hollywood. Rond de jaren dertig was de populaire cinema niet alleen een enorme industrie, maar ook een kunstvorm waarin verhalenvertellers en visuele vormgevers inventiviteit aan vermaak konden koppelen. Dit is de ‘romantische stijl’: film als droom.

De veteraan Vittorio Storaro, bekend van werk met Francis Ford Coppola en Bernardo Bertolucci, tovert Hollywood in Café Society om tot een ansichtkaart van Technicolor-achtige kleuren en clair-obscur-schakeringen. In deze wereld belandt Bobby Dorfman (Jesse Eisenberg), jongste zoon van een joods gezin uit Brooklyn (gemodelleerd naar Allens eigen verleden). Bobby gaat werken op het talentenbureau van zijn beroemde oom Phil (Steve Carell) waar hij verliefd wordt op de secretaresse Veronica (Blake Lively). Wat volgt zijn vergissingen en verborgen identiteiten en misverstanden en narratieve kronkels die een labyrint vormen waarin Bobby de weg kwijtraakt. Ook dit is autobiografisch: toen Allen in de jaren zeventig naar Californië vertrok haatte hij het neppe leven dat hij er aantrof. Het is wrang dat Bobby als een blok valt voor de mooie Vonnie, juist omdat zij méér zoekt dan alleen de valse romantiek van de onwaarschijnlijke, voor de close-up gemáákte gezichten van mensen die als geesten dolen in stralend witte, smakeloze neoclassicistische paleizen. In werkelijkheid is Vonnie weerloos. De verleiding van de goden en godinnen van Hollywood, jaren dertig, is te groot. Vonnie wil méér, Vonnie wil Phil.

Zo verliezen de personages zich in de wereld van artisticiteit en artificialiteit. Een weg terug vinden ze nooit. Van echte gevoelens en een authentiek leven kan geen sprake zijn; achter de façade van de romantische stijl schuilt tragedie.

Ik weet niet of een film als Manhattan ‘beter’ is dan Café Society. Waar zou het verschil dan in zitten? Niet in de fotografie, niet in het acteren, niet in de complexiteit of de intelligentie of de actualiteit van het verhaal. De enige zinvolle conclusie is misschien: over een jaar komt het volgende Untitled Woody Allen Project.


Nu te zien

Beeld: Jesse Eisenberg als Bobby Dorfman en Blake Lively als Veronica in Café Society (Paradiso filmed entertainment Nederland)