
Haci Karacaer zette voor het eerst voet op Nederlandse bodem toen hij negentien was. Of was zijn werkelijke leeftijd 21? Niemand die het weet. Volgens zijn paspoort werd hij in 1962 geboren, zijn vader bleef beweren dat hij twee jaar later ter wereld kwam. In elk geval was het op die bewuste dag heerlijk weer, herinnerde zijn moeder zich. De lucht voelde zwoel aan en de bomen bloeiden toen ze het leven aan kleine Haci schonk.
Haci, de eerstgeborene in het Koerdische gezin, was meer dan welkom. Hij werd geboren in Aksaray, in het ruige, bergachtige Midden-Turkije, waar gezinnen nog hun eigen brood bakten en groente en fruit zelf verbouwden. Families woonden daar al generaties en kenden elkaar goed, sterker, ze waren op elkaar aangewezen. De meesten waren tevreden met hun eenvoudige, overzichtelijke bestaan. De dagen verliepen min of meer in eenzelfde stramien: de mannen en vrouwen gingen uit werken, de vrouwen deden daarnaast het huishouden en voedden de kinderen op. Niemand was bezig met hoe het er in de rest van de wereld aan toe ging.
De grootste verandering voor het gezin Karacaer, waar achtereenvolgens nog een zoon en vier dochters werden geboren, was dan ook het moment dat vader Karacaer besloot naar Europa te vertrekken. Daar kon je veel geld verdienen, werd hem voorgehouden. In 1969 stapte hij in de bus naar Duitsland om in een fabriek te gaan werken. Een jaar later kwam hij in België terecht en vandaar koos hij een verrassende bestemming, namelijk het protestante Barneveld. Om zijn geld in een van de vele kippenslachterijen te verdienen. Hij was niet de enige, half Aksaray belandde in die tijd in Barneveld, iedereen reisde elkaar achterna.
De moeder van Haci bleef achter met de kinderen en leidde een zelfstandig bestaan. Toen de mannen uit het dorp nog niet naar Europa waren vertrokken, ontstonden er af en toe scheurtjes in de onderlinge harmonie, ruzies die tot vechtpartijen konden leiden, soms werd er zelfs geschoten. ‘Emigratie was de redding voor deze heethoofden’, vertelde Haci later, en voegde eraan toe dat er in Nederland tot op de dag van vandaag bruiloften zijn waar extra moet worden opgelet vanwege oude familievetes die om het minste of geringste weer oplaaien. Half grappend: ‘De betreffende mannen worden een eind uit elkaar gezet, je weet maar nooit.’
Van alle kinderen in het gezin kon Haci het best leren, zijn ouders gingen ervan uit dat hij het ver kon schoppen. Na de basisschool bezocht hij om die reden als een van de weinigen uit zijn omgeving het lyceum in Aksaray. De familie was trots op dit leergierige kind en Haci zelf had van jongs af aan grote plannen. Hij wilde dokter worden, ook omdat hij wist hoezeer hij zijn ouders daar een plezier mee zou doen, zo’n eerzaam beroep met een bijzondere status waar niemand in zijn familie tot dan van had kunnen dromen.
In 1982 kwam hij naar Nederland om zich bij zijn vader te voegen. Gezinshereniging heette dat. Het was het jaar waarin Ruud Lubbers premier werd, Grace Kelly, filmster en later koningin van Monaco, verongelukte en de prachtige film Mephisto, naar een roman van Klaus Mann over de opkomst van het nazisme, de Oscar voor beste buitenlandse film won. Hier en daar werd gemord over het hoge aantal Turken en Marokkanen dat hier kwam in het kader van de gezinshereniging, maar van interculturele spanningen was nog geen sprake.
Toen Haci Karacaer in het vliegtuig stapte met de bedoeling in Nederland te gaan studeren ging hij nog net niet gillen bij het opstijgen, zo eng vond hij die ervaring. Eenmaal in de lucht werd hij rustiger, al bleef de hele situatie onwerkelijk. De vertrouwde wereld van het Turkse platteland had hij voorgoed achter zich gelaten en dat besef deed pijn.
Zijn vader, die inmiddels in Montfoort in een dakpannenfabriek werkte, kon zijn zoon niet afhalen, maar andere familieleden stonden hem wel op te wachten. ‘Zoveel licht en ruimte’, herinnert Karacaer zich nog van zijn aankomst op Schiphol. ‘En alles verliep zo ordelijk.’ Hij sliep een nacht in Amsterdam en de volgende dag reisde hij per bus via Breukelen naar Montfoort. Een onvergetelijke reis. ‘Het was winter en ik vond de weilanden die ik vanuit de bus zag er sprookjesachtig bij liggen. Zo verzorgd.’
De baas van zijn vader vond het goed dat zoon Karacaer zijn intrek nam in de woonbarakken waar de andere werknemers van de dakpannenfabriek woonden. Hij kreeg een eigen kamer waar hij in de beginperiode niet voor hoefde te betalen. Haci schreef zich in bij burgerzaken in Montfoort en het hem viel op hoe vriendelijk het eraan toe ging. Ambtenaren waren beleefd en hulpvaardig, dat was nieuw voor hem. In Nederland staat iedereen die een nieuw paspoort wil, van hoog tot laag, in de rij, legde Haci uit. ‘Zelfs burgemeester Van der Laan moet naar het gemeentelijk loket als hij een uittreksel uit het bevolkingsregister nodig heeft.’ Anders gezegd: in Nederland gelden voor iedereen dezelfde regels en dat was in Karacaers geboorteland toch echt anders.
Nadat zijn vader in 2005 was overleden werkte het rangen-en-standen-systeem juist in zijn voordeel. ‘Ik moest van alles regelen bij het bevolkingsregister van Aksaray. Het was er verschrikkelijk druk en het dossier van mijn vader lag onder op de stapel. Een bekende van me riep me naar voren, hij begreep dat er haast bij was omdat ik weer naar Nederland terug moest. Zo kwam mijn vader toch nog boven op de stapel terecht. Ik liep daarna meteen een beetje beschaamd naar buiten, ik had het gevoel dat ik de anderen onrecht had aangedaan.’
Dat iedereen hier in theorie gelijke kansen heeft, vond Karacaer een opwindende gedachte. Hij besefte na zijn aankomst dat als hij medicijnen wilde studeren hij eerst Nederlands zou moeten leren. Hij kwam in een klas in Utrecht terecht waar alle kinderen van vrienden van zijn vader ook naartoe gingen. Daar werd Haci naar een goede taalcursus verwezen, kosten 630 gulden, een niet gering bedrag voor zijn vader, die dat in het belang van zijn zoon wel wilde ophoesten.
Haci was ambitieus, nieuwsgierig en hij bleek een snelle leerling. Om taalervaring op te doen werkte hij ook in de supermarkt van Montfoort. Voor zijn diensten als vakkenvuller kreeg hij niet betaald, maar hij werd aangemoedigd om met wie hij wilde een praatje te maken.
Zijn vader, die natuurlijk ook geld naar Turkije moest sturen om zijn andere kinderen en zijn vrouw te onderhouden, had het financieel niet makkelijk, zodat Haci na een tijdje betaald werk ging zoeken. Hij werd schoonmaker op Schiphol, de plek die na zijn aankomst zo’n indruk op hem had gemaakt. Tussendoor oefende hij zijn Nederlands. Zijn vader had een woordenboekje van Van Goor voor hem gekocht en er plechtig bij gezegd dat hij dat altijd bij zich moest dragen en elk woord dat hij niet begreep moest opzoeken. Zijn vader wilde dat hij zo veel mogelijk in gesprek ging met Nederlanders. Haci lacht als hij terugdenkt aan de keren dat hij wildvreemden, gek genoeg vaak vrouwen, vroeg waar ze vandaan kwamen en of ze getrouwd waren. ‘Wat zullen ze wel niet hebben gedacht?’
Toen brak het grote moment aan dat de oude Karacaer zijn zoon meenam naar de Utrechtse universiteit om zich daar in te schrijven. Zijn middelbare-schooldiploma was al bekeken door het Nuffic, de organisatie in Den Haag die beoordeelt wat buitenlandse diploma’s hier waard zijn. De vrouw aan de balie bij de universiteit had alleen slecht nieuws. Om medicijnen te kunnen studeren moest Haci in vijf vakken aanvullende examens doen, waaronder natuurkunde, wiskunde en scheikunde. Deze tegenslag, besefte hij, zou niet alleen veel tijd en moeite kosten, maar ook een vermogen.
Zijn vader was zwaar teleurgesteld, hij had het idee dat deze tegenvaller aan Haci lag, dat zijn zoon misschien toch niet hard genoeg gestudeerd had. Maar zo lag het niet. In Turkije had Haci wel degelijk een voldoende voor wiskunde gehaald, maar de kwaliteit van het onderwijs was niet te vergelijken met het niveau hier. De leerlingen hadden het bijvoorbeeld drie jaar zonder wiskundeleraar moeten stellen en zelf wat moeten aanmodderen. ‘Voor mij was het ook een schok om te beseffen dat het schooldiploma dat ik meebracht zo weinig voorstelde. Ik had zes jaar Duitse les gehad, maar sprak de taal niet. Het onderwijs in Turkije was eigenlijk slecht en vooral ideologisch. Het ging erom dat je gedrild werd als goede Turk, het belangrijkste was dat je het pad van Atatürk nooit zou verlaten.’
Haci Karacaer was behalve gelovig moslim ook een Koerd. Dat wist hij wel, maar dat feit werd in zijn jonge jaren nooit ter sprake gebracht, tussen al die nationalisten was het maar beter om zo’n gevoelig onderwerp te verzwijgen en je aan te passen. Zijn vader wilde ook niet dat er Koerdische muziek werd gedraaid, zelfs niet in de auto. Die associeerde hij met de pkk, de linkse terreurorganisatie die streed voor een onafhankelijk Koerdistan. Toen Haci net in Nederland was, zette hij een weinig voor de hand liggende stap: hij sloot zich aan bij de Grijze Wolven, een extreem-rechtse in Nederland gevreesde nationalistisch Turkse organisatie. Het was geen bewuste ideologische keuze, Karacaer werd lid omdat hij zijn neef in Turkije die zich bij de beweging had aangesloten, wilde navolgen. Niet omdat het gedachtegoed, waar hij zich nauwelijks in had verdiept, voor hem nu zo belangrijk was.
Ondertussen probeerde hij verder te komen in de schoonmaakbranche. Wc’s schoonmaken zag hij als een beroep ver onder zijn niveau. Hij hoopte zijn toekomstmogelijkheden met zijn voorman te bespreken en vroeg om een afspraak. De man gaf hem te verstaan dat hij blij mocht zijn met zijn baantje, hij moest zich vooral niets in zijn hoofd halen. Met de woorden ‘achter deze tafel kom jij nooit te zitten’ besloot hij het korte onderhoud. ‘Ik stond versteld en dacht: dat zullen we nog wel eens zien.’

Ineens bleken niet alle Nederlanders zo warm en meelevend te zijn. Ik ben toch niet elf jaar naar school geweest om de rest van mijn leven wc’s schoon te maken, hield Haci zichzelf voor. Dat was wel hoe de voorman Haci’s toekomst zag, en dat liet hij voortdurend merken. Haci voelde zich steeds beroerder door dit gebrek aan perspectief en ten slotte meldde hij zich ziek. In die periode schreef Karacaer een brief aan het amc: hij wilde vanuit zijn bestuurlijke functie bij het Turks Cultureel Centrum in Amsterdam een congres organiseren over Ibn Sina, de inspirerende medicus, psycholoog, filosoof en geoloog van Perzische afkomst die in 980 leefde. ‘De arts in het amc kon niet geloven dat een schoonmaker met dit idee kwam’, grinnikt Karacaer bij de herinnering. Het congres kwam er.
De bedrijfsarts trok zich Karacaers lot aan en zorgde ervoor dat hij een cursus als ict-programmeur kon volgen. Na het behalen van dat diploma kreeg hij eerst een baan bij de gemeente Amsterdam, daarna bij het gak en toen bij ABN Amro. Wc’s schoonmaken hoefde niet meer.
Het leven lachte hem toe, Karacaer hield van Nederland, de vrijheid om te kunnen zeggen en denken wat je zelf wilde, de mogelijkheden die je had, een zekere mate van dwarsigheid werd hier juist gewaardeerd. De Grijze Wolven hield hij voor gezien, de islam was nu een belangrijk houvast. Steeds vaker ging hij bidden in de Aya Sofia-moskee, behorend tot de Milli Görüs-beweging. Deze zag en ziet het liefst dat Turkije toenadering zoekt tot andere moslimlanden, daar zou meer van te verwachten zijn dan van het Westen. Het mooist zou het zijn wanneer Turkije in de toekomst een dominante rol in het Midden-Oosten zou innemen.
Haci voelde zich er thuis. Ook in de liefde zat het mee. Al in Turkije had hij een oogje op zijn nichtje, Leila, de dochter van een zus van zijn vader. Ze waren met elkaar opgegroeid, vonden elkaar al langer leuk en Haci hing als bewijs van zijn toewijding in de woonbarak een foto van Leila aan de muur. Dat mag in zijn kringen eigenlijk niet als je nog niet verloofd bent, maar zijn vader zag het door de vingers. Haci bleef Leila trouw en in 1985, toen hij voor het eerst in drie jaar weer in Turkije was, trouwden ze. Een jaar later volgde zij haar man naar Nederland, een plek waar zij zich nooit helemaal thuis zou voelen, ondanks het feit dat ze haar rijbewijs en zwemdiploma haalde. Inmiddels was ook zijn moeder hier komen wonen, net als zijn broer en zijn drie zussen. De vrouwen voelden zich hier meer ingeperkt dan in Turkije, waar ze zelfstandig groente verbouwden en naar de markt gingen om hun spulletjes te verkopen. Die levensstijl konden ze hier niet handhaven, ze waren tot hun spijt veel meer aan huis gebonden.
Haci Karacaer zelf zou in de jaren die volgden steeds minder thuis zijn. In de tijd na 9/11 hunkerden Nederlanders naar moslims die hun taal spraken, met wie ze in gesprek konden gaan. Karacaer was er zo eentje. Bovendien had hij een opmerkelijke switch gemaakt, hij was het gezicht naar buiten bij Milli Görüs geworden, inmiddels een van de grootste moskeeorganisaties met dertigduizend volgelingen. Hij wilde als directeur van de afdeling Noord-Nederland een liberale, progressieve koers uitzetten. Opmerkelijk, want Milli Görüs stond bekend als een conservatieve organisatie.
Milli Görüs, letterlijk vertaald betekent dat Nationale Visie, werd in de jaren negentig onder Turks-Nederlandse moslims steeds populairder. Ze groeide uit tot een grote organisatie met talloze moskeeën in heel Nederland. Inmiddels staan hun gebedshuizen overal in de wereld. Het hoofdkantoor van Milli Görüs is in Keulen gehuisvest, daar houden de leiders de touwtjes tot op de dag van vandaag strak in handen.
Hoe kwam Karacaer eind 1999 ineens van de Grijze Wolven in Milli Görüs terecht? Ook dit liep via-via, hij volgde zijn vrienden. Zelf zei hij over de stap naar het directeurschap van de afdeling Noord-Nederland dat hij niet langer kon aanzien dat zijn landgenoten zo in de versukkeling zaten. Werkloos, slecht of geen Nederlands sprekend, ze hadden te weinig aansluiting bij de Nederlandse samenleving. Hij was ervan overtuigd dat wanneer moslims beter zouden presteren, ze zouden stijgen op de maatschappelijke ladder. Voor geklaag over te weinig kansen was hij niet gevoelig. Destijds vond Karacaer dat de Turken hun achtergestelde positie deels aan zichzelf te wijten hadden. Ze deden onvoldoende hun best om iets van hun leven te maken. Wie in Nederland wilde leven, moest meedoen, vond hij. In Nederland vond de beweging het ook belangrijk dat vrouwen een goede opleiding kregen, buitenshuis werken werd bij sommige afdelingen aangemoedigd. Toch bestond er bij Nederlanders wantrouwen tegenover Milli Görüs. Was er niet een geheime agenda, vroeg men zich af.
Achteraf is het moeilijk te begrijpen waarom deze conservatieve organisatie met deze vernieuwingsgezinde man in zee ging. Was het vanwege zijn communicatieve gaven? Zijn uitgebreide netwerk, zijn uitstekende contacten? Talloze politici en journalisten bezochten hem. Of was het zijn goede beheersing van de Nederlandse taal? Misschien hoopten ze dat Karacaer zou kunnen helpen bij de totstandkoming van de Westermoskee, een gigantisch project in De Baarsjes, waar vijftien jaar lang strijd om woedde.
In 1994 kocht Milli Görüs het in onbruik geraakte terrein van het autobedrijf Opel-Riva. Ze waren van plan om op dat stuk grond – voortaan heette het het Riva-terrein – de grootste moskee van Europa te bouwen. Een toekomstbeeld waar de buurtbewoners niet echt naar uitzagen. In de jaren die volgden kreeg Milli Görüs problemen met het stadsdeel, dat de plannen te megalomaan vond. Na veel gesteggel – Karacaer speelde daarin een belangrijke en constructieve rol – kwam er toch toestemming om te bouwen, in januari 2006 legde minister van Justitie Piet Hein Donner de eerste steen. De moskee, zei hij, was een hoopvol symbool voor de vermenging van culturen. Niet veel later ontstond er ruzie met het hoofdkantoor van Milli Görüs in Keulen en nieuwe ruzies zorgden ervoor dat de bouw werd stilgelegd. Woningbouwvereniging Het Oosten was onder meer bang dat het conservatieve regime in Keulen te veel invloed zou krijgen op de Westermoskee.
De gedreven Karacaer bezat een zeker charisma, de manier waarop hij zich in het maatschappelijk debat gooide was overrompelend. Radicalisering, vrijheid van meningsuiting, de rol van de vrouw: voor alle heikele onderwerpen konden de Nederlanders bij Karacaer terecht. Kranten, radio en tv wilden allemaal met hem in gesprek. Zijn vriendelijke, open houding, zijn bereidheid taboes te bespreken, van homoseksualiteit tot antisemitisme, en zijn goede beheersing van het Nederlands maakten hem in een mum van tijd ’s lands grootste knuffelallochtoon.
In de tijd dat hij Milli Görüs leidde, van 1999 tot 2006, hield hij kantoor in een wat miezerige ruimte boven die oude Opel-garage waar zijn gasten doorheen moesten lopen voor ze de metalen trap op konden die naar zijn werkruimte leidde. Aan de muur hing de kaart van Nederland met daarop allemaal stippen als aanduiding van de andere gebedshuizen van Milli Görüs. Op de begane grond van de grote hal was de tijdelijke moskee gehuisvest met ernaast de boekwinkel. Er tegenover was het eethuis, waar met name de mannen die geen werk hadden, kwamen eten. Buiten, iets verder op het terrein, zat de Turkse kapper.
Karacaer beweerde in verschillende media dat het islamitisch denken honderden jaren had stilgestaan. De islam was niet achterlijk, zei hij, maar veel moslims waren dat wel. Voor deze uitspraak kreeg hij zelfs bijval van Ayaan Hirsi Ali die ook bij hem in de Opel-garage verscheen om de discussie aan te gaan. Oude voorschriften moest je aanpassen aan de tijd waarin je leefde. Deed je dat niet, dan zouden de problemen alleen maar groter worden, waren de profetische woorden van Karacaer in 2004.
Zijn achterban vroeg zich wel af waarom deze kleine man met zijn keurige aktetas nu precies door hun moskeevereniging moest worden betaald. Wat hadden ze aan een woordvoerder die zo ver voor de troepen uit liep? Haci zelf wuifde de bezwaren weg, hij had een missie, hij wilde de manschappen van Milli Görüs laten integreren in een moderne maatschappij zonder dat ze hun identiteit zouden verliezen. Dat laatste was voor hem van wezenlijk belang. En dat kon volgens hem alleen door het debat op te zoeken. De feestelijke iftar, de maaltijd die tijdens de ramadan na zonsondergang wordt genuttigd, was een jaarlijkse happening bij Milli Görüs. Daar wilde iedereen bij zijn. Ronny Naftaniel, destijds van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (Cidi), zat aan een van de lange tafels, net als Ad Melkert. Vertegenwoordigers van Amnesty International waren aanwezig en ook de Amerikaanse consul at een hapje mee. Elk jaar waren er veel journalisten en vertegenwoordigers van de politie.
Toen de imam in de moskee van Karacaer na de moord op Theo van Gogh afstand nam van deze ‘laffe’ daad die uit naam van de islam zou zijn gepleegd, werd Karacaer uit autochtone hoek opnieuw lof toegezwaaid. Al bleven er mensen die de leidsman voor geen cent vertrouwden. Een orthodox gelovige moslim bij een zeer behoudende groepering die progressieve praatjes verkocht, wat zat daar achter? Was hij geen wolf in schaapskleren?
Het was fascinerend om te zien hoe hij zijn streng gelovige levenswijze combineerde met een grote gretigheid naar alles wat zich in de buitenwereld afspeelde. Hij trad niet alleen op in radio- en tv-uitzendingen, ging niet alleen in debat met sceptici als Ayaan Hirsi Ali, maar schreef ook stukken op de opiniepagina’s van kranten, soms daarbij geholpen door werknemers van het Amsterdams Centrum Buitenlanders, die hem vaker adviseerden.
Tijdens de nieuwjaarsreceptie van het coc in 2002 verscheen hij ook en deed alsof hij zich op zijn gemak voelde. Hij groette iedereen en luisterde aandachtig naar de voorzitter van het coc die over de recente spanningen tussen homo’s en moslims sprak, na de onthoofding van drie mannen in Saoedi-Arabië. Karacaer stapte na afloop met uitgestoken hand op de man af, alsof hij zich persoonlijk wilde excuseren voor wat er elders in de wereld in naam van de islam gebeurde. De rest van die avond bracht hij met Tanja door, een boomlange transseksueel in een strakke rok, met lange haren en gelakte nagels. Ze zaten samen in een projectgroep die tolerantie tussen homo’s en moslims zou moeten bevorderen. Karacaer voelde zich zichtbaar op zijn gemak in deze toch niet voor de hand liggende ambiance.
Hij raakte niet alleen bevriend met alle mogelijke politici maar ook met Michaël Zeeman, de schrijver en recensent die hij via Paul Scheffer leerde kennen, die twee waren al jaren goed bevriend. Na de publicatie van Scheffers artikel over het ‘multiculturele drama’ in 2000, over de zorg om de groei van een etnische onderklasse, nam Karacaer contact met hem op en kwam Scheffer met hem praten in die oude garage. Zeeman raakte geboeid door de ambities van Karacaer, terwijl hij als zoon van een dominee tegelijkertijd beducht was voor de groeiende invloed van de islam. Karacaer koestert de gesprekken die ze voerden tot op de dag van vandaag. Zeeman, die in 2009 stierf, was een imponerende man. Niet alleen in zijn manier van praten, maar ook fysiek. ‘Hij was zó groot! Als hij me omhelsde voelde ik me extra klein!’ Af en toe leidde Zeeman een debat in de Rivagarage. De Amsterdamse intellectuele elite had meer belangstelling voor dit soort evenementen dan de achterban van Milli Görüs, maar dat leek Karacaer niet in het minst te deren.
In die tijd dat men in de rij stond om met hem te praten, ontmoette hij de koning van Jordanië, aan wie hij werd voorgesteld als ‘the most famous Dutch muslim’. De Milli Görüs-directeur werd uitgenodigd op het Koninklijk Paleis toen de Turkse schrijver en Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk daar te gast was, maar ook op ander gebied wilde men zijn raad. Tijdens een ‘out of the box’-sessie van het ministerie van Landbouw in Barneveld, de plek waar zijn vader ooit was neergestreken, mocht hij vertellen hoe de Nederlandse landbouw meer vruchten zou kunnen afwerpen.
Karacaer zag de toekomst voor zijn achterban optimistisch in. Hij ging ervan uit dat als hij de oudjes niet achter de modernisering van Milli Görüs kon krijgen dat in ieder geval wel met de jongeren zou lukken. Bij hen was Karacaer zeker populair. Hij had zijn hoop gevestigd op degenen die hoger opgeleid waren dan hun ouders, die gelovig en beleidend waren, zich strikt hielden aan alle regels en er trots op waren om moslim te zijn. Die een baan in de Nederlandse wereld combineerden met hun toewijding aan de islam. Juist omdat jongeren met veel vragen leefden, zoals de jongeman die op de beurs werkte en een keer aan Karacaer vroeg of hij na zijn werk een rondje mocht geven. Hij dronk zelf appelsap, maar zijn Nederlandse collega’s namen een biertje. Mocht hij dat verboden vocht wel betalen? En mocht je uit met een meisje, ook al ging je niet met haar trouwen? Tot hoe ver kon je gaan?
Net na 9/11 merkte Karacaer dat veel Turken bang waren dat de woede over wat er was gebeurd op moslims zou worden afgewend en de neiging hadden zich te isoleren. Sommige van zijn geloofsgenoten waren zeker van een Amerikaans-joods complot en zeiden dat ook hardop. ‘Hoezo?’ wilde Karacaer dan weten. ‘Waarom denk je dat? Zijn moslims niet tot zoiets in staat?’ In feite was hij de Nederlandse overheid heel behulpzaam door kritische vragen te stellen en door te vragen. Dat durfde lang niet iedereen.
Karacaer kreeg zelf drie zoons, Yavuz, Selim en Eyub. Zijn oudste kwam gezond ter wereld, maar bij de tweede hadden de ouders snel door dat er iets mis wat. Maar wat? Selim bleek ernstig gehandicapt, zowel geestelijk als lichamelijk. Omdat Haci en zijn vrouw neef en nicht waren, was de kans dat het bij een volgende zwangerschap weer mis zou gaan 25 procent. De klap was groot toen bleek dat hun derde zoon Eyub ook niet gezond was. Leila had verschrikkelijk graag nog een kind gewild, daarom hadden ze het risico genomen, nu draaide haar leven vooral om de zorg voor de kinderen, terwijl Haci zo veel mogelijk bijsprong. De weekends probeerde hij om die reden altijd vrij te houden. Door de kinderen waren ze aan huis gebonden, de jongens konden niet lopen en niet praten, ze moesten gevoed worden en het slijm moest toen ze ouder werden dagelijks uit hun longen worden weggezogen. Haci en Leila hielden veel van ze, net als hun broer Yavuz. Al beseften zijn ouders dat deze manier van opgroeien niet makkelijk was voor hun oudste zoon.

Huwelijken tussen neef en nicht kwamen vaker voor in Turkse en Marokkaanse kring. Dat zo’n verbintenis tot gehandicapte kinderen kon leiden bleef lang een taboe. Vaak werden de kinderen binnen verborgen gehouden. Karacaer doorbrak de stilte en vertelde over zijn leven met zijn ernstig gehandicapte zoons, hij pleitte voor landelijke campagnes die huwelijken tussen verwanten zouden moeten ontmoedigen, die met klem zouden moeten wijzen op de risico’s.
In 2003 vertelde Karacaer aan Opzij hoezeer hij hoopte dat zijn zoons op den duur niet onnodig zouden hoeven te lijden. ‘Alsjeblieft niet, God, bid ik in stilte. Heel soms denk ik wel eens, werden ze ’s ochtends maar niet meer wakker. ’s Nachts vredig en rustig gestorven, een einde aan het lijden, het wachten voorbij.’
Inmiddels is Eyub, zijn jongste zoon, gestorven. Selim heeft nog steeds permanent zorg nodig. Doordeweeks verblijft hij overdag in een centrum voor gehandicapten, ’s avonds en in de weekends zorgen zijn ouders voor hem. Thuiszorg springt ook bij als dat nodig is. De specialistische hulp die dit soort patiënten nodig hebben, is in Turkije niet makkelijk voorhanden. Als dat wel zo was geweest, waren Karacaer en zijn vrouw al lang definitief naar Turkije vertrokken.
Want na de roem en de aandacht die Haci ten deel viel, brak er een moeilijke periode aan. De moskeegangers bleven moeite houden met de progressieve koers van Karacaer, het bleef rommelen rond de bouw van de Westermoskee. Even leek het dat Karacaer de politiek in zou gaan. Vanaf de jaren tachtig bezocht hij vergaderingen van de pvda. In 2002 wilde hij gemeenteraadslid worden, maar haalde de kandidatenlijst niet. De pvda was te beducht voor zijn banden met Milli Görüs, de stroming waar hij zich de laatste jaren zo voor had ingezet zou onverenigbaar zijn met de sociaal-democratie. De pvda was bang op die manier de religieuze politiek de partij binnen te halen. Karacaer zei tegen de Volkskrant: ‘Het gaat niet om religieuze politiek, het gaat om de macht. De pvda is bang voor mijn achterban. Als ik wil kan ik honderden Turken mobiliseren. Ze willen niet dat we voor onszelf opkomen, zielige Turken zijn oké, daar willen witte politici graag voor zorgen. Maar Turken die voor zichzelf kunnen en willen zorgen, vormen een bedreiging voor de gevestigde orde.’
Karacaer ging stug door met zijn werk binnen Mili Görüs, hij bleef optimistisch. Persoonlijk kreeg hij de ene na de andere tegenslag. Begin 2005 overleed niet alleen zijn zoontje Eyub, maar ook zijn vader en niet veel later zijn schoonvader en zijn oma. Tot overmaat van ramp kwam er nog een schandaal naar buiten. In de voormalige Opel-garage zou eind jaren negentig zijn gehandeld met geld van nietsvermoedende gelovigen, niet alleen Milli Görüs-aanhangers. Er werd aan inleggers een rendement van veertig procent beloofd, maar dit riskante spel met geld liep verkeerd af, er kwam geen cent, gelovigen konden naar hun geld fluiten.
Karacaer hield bij hoog en bij laag vol dat hij op geen enkele manier betrokken was bij de geldhandel die op het moskeeterrein plaatsvond, maar dat geloofde niet iedereen. De grootschalige zwendel had tenslotte onder zijn ogen plaatsgevonden, hij had, vond men, op z’n minst alarm kunnen slaan. Mededirecteur van Milli Görüs Uyzeir Kabaktepe, met wie Karacaer al die jaren had gewerkt en die in de hiërarchie boven hem stond, werd in 2007 gearresteerd vanwege mogelijke verduistering en witwaspraktijken. Tijdens een doorzoeking van een bedrijfspand van Kabaktepe in Osdorp zou de politie bovendien vuurwapens hebben aangetroffen.
De bouw van de Westermoskee, het grote prestigeproject, bleef vertraging ondervinden door voortdurende conflicten met de gemeente en de woningbouwvereniging en niet te vergeten de onderlinge ruzies. Het tv-programma Reporter onthulde dat het te bouwen gebedshuis al in 2005 in Duitse handen was gekomen. Ongeveer rond die tijd besefte Karacaer, die nog steeds veel krediet had buiten Milli Görüs, dat hij zijn langste tijd bij Milli Görüs had gehad. Zijn achterban liet hem tijdens een weekend in de bossen van Ede vallen. De vraag die hij aan de orde wilde stellen was waar Milli Görüs in 2015 zou staan, maar in plaats daarvan hielden bestuurders uit Duitsland lange monologen over het belang van Milli Görüs. Waar Karacaer nog het meest van schrok was dat de jongerenvoorzitter hem openlijk afviel, terwijl ze veel hadden samengewerkt en hij nooit kritiek had geuit. Het was duidelijk: hij moest vertrekken.
Zijn veranderingsgezinde inspanningen binnen Milli Görüs waren uiteindelijk op niets uitgelopen. Sommige jongeren die hij altijd had gestimuleerd hun eigen weg te gaan, zich te ontwikkelen, vonden het heel jammer dat hun inspirator vertrok. Maar ze kwamen niet in opstand. Terwijl hij vaak was gewaarschuwd, kwam de klap toch hard aan bij Karacaer.
Intussen was de gemeente, in het bijzonder burgemeester Job Cohen, van plan een Amsterdams centrum voor islamitische kunst en cultuur op te richten, onder de naam Marhaba (Arabisch voor welkom). In dit ontmoetingscentrum moesten lezingen en debatten worden gehouden over de Arabische wereld, over de islam. Vanaf het eerste moment was er gerommel, critici waren bang dat Marhaba een te religieus karakter zou krijgen. Eind 2006 kreeg Marhaba vier ton subsidie van de gemeente, al was een meerderheid van de raad in eerste instantie zeer sceptisch en terughoudend. Het cda vond dat de gemeente geen instelling met een religieus doel moest subsidiëren, en ook al benadrukte Cohen het seculiere karakter van Marhaba, men bleef gereserveerd.
Karacaer vergaderde vanaf het eerste moment mee en werd zelfs directeur van het prille initiatief, maar een half jaar later moest hij vertrekken. Over wat er precies misging, lopen de meningen uiteen. Karacaer was een onvoldoende zwaargewicht voor zo’n prestigeproject, werd gezegd. Maar dat was zeker niet de enige reden waarom Marhaba niet van de grond kwam. Wat iedereen moest erkennen was dat het project Marhaba onvoldoende steun kreeg en onder een verkeerd gesternte, te veel vanuit de pvda, was geboren. Karacaer had zelf het gevoel dat Cohen door de aanzwellende kritiek zo snel mogelijk van het hele project af wilde en dat hij Karacaer daarom opofferde. Aldus geschiedde. Uiteindelijk kwam er helemaal geen Marhaba.
De maanden die op dit debacle volgden waren moeilijk voor Karacaer. Hij bleef met lege handen achter. Van de mensen die hem tot dan toe over van alles en nog wat raadpleegden en de hemel in prezen, hoorde hij nooit meer iets. De aansprekende moslimleider belandde van het ene op het andere moment in de anonimiteit. Het geloof hielp hem door deze zware periode, zijn vertrouwen in Allah is onverwoestbaar.
Inmiddels is hij zakenman, hij runt een uitzendbureau dat zich richt op werknemers met een allochtone achtergrond. Geen vetpot in deze tijden van economische crisis.
Karacaer volgt de politiek in Turkije op de voet, hij is een grote fan van de omstreden president Erdogan, die volgens hem opkomt voor de kleine lieden. ‘Die werden vroeger nooit gezien. Erdogan heeft ze hun waardigheid teruggegeven.’ Hij voelt zich steeds meer Koerd en is meer dan vroeger bezig met dat deel van zijn identiteit. In de Nederlandse politiek heeft hij zijn geloof verloren, het lidmaatschap van de pvda heeft hij opgezegd en stemmen doet hij niet meer. ‘Ik ben zo teleurgesteld.’
Hij zou dolgraag wat willen betekenen in het huidige debat over radicalisering, zijn maatschappelijke engagement bestaat nog wel, maar hij kan er zo weinig mee. De veelbelovende zoon uit Aksaray zit 33 jaar na zijn komst in Nederland enigszins verdrietig op de bank. Zijn moeder is teruggegaan naar haar geboortestreek en zijn oudste zoon Yavuz zit daar inmiddels ook. Karacaer en zijn vrouw reizen om de beurt naar Turkije, want er moet altijd iemand hier bij hun zoon Selim zijn. ‘Als hij er niet was, hadden we daar nu gewoond.’
Haci Karacaer, de man die ooit werd gezien als een belangrijke stem in het integratiedebat, is gedesillusioneerd. Hij was met zijn dwarse opvattingen destijds een katalysator, met zijn gedurfde analyses schudde hij iedereen wakker. Die tijd lijkt voorbij. ‘Ik voel me te vaak verloren hier. En nutteloos.’ Hij weet zeker dat hij opnieuw wat zou kunnen betekenen. ‘Nog steeds kan ik mensen heel goed bij elkaar brengen.’
Voor dit verhaal is uitgebreid gesproken met Haci Karacaer en vroegere werknemers van de gemeente Amsterdam. Er is onder meer gebruik gemaakt van artikelen uit Vrij Nederland, de Volkskrant, Trouw, NRC Handelsblad en Opzij.
Beeld: (1) Amsterdam, 22 maart 2003. Demonstratie tegen de dreigende oorlog van Amerika tegen Irak (Michiel Wijnbergh / HH). (2) Amsterdam, 28 februari 2006. Minister Donner geeft de officiële aftrap voor de bouw van de Westermoskee. Tweede van links Haci Karacaer (Juan Vrijdag / ANP). (3) Amsterdam, februari, 2002. Haci Karacaer, op dat moment directeur van Milli Görüs, bij een lezing over de islam, in de Mozes en Aäronkerk (Ad van Denderen / HH).