«Wat is de oogst van een halve eeuw scenario schrijven?» Ik heb vijftien minuten, dat is achttien seconden per jaar. Toch is de vraag minder omvattend dan: «Waartoe zijn wij op aarde?», en die werd in de roomse catechismus in vijf seconden beantwoord. Dus waag ik het erop. Fijnschilderen kan het niet worden. Namen noemen is onvermijdelijk maar doet onrecht aan niet-genoemden. Tot besluit van deze opmaat… Wat volgt gaat niet over de vaak overschatte prinses film, maar over die steevast miskende stiefdochter televisie.
Met de komst van de televisie ontstond een nieuwe kunst- en communicatievorm: televisiedrama, kind van theater en film. Aanvankelijk leek het vooral op zijn moeder, het toneel. Bestaand repertoire werd van planken naar studio verplaatst en daar gespeeld tussen hete lampen. Met methoden die, zelfs bij close-ups, erop gericht waren ook het schellinkje te bedienen terwijl elke kijker inmiddels dichter bij de acteurs zat dan de theaterbezoekers van de eerste rij. Nog in Dagboek van een herdershond (KRO, 1978) blaast de grote Ko van Dijk collegae en figuranten vloer en beeldbuis af. Het nieuwe medium werkte met technieken van het oude en dat heeft onder kunstminnenden het aanzien van tv-drama als zelfstandige vorm lang geschaad, ook toen dat allang niet meer terecht was. Inmiddels is het omgedraaid: tv-drama lijkt sprekend op vader film. Sterker, vaak is het gewoon film maar heet het tv-drama omdat het zonder televisiegeld niet gemaakt kan worden.
Hoe dan ook, aan de wieg van televisie stonden twee feeën: Zorg en Hoop. Zorg is genoegzaam bekend. Ze klinkt sinds de openingsavond in 1951, uitgesproken door Cals, en is inmiddels aangezwollen tot orkaankracht: met de islam worden soap en Big Brother als de grootste bedreiging voor de westerse beschaving gezien. Van Hoop hoor je steeds minder, maar die was er wel degelijk. De hoop van dominee en pastoor op nog indringender verbreiding van het Woord dan waar radio toe in staat was. En de sociaal-democratische hoop op volksverheffing voortzetting van het beschavingsoffensief met nieuwe middelen. De grote Dennis Potter zag in televisie een medium, even democratisch als radio maar met veel meer invloed en mogelijkheden. Hij hield niet van het toneel met zijn vaak elitaire publiek en zijn technische beperkingen. Juist in tv-drama zag hij een middel om publiek dwars door sociale barrières heen te bereiken en zo een «common culture» van hoog niveau te doen ontstaan. Hij moest daar later op terugkomen, maar met delen van zijn verre van simpele werk heeft hij wel degelijk een doorsnee van de Britse bevolking bereikt. En ook andere schrijvers lukte dat. Zoals trouwens de kinderen die nu aan het Fox Kids-infuus liggen ooit naar Zuster Klivia en Hamelen zouden hebben gekeken.
Wat is de oogst van vijftig jaar tv-drama, vijftig jaar scenario in Nederland? Die oogst is groot en gevarieerd. Groot slaat op de kwantiteit (alleen al in het seizoen 2000-2001 zijn 77 oorspronkelijk Nederlandse dramaproducties uitgezonden, variërend van single play tot dagelijkse soap en daarbij zijn de gespeelde scènes uit Sesamstraat, Klokhuis en Knoop in je zakdoek niet meegeteld); gevarieerd zowel gelet op het wisselende niveau als op de veelheid aan genres, vormen en inhouden. Ze loopt van de dialogen tussen Tommie en Ieniemienie voor driejarigen tot geinige sketches en liedjes van de Senioren-Show voor bejaarden; van plichtmatige boekbewerkingen bij gebrek aan originele scripts tot een recent indrukwekkend Vestdijk-drieluik; van voor koopkrachtige jonge vrouwen bestemd relatiegetob als vulling tussen reclameblokken (Rozengeur en wodka-lime) tot onderzoek naar de laatste uren van de ontvoerde Heijn en de impact van Bosnische gruwelen (Pieter Verhoeff, Kees van Beijnum); van onhistorische humbug als Dynastie der kleine luyden tot fraai historisch kostuumdrama als Mevrouw Bentinck; van De liefdeswacht, een elegante comedy van Dmitri Frenkel Frank tot lach-of-ik-schiet-comedy van 52 afleveringen; van Hollandse-polder-Maigret-bewerking tot niet meer te tellen policiers van eigen bodem met grote niveauverschillen; van sociaal-realisme waarin de samenleving van de jaren zeventig contemporain werd onderzocht (Waaldrecht, Klaverweide, Kees Holierhoek) tot het anarcho-liberaal absurdisme van Wim T. Schippers; van gepijnigd-moralistisch zelfonderzoek door gewezen linkse priesters tot puberaal fuck-you-drama van Goede daden bij daglicht; van multi-culti-stadslawaai tot Tijd van leven, die Achterhoekse Heimat-vertaling; van soap (er waren er zelfs drie) tot Oud geld (er was er slechts één); van geraffineerd spelen met de werkelijkheidsillusie van de documentaire (Rudi Schokker huilt niet meer) tot de elektronische toverdoos waarmee Jaap Drupsteen Belcampo verbeeldde; van verhalen die verzonnen worden omdat er tijd gevuld, kijkers getrokken en geld verdiend moet worden tot verhalen die een cri de coeur, een hoogst individueel statement zijn.
«Bah» maar ook «halleluja» dus, want ik doe niet mee met het gruwelijk dédain waarmee in artistiek-intellectuele kring over televisie, de Nederlandse variant en drama in het bijzonder wordt gesproken. Maar tegelijk is er het besef dat veel drama geen innerlijke noodzaak lijkt te hebben; dat de dwang van de levensbeschouwelijke zuil plaatsmaakt voor die van de markt; dat omroepen uit veiligheidsoverwegingen op voorhand beginnen met het onderschatten van hun kijkers; dat thema’s en formats de creativiteit inkapselen; dat, om met Potter te spreken, «the irritating cadenses of the individual voice» minder gehoord gaan worden. Vraag maar aan Maria Goos, Wim Schippers, Alma Popeyus of Hein Schütz.
Toch terug naar de rijkdom die kwantitatief haar hoogtepunt bereikte in de jaren negentig. Die is vooral verrassend gezien de belabberde aanvangssituatie: een verzuild bestel met financiële en artistieke versplintering; in handen van geestelijk leiders met minieme affiniteit voor drama; en überhaupt de afwezigheid van een dramatraditie. Tussen Focqenbroch en Heijermans zit weinig, en de laatste had tot voor kort geen opvolgers. Een bloeiende filmindustrie ontbrak evenzeer. De noodzaak het scenariovak te leren was dus niet louter een individueel maar een collectief probleem.
Het scenario is het fundament voor elke dramaproductie. Een belazerd scenario kun je hooguit opleuken tot een matig product; een goed scenario kan door andere partijen de puree in worden geholpen; en aan elk goed eindresultaat ligt een goed scenario ten grondslag. Is film vooral een «directors medium», tv-drama is (en zeker was) een «writers medium» zeker als je het aan haar toppen meet: Paddy Chayevski in de Verenigde Staten in de jaren vijftig (Marty); grote Britten als Alan Plater (Z-Cars; A Very British Coup); Alan Bleasdale (Boys from the Blackstuff) en Dennis Potter (Blue Remembered Hills; Pennies from Heaven; Lipstick on your Collar; The Singing Detective) tussen 1960 en 1995. Maar als dat besef hier al bestond, dan werd en wordt er te weinig mee gedaan. De materiële en immateriële behandeling van scenarioschrijvers was en is soms schandalig. Geld, ruimte en tijd voor ontwikkeling, continuïteit en respect ontbraken. Althans, vaak en op veel plekken. Dat op dit Utrechtse festival tot vandaag geen prijs voor het beste tv-scenario bestaat, dat die vandaag als een woedend geintje uit de hoek van de schrijvers zelf moet komen («De zilveren krulstaart»), dat bij mijn weten alleen de Lira zo een prijs heeft ingesteld dat is typerend.
En toch is er een dramacultuur gegroeid. Dankzij bijna-masochistische volhouders met talent, die zich ontwikkelden van timmerman tot artisan in het schemergebied tussen ambacht en kunst. In Hugo Heinen eer ik die hele groep. Dankzij het succes van de commerciëlen die herontdekten dat drama publiekstrekker nummer 1 was. Dankzij delen van politiek en publieke omroep die zagen dat je niet alleen met drama terug moest slaan maar dat kwaliteit daarbij ook een rol moest spelen. Dus ook dankzij het Stimuleringsfonds. Dankzij projecten als Novellen, Goede daden en Lolamoviola waarin jonge makers kansen krijgen. Dankzij samenwerkingsverbanden tussen televisie en film, waarbij vooral Telefilm opvallende resultaten oplevert.
Mede daardoor komt het dat sommige blinde vlekken van Nederlands drama enigszins verdwenen: eindelijk kwamen (mede dankzij Jan Blokker) eigentijdse politiek en overheidsbeleid binnen; eindelijk werd een begin gemaakt met Bewältigung van de koloniale Vergangenheit; eindelijk werd ook in drama duidelijk dat Nederland meer is dan de Randstad (wat na Merijntje, Bartje en Herdershond straal vergeten leek); en eindelijk kwam straatrumoer het drama binnen en de zegeningen en sores van wat men een multicultureel land noemt.
Door deze opsomming lijken criteria, althans de mijne, voor goed drama heen te kieren. Dan wil ik er nog wel een paar noemen: eigenzinnigheid, intelligentie, integriteit, weerbarstigheid. Maar dat zijn woorden. En de pest is dat je kwaliteit nooit in een definitie kunt vatten. Heb je een reeks criteria aangelegd, zie je prompt een productie die daaraan voldoet en je geheel niet raakt; of juist andersom.
Als ik omroepbons was en iemand zou aankomen met het idee om een soort misdaadverhaal te maken rond een Kruidvat-winkelmeisje dat van zwemmen houdt en pech heeft in de liefde; waarin de acteurs bij emotionele hoogtepunten in playbacken zouden uitbarsten; dan zou ik zeggen dat ik geen Pennies from Heaven-plagiaat hoefde en me tien keer bedenken eer ik om een synopsis zou vragen. Maar wat zou ik me voor mijn kop slaan als een andere omroep «ja» had gezegd en ik dat prachtige Ochtendzwemmers zou zien: tragikomedie, «who’s done it?», nuchter en poëtisch muziekdrama, spiegel van normen, waarden en verwarring in multiculti-land. Diep-eigentijds-Hollands en juist door die authenticiteit van universeel karakter. Dankzij een prachtrol van Ricky Koole, de knappe regie van Nicole van Kilsdonk en bovenal het meesterlijke scenario van Mieke de Jong.
Zo hoor en koester je veel algemeenheden die lang niet altijd kloppen. Bijvoorbeeld: «Het bestel heeft de ontwikkeling van een rijke dramacultuur in de weg gestaan»; maar zonder dat malle bestel had Schippers nooit een kans gekregen ik kan althans geen land ter wereld bedenken waar hij zijn gang had mogen gaan. Bovendien is dat bestel niet statisch: het EO-drama begon met Henk Binnendijk die verkleed als verhuizer aan de hand van een staande klok uitlegde hoe wonderbaar de schepping was; nu maken ze daar mooi boeren-/mensendrama waar aan het eind niet meer de Verlosser uit een hoge hoed komt maar een tekstkaartje over lage graanprijzen of emigratie waarover het het voorafgaande uur geheel niet ging. Maar zelfs waar omroepen alles in een thema willen stoppen: soms werkt dat als dwangbuis, soms knalt er een verhaal doorheen dat je grijpt. Net zoals een advocaten- of politieserie vervoermiddel kán zijn voor waarheid en/of schoonheid. «Boekbewerkingen zijn een teken van armoe.» Maar we hebben zowel gruwelijke als mooie Titaantjes gekregen, vreselijke en fraaie Elsschots. «Schrijvers worden beknot door dramaturgen», maar sommige auteurs kunnen een deskundige hand heel wel gebruiken en sommige dramaturgen zijn, net als sommige literaire redacteuren, gewoon goed.
Wat is de oogst? Al kan maar een enkeling ervan leven scenario schrijven is van hobby vak geworden of het nu het lopende-band-fabriekswerk voor soaps betreft of een ingenieuze thriller als De trein van 6 uur 10 van Frank Ketelaar. Oefening bleek zowel confectie als kunst te baren. Nederlandse producties wonnen en winnen prijzen op festivals. Tegelijk blijkt dat zelfs de meest begaafden niet kunnen rekenen op krediet, op creatieve vrijheid, op werk. Of moet het zijn «juist de meest begaafden»? Al wil ik wel toevoegen dat Nederlandse kinderen, van Annie M.G. via Oebele en Q en Q tot die schitterende Daltons, heel goed af zijn.
Drama bestaat door de diepgewortelde behoefte aan verhalen. Die worden verteld tot leringh ende vermaeck. Soms gaan ze samen. Drama kan opium zijn maar ook inzicht verschaffen. Drama kan informeren en verstrooien, ontroeren en duiden. Drama kan troosten. Sommig drama is niet meer dan wegwerpartikel, ander drama maakt deel uit van ons gezamenlijk cultuurgoed. Of zou dat moeten doen. Wat dat betreft valt te betreuren dat de bloei van Nederlands drama tamelijk laat kwam, in een tijd dat door kabel en veelvoud van zenders kijkerservaringen steeds minder gemeenschappelijk werden. Glazen stad, jaren zestig, mag artistiek weinig interessant zijn geweest, het maakte in christelijke gezinnen en daarbuiten problemen bespreekbaar die dat nooit waren geweest. Zo werkt drama zelden meer want zo werkt televisie niet meer. De versplintering van kijkervaringen in combinatie met de onverschilligheid van een culturele elite jegens kwaliteitstelevisie (hoor ze klagen over of hun ironie loslaten op triviaaltelevisie daar kijken ze kennelijk wel naar) verhindert steeds meer dat tv-drama onderdeel uitmaakt van ons collectief geheugen.
Hoewel het zuilensysteem naast verzwakking ook voor veelvormigheid zorgde, zou het, met het oog op stijgende kosten en kijkcijferdwang, te overwegen zijn te streven naar extra subsidies ter beschikking van een centrale publieke dramaredactie: een Nationale Omroep-poot, gericht op kwaliteitsdrama.
Recent werd aan Martin Bril gevraagd of hij als schrijver iets geleerd had van zijn vertalingen van Goede tijden, slechte tijden. Zijn antwoord: «Blijven doorgaan». Dat lijkt me een wijze les voor schrijvers, voor drama-afdelingen, omroepen en zenders; voor politici die vinden dat televisie ook artistieke taken moet vervullen; voor ieder die beseft dat we middels dat meest democratische medium elkaar verhalen moeten blijven vertellen om de wereld te helpen verfraaien, dragen en duiden. En om die, nu meer dan ooit noodzaak, humaan te houden. Want de oogst mag groot zijn, ze is veel te klein.
Dit is de uitgebreide versie van een inleiding die op 21 september werd gehouden in het kader van «Script Odyssee 2001», georganiseerd door het Netwerk Scenarioschrijvers en het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties tijdens het Film Festival in Utrecht.
De aanwezige auteurs kenden De zilveren krulstaart 2001 toe aan Robert Alberdink Thijm voor diens kinderserie De Daltons.
Standaardwerk over Nederlands tv-drama tot 1988 is het onvolprezen proefschrift van Sonja de Leeuw Televisiedrama: podium voor identiteit (Amsterdam, 1995).