Amsterdam-Zuidoost, 10 juni 2020. Black Lives Matter-manifestatie in het Nelson Mandelapark © Patrick Post / ANP

Het Damprotest van 1 juni 2020 beleefde ik zoals ik de Amerikaanse Black Lives Matter-betogingen beleefde: via beeldschermen. Niet vanwege coronavrees of omdat de protestoproepen me waren ontgaan: ik achtte mezelf geen activist. Negen dagen later stond ik op een van de achttienduizend aangebrachte stippen in het Nelson Mandelapark in de Bijlmer, op een steenworp afstand van waar ik woon. Nogmaals verstek laten gaan rijmde niet met mijn geweten. Op een selfiefilmpje van die dag zie ik mijn vrienden en mij met gebalde rechtervuisten in de lucht.

Op een zaterdagmiddag zeven maanden na mijn bescheiden activisme spreek ik Mitchell Esajas (32). Hij komt dan net uit een blm-vergadering en al videobellend reist hij af naar een volgende afspraak. In het Nederlandse klimaat houden antiracismeactivisten geen winterslaap.

Esajas is vanuit de actiegroep Kick Out Zwarte Piet (kozp) en op persoonlijke titel betrokken bij Black Lives Matter Nederland. Betrokken, geen lid, want blm-Nederland definieert hij als een dynamische coalitie zonder formele organisatie. Na de politiemoord op de Amerikaan George Floyd kwam dat netwerk, bestaande uit vooral gelouterde zwarte activisten, bijeen en vliegensvlug werden onder meer de demonstraties op de Dam en in de Bijlmer georganiseerd. In de Bijlmer vond Esajas zichzelf ineens terug op het podium, omdat de host was vertraagd, vertelt hij. ‘Bij anti-Zwarte Piet-demonstraties roep ik weleens door de megafoon en dan roepen honderd mensen terug. Nu kwam de reactie uit veertienduizend kelen.’

Mij bleef vooral Esajas’ geroep over empowerment bij. ‘Aan de ene kant kwamen we samen om institutioneel racisme aan de kaak te stellen’, zegt Esajas. ‘De Bijlmer is misschien dé zwarte wijk van Nederland, waar kinderen vaak te lage schooladviezen krijgen en bewoners te maken hebben met etnisch profileren door de politie. Anderzijds droegen we uit dat de zwarte gemeenschap de kracht heeft om het beste uit zichzelf te halen, ondanks die obstakels.’

Een belangrijkere boodschap was wellicht dat beleidsmakers niet om blm-Nederland heen kunnen als het gaat om antiracismebeleid. Leden van kozp woonden in september 2020 een beraad bij waar de beweging haar visie op institutioneel racisme deelde met onder anderen premier Mark Rutte, minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken en ambtenaren van verschillende ministeries. Is het niet logisch dat Mitchell Esajas en de zijnen zich eerder richten tot politici van kleur, die meer persoonlijke voeling hebben met de thema’s? Juist niet, zegt hij: ‘Het grappige is dat politici ons benaderden. Tijdens de blm-betogingen stonden onze telefoons roodgloeiend. Dat waren niet alleen politici van kleur.’

Na de betogingen trad blm-Nederland een nieuwe fase tegemoet. De vraag was nu: hoe verder? Om het veelkoppige monster van institutioneel racisme te bestrijden schreef de beweging, na inspraakmomenten met de achterban, een manifest met zowel een koersbepalende visie als een plan met praktische voorstellen, dat vóór de verkiezingen wordt gepubliceerd. Een kleine greep uit het manifest: de overheid stelt een antiracisme- en een antidiscriminatiebeleid op voor onderwijsinstellingen, in samenwerking met zwarte experts, ervaringsdeskundigen, leerlingen en onderwijsprofessionals. Er moet een antiracisme- en antidiscriminatie-keurmerk ontwikkeld worden voor werkgevers en uitzendbureaus. Werkgevers en uitzendbureaus die zich schuldig maken aan discriminatie raken het keurmerk kwijt en de overheid beëindigt de samenwerking met deze bedrijven.

Voorafgaand aan het racismedebat in de Tweede Kamer op 1 juli 2020 kreeg een aantal politieke vertegenwoordigers, met name aan de linkerkant van het spectrum, inzage in een conceptversie van het manifest. ‘We hebben het manifest gepresenteerd als een pakket van eisen vanuit de zwarte gemeenschap, zonder te pretenderen dat we alle meningen van zo’n diverse groep vertegenwoordigden’, zegt Esajas. ‘Het is aan de partijen om de eisen in te willigen of niet. Voor de verkiezingen willen we onze achterban mobiliseren om naar de stembus te gaan en stimuleren te kiezen voor de partijen die zoveel mogelijk punten uit het manifest hebben overgenomen.’

Op het moment van spreken is er nog geen beslissing genomen over welke partij te endorsen. Esajas laat echter, nadrukkelijk op persoonlijke titel, doorschemeren dat hij het mooi zou vinden als BIJ1 op z’n minst één zetel verwerft. ‘Waarschijnlijk belanden ze dan niet in de coalitie’, merkt hij lachend op. ‘Maar alleen al hun aanwezigheid in de Kamer kan de gevestigde linkse partijen meer naar links trekken. Het geluid dat BIJ1 vertegenwoordigt is grotendeels in lijn met onze visie.’ De kandidatenlijst van BIJ1 lijkt daarop te duiden. Met Sylvana Simons op één en Quinsy Gario op twee is de Kamer in potentie twee zeer uitgesproken antiracismestemmen rijker. En volgens Esajas heeft blm-Nederland bij de andere politieke partijen het belang van zwarte politici en politici van kleur op verkiesbare plekken benadrukt. Cynisch merkt hij op: ‘In mijn ogen is dat niet echt gelukt.’

Een positief puntje: hoogstwaarschijnlijk telt de Tweede Kamer na 17 maart meer dan nul zwarte Kamerleden, zoals de afgelopen vier jaar het geval was. Dat kan zomaar eens door Don Ceder komen. Op de kandidatenlijst van de ChristenUnie komt hij na Gert-Jan Segers, Carola Schouten en Mirjam Bikker. Don Ceder, 31, heeft Ghanese wortels, net als ik, zij het in combinatie met een Surinaamse ouder. In gesprek met Ceder feliciteer ik hem, maar vraag ik hem ook of hij nooit heeft gedacht dat die vierde plek te danken is aan zijn huidskleur.

‘Binnen de partij heb ik streng aangegeven niet enkel op de lijst te willen omdat ik een bepaalde kleur heb’, antwoordt Ceder. ‘Dat ik op een verkiesbare plek sta, laat volgens mij zien dat er binnen de ChristenUnie is nagedacht over mijn inhoud en kwaliteiten. En natuurlijk wil de partij kandidaten presenteren waarin verschillende groepen zich herkennen.’

‘Ik heb streng aangegeven niet enkel op de lijst te willen omdat ik een bepaalde kleur heb’

Stemgerechtigden uit mijn buurt herkennen zich wellicht in Don Ceder, want net als ik is hij grootgebracht in de Bijlmer. Een perfecte speeltuin met de hoge flats en de trappenhallen, herinnert Ceder zich. ‘En Zuidoost was toen al erg kleurrijk. Zo leerde ik omgaan met verschillende mensen. Een soort multiculturele handelingsbekwaamheid.’

Niet voor niets profileerde Ceder zich vier jaar geleden, toen als zevende op de CU-kandidatenlijst, met de slogan ‘Van de Bijlmer naar het Binnenhof’. Hij greep naast een Tweede-Kamerzetel, maar een jaar later belandde hij als eerste zwarte mannelijke lijsttrekker in de Amsterdamse gemeenteraad. Dat had hij deels te danken aan relatief veel stemmen uit Amsterdam-Zuidoost. Waant hij zich binnen zijn partij de stem van de Bijlmer? ‘Landelijk wel, volgens mij ben ik de enige kandidaat uit Amsterdam-Zuidoost. Maar ik voel me geen vreemde eend in de bijt, ik ben thuis bij de ChristenUnie en de christelijk-sociale politiek’, aldus Don Ceder. Toch moet het lastig zijn, zou je denken, om idealen over racisme en discriminatie uit te dragen in een partij met een groot deel van de achterban buiten de grote, multiculturele steden. Ceder: ‘Ik merk dat er binnen de ChristenUnie steeds meer aandacht komt voor thema’s die veel in de grote steden spelen. Door de Black Lives Matter-betogingen kwamen die thema’s nog centraler te staan. Destijds werd ik wat vaker gevraagd om duiding te geven over wat er nou echt speelde. Veel Nederlanders kunnen amper geloven dat verhuurders mensen afwijzen vanwege een niet-westerse achternaam.’

Waar Ceder en ik vandaan komen is het nooit de vraag óf racisme bestaat, maar hoe je ermee te maken hebt gehad. Ceder typeert het als een wijd verspreide blinde vlek: ‘Ik geloof niet dat Nederland per definitie racistisch is. Het betreft vaker onwetendheid dan onwelwillendheid. Dat ondervang je door de dialoog aan te gaan. Door bruggen te bouwen.’ Nu ben ik benieuwd: gaat Ceder als een afgevaardigde van de zwarte gemeenschap die bruggen naar witte Nederlanders bouwen? ‘Ik vind dat een heel gevaarlijke titel’, lacht hij. ‘Ik beschouw mezelf als een Amsterdamse Ghanese Surinaamse Nederlander, opgegroeid in de Bijlmer. Die identiteit draag ik mee de Kamerdebatten in. Maar ik waak voor een messiascomplex. Ik wil concrete resultaten behalen, en niet alleen via de zijlijn een profetisch geluid verkondigen.’ Grappig, dat juist een christen de profetische rol schuwt. Ceder lacht opnieuw: ‘Als christen heb ik natuurlijk maar één Messias.’

En dan valt me iets anders op: Don Ceder heeft minder moeite zich politiek te vereenzelvigen met de Bijlmer dan met zijn huidskleur. Dit jaar voert hij weer de slogan ‘Van de Bijlmer naar het Binnenhof’. Waar zit dat verschil hem in? ‘Met de slogan probeer ik te tonen dat je vanuit de Bijlmer volksvertegenwoordiger kunt worden’, meent de Tweede-Kamerkandidaat. Van de Bijlmer naar het Catshuis, dat klinkt nog sprankelender. En Ceder zou het prachtig vinden als iemand die slogan voert. Maar zelf is hij liever een dossiervreter, iemand die vanuit de Kamer controleert en wetgeving maakt.

Hij is naar eigen zeggen ook meer een politicus dan een activist. Hij stond niet tussen de roepende massa tijdens het Bijlmer-protest, al had dat meer te maken met een gemeenteraadsvergadering op hetzelfde moment. Hij gelooft in de agenderende kracht van activisten. Maar: ‘Vervolgens heb je bevlogen politici nodig die de eisen weten te vertalen in beleid waar je een meerderheid voor haalt.’

Meerderheden halen is Ceders kernpunt, dat hij afgelopen november benadrukte tijdens een evenement van de ChristenUnie over racisme. En om die meerderheden te halen is het volgens hem zaak om te luisteren, mensen bij elkaar te brengen en ‘extreme’ standpunten via dialoog om te buigen naar constructieve oplossingen. Riskeert hij daarmee niet dat hij de goedkeuring van activistische bewegingen als blm-Nederland misloopt?

‘Volgens mij zijn verkiezingen vooral een strijd van politieke ideologieën. Mensen moeten op mij stemmen omdat ze geloven in mijn visie en aanpak’, zegt hij. En over zijn visie is hij duidelijk. Zo stelde Ceder op dat ChristenUnie-evenement dat het maakbaarheidsdenken van de samenleving zijn grenzen kent: ‘De overheid moet nog flinke stappen maken in het scheppen van de randvoorwaarden voor een inclusieve samenleving. Tegelijkertijd is er al veel wet- en regelgeving die racisme en discriminatie tegengaat. Zolang de ene Nederlander de andere niet ziet als gelijke, bestaat er echter ruimte voor discriminatie. De samenleving moet zich afvragen: wat kunnen we zelf beter doen?’

In het debat over het slavernijverleden dicht Don Ceder de overheid wel een nadrukkelijke rol toe. In de Amsterdamse gemeenteraad vond hij met collega-raadsleden een meerderheid voor het maken van excuses voor het slavernijverleden. Als het aan Ceder en zijn partij ligt, volgen landelijke verontschuldigingen. Toch doemt de vraag op: waarom zou iemand die antiracisme en ongelijkheid als prioriteiten ziet, niet stemmen op partijen die meer in de maakbare samenleving geloven? ‘Ons verkiezingsprogramma rept over strenger toezicht op overheidsalgoritmen en het afschaffen van het toeslagenstelsel, juist omdat burgers met een bepaalde etnische achtergrond disproportioneel worden geraakt bij misstanden’, zegt Ceder. ‘Bovendien sta ik als advocaat onder anderen ongedocumenteerden en gedupeerden van de toeslagenaffaire bij. Hun verhalen neem ik mee naar de Kamer. Net als mijn achtergrond.’

Vanaf september 2016 zetelde Amma Asante (48) namens de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer, nadat partijgenoot Tanja Jadnanansing uit de Kamer vertrok om voorzitter te worden van het dagelijks bestuur in Amsterdam-Zuidoost, toevallig het stadsdeel waar Asante als meisje uit Ghana opgroeide en (helaas) niet meer woont. Na de verkiezingen van 2017 vervolgde Asante haar maatschappelijke loopbaan en in 2021 prijkt haar naam op de 47ste plek van de pvda-kandidatenlijst. Asante is nu lijstduwer.

Desondanks geeft ze tijdens ons belgesprek al vroeg aan dat ik voor verkiezingsretoriek aan het verkeerde adres ben. ‘Mij gaat het om de juiste objectieve benadering van institutioneel racisme’, verklaart Asante, tegenwoordig onder meer voorzitter van de Landelijke Cliëntenraad. ‘En dat vooral de Tweede Kamer haar verantwoordelijkheid oppakt.’

‘In situaties van ongelijkheid zijn intenties irrelevant. Ongelijkheid moeten we altijd bestrijden’

De objectieve benadering past Asante zelf toe als senior onderzoeker bij Movisie. Op de site van dit kennisinstituut voor sociale vraagstukken staat een filmpje waarin Asante stelling neemt: wat betreft de bestrijding van armoede en schuldenproblematiek moet de overheid vooral bij zichzelf te rade gaan. Gaat dit ook op inzake institutioneel racisme?

‘Daarmee bedoelde ik dat de overheid de structurele problemen moet aanpakken. Niet ad hoc. Dat geldt ook voor institutioneel racisme.’ Bij Movisie is Asante betrokken bij een onderzoek waarin een definitie voor institutioneel racisme wordt geformuleerd. Ze pakt het concept er even bij: racisme dat ingebed is in instituten, daar gaat het om. In bedrijven of een uitkeringsinstantie, maar ook een institutioneel veld zoals de arbeidsmarkt of de gezondheidszorg. Zowel de geschreven als ongeschreven regels en processen van die instituten kunnen ongelijkheid creëren tussen personen van verschillende afkomst, huidskleur of religie. Een schrijnend voorbeeld is snel gevonden: de toeslagenaffaire.

Asante staat ook stil bij institutionele regels en processen die niet expliciet bedoelen te discrimineren. Die, onderhevig aan culturele vooroordelen, alsnog leiden tot praktische bevoordeling van witte mensen of mensen zonder een migratieachtergrond. ‘We weten bijvoorbeeld dat bij schooladviezen in het basisonderwijs erg meeweegt wat het opleidingsniveau van je ouders is. Als kind van ouders zonder Nederlandse scholing loop je een risico benadeeld te worden.’

Ook ik kreeg als kind een lager niveau geadviseerd dan wat mijn eindtoets rechtvaardigde. En ook mijn ouders waren geen hooggeschoolde Nederlanders. ‘Je kunt het niet bewijzen, maar je weet dat veel kinderen met een migratieachtergrond hetzelfde ervaren’, zegt Asante. ‘Dan weet je dat het institutioneel racisme is. Of het nou intentioneel is of niet-intentioneel. Het gaat om het resultaat.’

Bij deze woorden schiet me het Kamerdebat van 1 juli 2020 te binnen, waarin pvv-leider Geert Wilders meende dat Nederlanders aangepraat wordt dat ze racisten zijn. Ik probeerde me in te leven in die Nederlanders. Misschien ervaren zij dat echt zo als mensenmassa’s bij blm-demonstraties roepen dat Nederland racistisch is? ‘Mensen krijgen geen schuldgevoel aangepraat’, zegt Amma Asante. ‘Mensen weten dat er iets niets klopt en vinden het te pijnlijk om daarbij stil te staan, ze willen het van zich afschuiven en zeggen dat ze het niet zo bedoelden. Wat interesseert het mij nou wat je bedoelde? In situaties van ongelijkheid zijn intenties irrelevant, want het risico is dat we niets doen omdat mensen het niet kwaad bedoelen. Ongelijkheid moeten we altijd bestrijden.’

Daar zullen mijn medebetogers bij de blm-demonstratie zich vast in kunnen vinden. Met name zij die ervaring hebben met institutioneel racisme en de urgentie van verandering voelen. Daarom vraag ik me af of een Kamer met meer mensen van kleur dit structurele probleem daadkrachtiger zou bestrijden. ‘Ik pleit voor een representatieve samenstelling van de Kamer omdat het bijdraagt aan maatschappelijk draagvlak voor de politiek’, geeft Asante aan. ‘Niet zozeer omdat ik een distinctieve inbreng verwacht van Kamerleden van kleur. Als Sylvana Simons de Kamer in gaat, verwacht ik wél iets van haar. Daar staat haar partij voor. Maar als Kamerlid ben je gebonden aan de partijcultuur en fractiediscipline. Als binnen jouw partij de ruimte niet wordt gegeven of je pakt die ruimte niet, dan maakt het niets uit wat voor huidskleur je hebt.’

Diversiteit zonder inclusie is een wassen neus, aldus Asante. Zowel in de Kamer als daarbuiten. Volgens haar zet het weinig zoden aan de dijk als je mensen met een migratieachtergrond binnenhaalt en hun vervolgens het dominante narratief oplegt. ‘Wees je bewust van processen die deze mensen kunnen uitsluiten als ze een plek hebben bemachtigd. Geef ze een stem.’

Over een plek en een stem gesproken, en toch een beetje verkiezingsretoriek: de op één na oudste partij van Nederland heeft met Amma Asante een immigrantenkind als lijstduwer. Is dat een eer? ‘Het is ontzettend eervol, ook als je kijkt naar mijn voorgangers. Een dankbare plek van waaruit ik de partij blijf steunen en herkenbaarheid kan geven op de lijst’, antwoordt Asante.

Maar een stem op een herkenbare lijstduwer resulteert niet één, twee, drie in meer herkenbaarheid in de Kamer. Hoe leg je dat uit aan kiezers die stemmen voor representatie? ‘In Nederland stem je in eerste instantie op een partij. De drempel om puur op basis van voorkeurstemmen in de Kamer te komen is ontzettend hoog. Een stem op mij is echter geen verloren stem. Het is een stem op een progressieve, linkse partij die wil dat de dingen veranderen.’

Als na 17 maart blijkt dat veertigduizend kiezers graag zien dat Asante die verandering bewerkstelligt, zal ze dat signaal niet voor kennisgeving aannemen. ‘Je moet van heel goeden huize komen om dan geen zetel in te nemen’, lacht ze. En hoewel mijn huis in de Bijlmer best goed is, zou ík het Binnenhof ook niet zomaar afzeggen.


Dan Afrifa (1994) is een Ghanese Amsterdammer, schrijver en studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam