Een van de drie kunstwerken die zijn gereproduceerd in de bundel Kloppend heden van Maarten Doorman is van Gea Kalksma. Een grote foto, zwart, met zes uitsparingen erin, als kogelgaten in een donkere jas. Het gedicht dat Doorman bij dit werk maakte, heet Leegschieten:
Het is niet moeilijk om wat weg is te voorschijn om wat ver is dichtbij te krijgen is niet moeilijk het is onmogelijk als truc daar waar lucky luke blijft als hij het laatste plaatje uitrijdt
het is mogelijk daar een gat in te zien of zes maar liefst het is moeilijk maar licht en onooglijk
De eerste associatie van de kogelgaten heeft blijkbaar ook bij de dichter gewerkt: de titel van het gedicht roept de gedachte aan een leeg revolvermagazijn op, en wellicht de vooraf gegane scène. Rookwolken en kruitdampen, een stoffige vlakte voor een saloon; de zon brandt. Al thans, in die richting zal Doorman ook gedacht hebben, getuige de verwijzing naar de stripheld Lucky Luke, die niets liever deed dan in shoot-outs in het Wilde Westen belanden.
Kogels die zijn afgeschoten laten in de nabijheid van het pistool sporen na, en gaten natuurlijk. De kogels zelf zijn weg, alleen de tekenen die ze in hun afwezigheid geven, resten ons. Door die gaten is het niet moeilijk ons de kogels voor te stellen: «Het is niet moeilijk om wat weg is te voorschijn/ om wat ver is dichtbij te krijgen.» Maar die gaten zijn niet de kogels zelf, dus: «het is onmogelijk als truc.»
Waar blijven de aanstalten als ze zijn gemaakt? Waar is het licht als de kaarsvlam is gedoofd? In de ogen van degenen die keken? In de herinnering van degenen die keken? Het is als met een gedicht: woorden roepen, sterk of minder sterk, beelden op, die gaan leven in het bewustzijn van de lezer. Maar, zoals Magritte met zijn fameuze pijp-schilderij al liet zien: de afbeelding is iets heel anders dan het «werkelijke» ding waarnaar wordt verwezen.
Enkele decennia semiotiek later is dat een open deur, maar de dichter gedijt bij open deuren. En die dan nog een keer intrappen. Het spel met woord en ding is zo oud als de poëzie zelf, en zal niet eerder sterven dan zij. Voor een bepaald soort poëzie is het de rijkste voedingsbodem, die poëzie die in eerste instantie op de taal is gericht en die het spel tussen werkelijkheid en poëzie, tussen teken en betekenis als stevige en betrouwbare basis neemt.
Er is genoeg poëzie die daar (bewust) geen aandacht voor heeft. Veel van wat de jongste generatie dichters heeft opgeleverd hoort daarbij: in hun drang de werkelijkheid, die fascinerende werkelijkheid van vandaag te beschrijven, stapelen ze beeld op beeld, en zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in de combinatie van voorstellingen en scènes, en in het presenteren van een «nieuwe» of in elk geval «zich vernieuwende» wereld.
De poëzie van Maarten Doorman (1957) hoort duidelijk bij het eerste soort. Poëzie is taal, poëzie is woordkunst. Poëzie is in zekere zin een spel, een veelvoud van spellen. Een daarvan is het spel dat de dichter speelt met de lezer. Het verstoppertje doen, het beentje lichten:
langs uitvalswegen jaagt de zon dichtbij als ster de hens in glazen kantoren.
Even een geintje uithalen met de lezer: de zon jaagt niet, maar jaagt de hens in kantoren. Een strofe verderop:
billboards verdraaien hun boodschappen van wasverzachter tot zalverharder rolluiken luiden het tandengeklapper van wie er niet uit meer durft uit.
Het doet wat kinderachtig aan, die woordspelletjes (het gedicht Het wederom: «ook morgen/ zonder schijn/ kan het weer/ zal het weer/ anders zijn/ kan het/ weer zal het/ weer anders zijn»), vooral voor een dichter die in de media wel als «denker» wordt neergezet (Doorman is filosoof). Voeg daarbij enkele bijna grappige stukjes poëzie (Briefje voor de werkster, Oudbakken rapvers, De mantra Om, Promenade van Ostaijen) en je zou denken dat deze poëzie luchtig en licht is. Maar dat is ze niet, goddank.
Dat hij het ook anders kan, bewijst Doorman bijvoorbeeld in enkele liefdesgedichten, die in hun schijnbare eenvoud uiterst «poëtisch» zijn. Of in Vice versa, waarin hij de legendarische ezel van Buridan een plaats geeft in zijn eigen dichterlijke universum:
Je had die ezel van Buridan die tussen twee hopen van hooi niet kiezen kan en daarvan verrekte
en ik pendelde mooi van de een naar de ander en v.v. koffer op fiets in de morgen terwijl ik me strekte en we leefden nog lang
Hiermee positioneert Maarten Doorman zichzelf als dichter. In de bundel Kloppend heden pendelt hij heen en weer tussen het lichte en het zwaardere, tussen het aardse en het poëtische. De een zal spreken van veelzijdigheid, de ander noemt het misschien wisselvalligheid. In elk geval is dit een bundel die een aangename levendigheid uitstraalt.