De Carnegie Medal is de oudste jeugdliteraire prijs van Engeland. Het is een eerbiedwaardige bekroning die sinds 1936 bijvoorbeeld ging naar Mary Norton voor The Borrowers, naar Rosemary Sutcliff voor The Lantern Bearers en naar Richard Adams voor Watership Down. In 1997 was Engeland in rep en roer omdat de prijs was toegekend aan Junkies van Melvin Burgess, een realistisch verhaal over twee veertienjarigen die terechtkomen in de wereld van heroïne en prostitutie. De bekroning haalde de voorpagina’s. Er verschenen zorgelijke commentaren over de teloorgang van de kinderlijke onschuld. Een cartoonist herschikte Lewis Carrolls theevisite bij de hoedenmaker zodanig dat er paddo’s op de cakebordjes lagen, de Maartse Haas met een joint aan tafel hing en Alice een naald uit haar arm had bungelen.
De combinatie van literaire erkenning, tumult en internationaal commercieel succes heeft Burgess (1954) inmiddels zo stevig in het zadel geholpen dat het verschijnen van zijn nieuwste boek Bloedtij aanleiding geeft voor een bezoek aan ons land. Voor het interview verschijnt een jongensachtige man in T-shirt, uren te laat omdat hij per ongeluk het paspoort van mevrouw Burgess in zijn zak had gestoken. Drie jaar na dato benadrukt hij de betrekkelijkheid van alle opwinding rondom Junkies en haalt instemmend de mening van een jeugdige lezer aan: «It’s not books that corrupt, it’s people.
Burgess: «De afwijzing kwam uit ultra-conservatieve, streng-christelijke hoek, maar ik heb stapels brieven met adhesie- en dankbetuigingen. De drugsvoorlichting heeft het boek doodgeknuffeld: dit ging over levensechte jongeren die werkelijke beslissingen namen. En ook al waren de voorlichters het met die beslissingen oneens, ze hadden tenminste iets in handen om over te discussiëren.
Het onderwerp niet alleen de drugs, ook de hele cultuur eromheen bestond in jongerenromans eigenlijk niet. Dertig jaar geleden boden ze mij op het schoolplein al stuff aan, maar nog altijd is daar nauwelijks een eerlijk boek over te vinden. Ik bedoel, mij verkochten ze in hun voorlichtingspraatjes nog het soort onzin dat je na één joint verslaafd was. Ik heb bewust heroïne als onderwerp gekozen. Had ik over softdrugs geschreven, dan was ik in nog grotere problemen geraakt. In Engeland is iedereen altijd maar bang dat boeken tot daden aanzetten. De stap van niets naar heroïne is wel een heel grote en onwaarschijnlijke. Met hasj had dat anders gelegen. Dan was het trouwens een oersaai boek geworden. Heroïne is echt duister spul en goed voor een verhaal: een uitgesproken Baddy!»
Burgess kent de scene waarover hij schrijft. Na een weinig succesvolle schoolloopbaan en een blauwe maandag in de journalistiek belandde hij in Bristol, waar hij jaren bleef hangen: «Ik wilde helemaal niet werken, geen carrière maken in wat dan ook. Dat kon in de jaren zeventig terwijl je dan toch een redelijk leven had. Je kluste en scharrelde wat. In de grote steden had je hele groepen niet-werkenden met hun eigen cultuur. Junkies zit dicht op mijn persoonlijke geschiedenis. De vrouwelijke hoofdpersoon is nog steeds een goede vriendin en de jongen is gebaseerd op mijn broer die aan de heroïne was en nu dood is. Hij kreeg kanker tijdens zijn verslaving. Het was gruwelijk.»
Burgess deed er lang over om schrijver te worden. Hij was wel altijd aan het schrijven, maar ondernam geen enkele poging om iets uitgegeven te krijgen. Toen hij midden dertig was, werd het duidelijk dat hij serieus moest worden om de boot niet te missen. Hij schreef hoorspelen, verhalen en een kinderboek. The Cry of the Wolf (1990) had direct succes, werd vertaald en voorgedragen voor een prijs. Inmiddels heeft hij een tiental jeugdboeken geschreven, en met plezier. Burgess: «Tot nu toe dient zich steeds weer iets interessants aan. Op het gebied van de jongerenroman valt er nog zoveel te doen. Ik weet niet wanneer ik er te oud voor word. Heb het gevoel dat ik mijn puberteit aan het plunderen ben en misschien is het straks op. Gelukkig had ik een verlengde puberteit met al die jaren zonder enige verantwoordelijkheid in Bristol!»
Drie jaar na zijn succesverhaal publiceerde Burgess de omvangrijke en ambitieuze roman Bloedtij. Het verhaal is gebaseerd op de IJslandse, omstreeks de twaalfde eeuw opgetekende Volsunga-sage. Burgess situeert zijn hervertelling in de verre toekomst. De ruïnes van Londen zijn opgedeeld in twee stukken, elk geregeerd door een familieclan, die rechtstreeks uit Sicilië afkomstig lijkt. Om vrede te bewerkstelligen huwelijkt het clanhoofd van de Volsons zijn dochter Signy uit aan zijn jeugdige rivaal Conor. Op de bruiloft steekt de god Odin een uitzonderlijk mes in de muur, bestemd voor wie het eruit kan krijgen. Voor de macho bruidegom is dat niet weggelegd, wél voor Signy’s tweelingbroer Siggy. De kiem voor nieuwe rivaliteit is gelegd. Conor neemt zijn bruid mee en moordt zijn hele schoonfamilie uit, behalve Siggy. Die duikt onder in het spookachtige gebied dat bewoond wordt door huiveringwekkende kruisingen tussen mens en dier, het resultaat van ver doorgeschoten genetische manipulatie. Bijgestaan door de goden bereiden broer en zuster hun ultieme wraakactie voor, waarbij ze belanden in een neerwaartse spiraal van geweld en vernietiging.
Bloedtij is in vele opzichten adembenemend. Het tempo waarin de waanzinnige gebeurtenissen elkaar opvolgen, ligt hoog en de futuristische bedenksels zijn intrigerend. De grenzen aan machtswellust, gruwel en wreedheid blijken steeds verder opgerekt te kunnen worden; broer en zuster slapen samen om een zuivere Volson-telg te produceren.
Het boek doet zijn naam eer aan, want het bloed vloeit bij hectoliters: de nog levende Volson-broers worden één voor één door een zwijn opgevreten en Conor laat beide benen van zijn bruid zodanig verminken dat zij niet meer lopen kan. Maar er zijn ook subtieler menselijke zaken aan de orde. Signy wordt reddeloos verliefd op haar aartsvijandige echtgenoot, Siggy moet verdragen dat zijn verminkte gezicht hem afstotelijk maakt voor de vrouwen en Signy weigert haar eigen zoon op te offeren ten behoeve van de grote wraak. Ze regelt een kloon zonder gevoelens.
Burgess vertelt over zijn fascinatie voor de oude sage en de problemen om een verhaal uit de orale traditie om te werken tot een roman: «Als kind las ik het in Tales of the North Gods and Heroes. Ik heb het nooit kunnen vergeten. Alle IJslandse mythologie heeft die tragische kwaliteit, dat afdalen in steeds donkerder diepten. Die aantrekkingskracht van het duistere en het balanceren op de rand passen volgens mij bij de leeftijdsgroep van volwassenen in wording, waarvoor ik nu schrijf. Ik wilde de toonzetting van de vertelling behouden, maar moest op zoek naar gelijkwaardige beelden voor deze tijd. Wolven zijn bruikbare monsters als je in de buurt van de bossen woont en schapen houdt, maar tegenwoordig is geen kind er meer bang voor. Ik wilde ook kijken hoe groot de rea liteitswaarde voor nu nog is van de gedachten over oorlog en lotsbestemming. Siggy voelt zich een speelbal van de goden. Bij de Vikingen was alles nu eenmaal voorbestemd. Een van die kerels Eric Bloedbijl zegt het zo: De tijd en de manier waarop ik zal sterven liggen vast, maar hoe ik de dood tegemoet zal treden ligt in mijn hand. Het gaat niet om de vrije wil, maar om je houding tegenover het lot. Het is een soort heidens geloof dat je ook in de oude tragedies vindt en dat mij erg raakt. Niet dat de mens door het lot wordt getroffen en geen enkele kans maakt, maar dat je ziet hoe hij zich teweerstelt.»
De grootste klus was de figuren psychologische omtrekken te geven, om het geloofwaardig te maken dat ze bepaalde dingen doen en laten. De figuur van Signy was het moeilijkste. Burgess: «In de sage is ze een uitzonderlijk krachtige vrouw, geheel gefocust op de wraak en het hooghouden van de familie-eer. Ze leeft samen met haar echtgenoot en deelt zijn bed, ondanks haar bodemloze haat. Het enige wat ze kan doen, is kinderen krijgen om ze later weg te sturen naar het leger. Dat paste niet voor een moderne vrouw. Ik heb Signy verliefd en (seksueel) actief gemaakt. Door de gespletenheid van haar leven houden van de man wiens ondergang ze voorbereidt wordt ze langzaam gek en eindigt als een monster. Ik moest daarbij denken aan de film The Nightporter, die Dirk Bogarde hoe verwrongen en pervers ook een love story noemde.»
Bloedtij is een donker en somber verhaal, maar de schrijver ontkent een pessimistische visie op het leven te hebben. Hij wilde trouw blijven aan de oude geschiedenis, en die is nu eenmaal een tragedie. Burgess: «In een tragedie is de liefde corrupt en storten levens in elkaar. Tragedie is de afgelopen eeuwen weinig populair geweest. Zelf houd ik er nogal van dat de zaken in duikvlucht naar beneden gaan. Ik denk helemaal niet dat het in de werkelijkheid altijd zo gaat, dus kun je je er als schrijver veilig mee bezighouden. De lezer begrijpt heus wel dat het om fictie gaat. Grijpt niet naar zijn hoofd en denkt, o god, dit is het leven.
Mijn verbeeldingskracht werkt in de richting van het duistere, omdat ik dat spannend en opwindend vind. Het is een beetje als een hoge glijbaan: gevaarlijk, maar niet echt. Het is maar een boek. De lezer is niet in elkaar geslagen of opgehangen en zijn hart is niet gebroken. Ik heb het gevoel dat lezen en dus ook schrijven over personages die mislukken of beschadigd raken des te helderder laat zien hoe menselijk ze zijn. Het leven mag dan af en toe shit zijn, maar mensen zijn dat niet. Ze raken je in hun geworstel, hoe verachtelijk ze zich soms ook gedragen.
Als kind had ik al de pest aan happy endings. De schurken werden altijd gepakt of ze veranderden ten goede. Het maakte boeken voorspelbaar, en bovendien hield ik van de slechterik. Het allerbelangrijkste in een boek is de toon. Die kan menselijk zijn, hoe gruwelijk de gebeurtenissen ook zijn. Daarin klinkt door aan welke kant de schrijver staat. In Chocolade-oorlog van Robert Cormier is er één miezerig jongetje dat de moed heeft zich te verzetten tegen smerige machtsspelletjes op een katholieke middelbare school. Hij redt het niet, maar hij hééft het gedaan en je weet aan welke kant de schrijver staat. Het boek is geschreven vanuit een menselijk perspectief.»
De echo van het soort verhaal dat de Volsunga-sage is, klinkt tegenwoordig door in strips, films en computerspelletjes. Volgens Burgess is de heroic despair populair bij veel jongeren, en daarom wilde hij proberen die ook in een jongerenroman te gebruiken: «Die hele mediawereld bruist en borrelt, en het is denk ik slim om eens iets te lenen. Natuurlijk verkeer ik als schrijver in een soort concurrentiepositie. Ik denk dat boeken toch iets extra’s te bieden hebben: ze kunnen de binnenkant van mensen in kaart brengen, hun gevoelens, motieven en dromen. En juist voor jongeren is dat belangrijk. Ze krijgen zoveel over zich heen. Officieel mogen ze niet naar films boven de achttien, maar ze komen allemaal binnen vanaf hun veertiende of ze zien de video. Ze luisteren het volwassen leven als het ware af, maar het is niet speciaal voor hen bedoeld. Bijna niemand schrijft echt voor die leeftijdsgroep, over wat ze doen, het soort beslissingen dat ze nemen, hun seksuele en sociale leven. Daar ben ik naar op zoek, dat ze een boek opendoen en denken, ja, dat ben ik.»