
Hoe eerlijk kan een autobiografie zijn? Nelleke Noordervliet buigt zich over het levensverhaal van Ayaan Hirsi Ali en stuit op omzichtigheid en angst.
Ayaan Hirsi Ali
Mijn vrijheid
Augustus, 448 blz., € 19,90
Ayaan Hirsi Ali’s verhaal Mijn vrijheid gaat over het lot van een vrouw, maar heeft alle kenmerken van een jongensboek. Het is avontuurlijk en spannend. De hoofdpersoon moet veel moeilijkheden en weerstanden overwinnen. Doet dat door kracht en slimheid. Aan het eind is ze gelouterd, volwassen, baas over eigen leven, invloedrijk, een ster. In ouderwetse meisjesboeken wordt de wildebras altijd getemd en vindt ze een gelukkig bestaan aan de zijde van haar echtgenoot, min of meer als zijn gelijke. De knipoog naar die westerse literaire conventie bepaalt voor een deel de aantrekkingskracht van Mijn vrijheid. Maar er is veel meer dat de autobiografie van Hirsi Ali de moeite van het overdenken en lezen waard maakt, niet in de laatste plaats door wat er niet in staat.
De autobiografie doet zich voor als het genre van oprechtheid, van de openbare biecht, van de gedeelde herinnering. Over het algemeen wordt hij geschreven aan het eind van een lang en welbesteed of turbulent leven. Alles en iedereen heeft zich al over de hoofdpersoon uitgelaten, nu zal hij/zij zelf het verlossende woord spreken. Soms besluit de autobiograaf in media vita de rekening op te maken meer als een visitekaartje dan als een slotconclusie. Er zijn verschillende motieven om een autobiografie te schrijven en ook verschillende motieven om er een te lezen. Het tamelijk complexe begrip ‘waarheid’ staat daarbij centraal.
Een autobiograaf is niet per definitie de meest betrouwbare getuige van de feiten die zich in zijn leven hebben voorgedaan. Zoals ‘gewone’ historici de geschiedenis niet vrijblijvend beschouwen maar vanuit een bepaalde premisse of hypothese, zo bepaalt het motief van de autobiograaf de gezichtshoek van waaruit hij zijn eigen leven bekijkt. Hij begint in feite bij het eind: wie ben ik nu, hoe ben ik zo geworden, welk beeld moet er van mij achterblijven. Een autobiografie kan nooit langs verrassende wegen naar een verrassend einde voeren: het einde bepaalt het verhaal. Noch bij het schrijven noch bij het lezen kan er sprake zijn van onbevangenheid, van een vertellen ‘in het moment zelf’.
In het geval van Ayaan Hirsi Ali is het begin- en eindpunt: emancipatie, bevrijding. Zij heeft haar vrijheid gevonden in het westerse seculiere en geëmancipeerde denken en schetst ons hoe en waarom de islam niet beantwoordde aan haar behoeften en aan haar ingeboren gevoel van eigenwaarde. Interessant zou zijn erachter te komen waarom uit de enorme massa onderdrukte moslima’s zij als een van de zeer weinigen de sprong heeft gemaakt van het geloof en de onderdrukking naar de onafhankelijkheid. Is het haar rebelse karakter en zijn het de omstandigheden die uiteindelijk in haar voordeel werkten? Is het de trouwe moslima’s te verwijten dat ze de bevrijding niet aandurven? Zijn ze allemaal bang of laf of gehersenspoeld? Is het misschien toch mogelijk oprecht en vol overtuiging moslima te zijn? Kan een vrouw haar seksualiteit en haar individualiteit wel opgeven zonder een vorm van dwang? Maar juist omdat het een autobiografie is, geconcentreerd op dit ene, bijzondere lotgeval, ontbreekt een analyse van de situatie voor andere vrouwen en in andere delen van de moslimwereld. Haar jeugd verklaart ze exemplarisch voor andere meisjes in andere islamitische landen.
Dat exempel is inderdaad hartverscheurend. Als ik zou geloven zou ik God op mijn blote knieën danken voor het feit dat ik in het naoorlogse Nederland ben geboren. Ayaan Hirsi Ali gaat uitgebreid in op haar familieomstandigheden in Somalië, Saoedi-Arabië en Kenia. We krijgen een goed inzicht in de clanverhoudingen en in de macht van de vaders en broers. Met bewonderenswaardig begrip schetst ze de tirannie van moeder en grootmoeder. Ook zij zijn het slachtoffer van vrouwonterende omstandigheden. Met al even bewonderenswaardige dochterliefde tracht ze tegelijk haar vader vrij te pleiten, evenals haar broers en in feite alle andere mannelijke familieleden en pseudo-echtgenoten die door de gesel van de godsdienst gebrandmerkt zijn. Ze vergeeft het hun want ze weten niet wat ze doen. Ze kunnen het niet helpen zolang ze de islam letterlijk nemen: ‘onderwerping’. Aan de exorbitante dwang van de godsdienst en de voorgangers is niet te ontkomen. Elk individu is ondergeschikt aan het collectief en aan de gewoonten en doet er maar beter aan die religieuze en sociale wetten van harte te omhelzen. Dat Ayaan Hirsi Ali zelf een tijdlang als jonge vrouw oprecht tracht in de islam haar bestemming te vinden, is daarom begrijpelijk.
Moeilijker aan te wijzen is het moment waarop zich in haar een universeel rechtvaardigheidsbesef openbaarde op grond waarvan ze haar eigen ik kon loskoppelen van de macht van de islam. Ze schetst haar twijfel en de vragen die ze stelt. Ze vertelt ook hoe ze zwijmelt bij het half illegaal lezen van westerse romans. Natuurlijk is zo’n Werdegang een traag proces. In haar verhoudingen met een aantal moslimmannen die zeer vroom zijn, maar niettemin de hand lichten met het verbod op fysieke toenadering, een toenadering die ook zij hevig verlangt, leert ze de hypocrisie onderkennen. En die hypocrisie die elk rigide geloof in zekere zin draaglijk maakt, accepteert ze niet.
Er zit iets in Ayaan Hirsi Ali wat net zo strikt en onverzoenlijk is als de letter van de islamitische wet. Ze heeft van kindsbeen af een onbuigzaamheid in haar karakter gehad die haar heeft gebracht waar ze nu is. Ook al zijn de twee delen van haar autobiografie, haar jeugd en haar ‘verborgen’ leven enerzijds en haar ‘openbare’ leven anderzijds zeer ongelijksoortig van kwaliteit en informatiedichtheid, ze worden verbonden door haar onveranderd sterke karakter. Dat sterke karakter is verpakt in een fraaie huls. Haar opvoeding in onderdanigheid heeft haar toegerust met een bijna bedeesde zelfverzekerdheid: Ayaan Hirsi Ali verheft nooit haar stem. De harde waarheid klinkt uit haar mond altijd beleefd. Een onweerstaanbare combinatie.
Zo openhartig het eerste deel is, zo omzichtig is in zekere zin het tweede deel. We kennen Hirsi Ali’s duidelijke standpunten. Die komen zeker ook naar voren. En haar gelijk over de ongelijkwaardige behandeling van vrouwen in de islam blijft onomstotelijk. Maar om politieke en andere redenen slalomt ze in de laatste veertig bladzijden toch om allerlei hete hangijzers heen. Het persoonlijke, de twijfel en de innerlijke strijd zijn eruit verdwenen. En dat doet merkwaardig aan. Ayaan Hirsi Ali, de heldin van de vrijheid van meningsuiting, de enthousiaste bewonderaarster van Nederland en de westerse way of life, houdt haar kritiek op diezelfde way of life voor zich met de verbetenheid van een renegaat. Dat mag beleefd zijn, maar er schuilt ook een zekere angst in. De angst de hand te bijten die haar heeft bevrijd, en de sterke behoefte loyaal te zijn aan een ideaal. Of wordt haar die behoefte opgedrongen en is dat de prijs die ze betaalt voor het toevluchtsoord achter de brede rug van bewakers?
Haar loyaliteit en haar onverbloemde getuigenis van haar nieuw verworven vrijheid en haar nieuw verworven geloof brachten haar in conflict met het oude geloof. Van de maagdenkooi is ze terechtgekomen in een andere kooi. Letterlijk en figuurlijk. De machtige arm van de beledigde islam reikt ver. En ook dat heeft een prijs. Het is de prijs die ze betaalt in de hoop op een beter leven voor vrouwen in de islam. Als we het op de keper beschouwen is ze maar heel even echt vrij geweest: op het moment dat ze twijfelde.