De zaak was uitgezocht door een even onkreukbaar als hooggekwalificeerd driemanschap: A. M. Donner, rechter aan het Europese Hof van Justitie, M. W. Holtrop, oud-president van de Nederlandsche Bank, en H. Paschar, voorzitter van de Algemene Rekenkamer. Hun bevindingen droegen de titel Onderzoek naar de juistheid van verklaringen over betalingen door een Amerikaanse vliegtuigfabriek. Het rapport werd in de Tweede Kamer toegelicht door minister-president J. M. den Uyl. Zelden is de volksvertegenwoordiging, van links tot rechts, zo beduusd geweest. ‘Samenvattend komt de commissie tot het oordeel’, sprak Den Uyl, ‘dat ZKH, in de overtuiging dat zijn positie onaantastbaar was en zijn oordeel niet te beinvloeden was, zich aanvankelijk veel te lichtvaardig heeft begeven in transacties, die de indruk moesten wekken dat hij gevoelig was voor gunsten. Vervolgens heeft hij zich toegankelijk getoond voor onoorbare verlangens en aanbiedingen. Tenslotte heeft hij zich laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren en die hemzelf en het Nederlandse aanschaffingsbeleid bij Lockheed in een bedenkelijk daglicht moesten stellen.’
Samenvattend: Bernhard, prins der Nederlanden, was corrupt en omkoopbaar gebleken. Toen de eerste berichten hierover verschenen, in de Wall Street Journal, had hij zich nog in prinselijke hooghartigheid verschanst: ‘Daar hoef ik niet op te antwoorden. Daar sta ik boven.’ Nu had ontkennen geen enkele zin meer. Dus ging Bernhard door de knieen. Zijn contacten met de firma Lockheed, zei hij in een schriftelijke verklaring, hadden zich ‘verkeerd ontwikkeld’. Hij had onzorgvuldig gehandeld. ‘Ik erken dit en betuig hierover mijn oprechte spijt.’ Hij aanvaardde zonder omwegen de volle verantwoordelijkheid voor zijn gedrag - ‘en dus de afkeuring die de Commissie daarover in haar rapport uitspreekt’. Hij legde al zijn functies neer, zowel de maatschappelijke als de militaire, en zou de volgende Prinsjesdag in vernederend burger zijn koninklijke echtgenote chaperonneren.
DE BEWIJZEN waren hard als een spijker. Lockheed was een leverancier, respectievelijk een leverancier-in-spe, van vliegmaterieel ten behoeve van de Nederlandse luchtmacht. Bernhard was, in zijn functie van inspecteur-generaal van de krijgsmacht, voor de firma een relatie van onbetaalbare waarde. Dus werd Bernhard betaald, een miljoen dollar in de periode van 1960 tot 1962, een nabetaling van honderdduizend dollar in 1968. Die miljoen dollar werd via de Zwitserse weg naar Europa gesluisd, waar zij werd geincasseerd door kolonel A. E. Pantchoulidzew, huisgenoot van Bernhards moeder Armgard. Die honderdduizend dollar werd in de vorm van een cheque op de naam van ene ‘Victor Baarn’ gedeponeerd op het Lockheedkantoor te Geneve, een doorzichtige manoeuvre waarover menige columnist zich in die tijd vrolijk heeft gemaakt.
Bernhard heeft altijd beweerd het geld nooit te hebben ontvangen. Geen mens die hem geloofde, ook niet de waardige Commissie van Drie. Temeer omdat hangende het onderzoek twee handgeschreven brieven van de prins uit 1974 zijn opgedoken. Hierin eiste Bernhard andermaal een bedrag van een miljoen dollar als beloning voor ‘a hell of a lot of pushing’ ten gunste van de aanschaf van de Lockheed P3-C-Orion, een betaling die niet is doorgegaan omdat de Nederlandse regering even later tot de keuze van andersoortig militair materieel besloot. Hoe dan ook, het vormde ‘een geheel dat als hoogst bedenkelijk moet worden gekwalificeerd’, oordeelde de Commissie van Drie. Was Bernhard geen prins-gemaal maar slechts een civiele zwendelaar geweest, dan was tegen hem ongetwijfeld een gerechtelijk vooronderzoek geopend. Dat had echter ongetwijfeld tot aftreden van koningin Juliana geleid, inclusief een ‘koningskwestie’, zodat het kabinet-Den Uyl wijselijk besloot genade voor recht te laten gelden.
De scherpste kantjes van de affaire zijn inmiddels, twintig jaar na dato, afgesleten, mede doordat prins Bernhard - ouder en wijzer geworden - zijn financiele transacties beperkte tot fondswerving voor zijn internationale dierenbeschermingsorganisatie. De tijd heelt echter niet alleen alle wonden, het heeft ook een corrigerende invloed op het nationale geheugen.
Zo verscheen op 24 januari 1995 in NRC Handelsblad een belangwekkende rectificatie in de rubriek ‘Correcties & aanvullingen’. Het was een reactie op de constatering, een dag eerder, in de rubriek ‘De Haagse Staat’, dat ‘het kabinet-Den Uyl in 1976 prins Bernhard zijn functies en uniform ontnam, nadat bleek dat hij betalingen van vliegtuigfabrikant Lockheed had aangenomen’. Die correcties en aanvullingen impliceerden dat Bernhard, volgens de Commissie van Drie, geen betalingen had aangenomen, dat hij zelf, vrijwillig, zijn militaire functies had neergelegd en dat hij zelf, vrijwillig, zijn uniform in de mottenballen had gelegd.
Het was de vrijwilligheid van de ten dood veroordeelde die zelf, vrijwillig, mag kiezen te worden doodgeschoten of te worden opgehangen. Had het kabinet-Den Uyl de gediscrediteerde prins-gemaal zijn functie van inspecteur-generaal laten houden als Bernhard niet zelf, vrijwillig, van deze betrekking had afgezien? Was Bernhards prive-incassoburo, kolonel A. E. Pantchoulidzew, een gewone, loslopende particulier die deze miljoen dollar, onder genadiglijk toezien van de prins der Nederlanden, aan goede doelen mocht besteden? Een gek die ook maar een gulden voor deze bewering gaf - niettemin wekte ‘s lands nationale kwaliteitskrant, lux et libertas, de suggestie dat Bernhard eigenlijk onschuldig is geweest.
EEN JAAR LATER, op 3 februari 1996, publiceerde NRC Handelsblad een tweede rectificatie, een document in de contemporaine persgeschiedenis, dat wij daarom integraal citeren:
'Afgelopen dinsdag heeft NRC Handelsblad een artikel over smeergelden in het internationale bedrijfsleven gepubliceerd. Daarin werd, in een passage over Lockheed, onder meer geschreven: “De Amerikaanse vliegtuigbouwer betaalde tussen 1970 en 1975 95 miljoen gulden (ruim 6 procent van de omzet van het bedrijf) aan smeergelden aan functionarissen in dertig landen, waaronder Nederland (dat van Lockheed Orion-vliegtuigen kocht) waar prins Bernhard ten minste 100.000 dollar ontving.” Dit laatste is niet in overeenstemming met de feiten die in 1976 door de Commissie-Donner zijn vastgesteld. In dit rapport schrijft de commissie namelijk: Prins Bernhard “heeft ook met betrekking tot deze $100.000 uitdrukkelijk verklaard, dat hij het bedrag niet heeft ontvangen, noch erover heeft beschikt. De Commissie heeft geen bewijzen van het tegendeel gevonden.” De hoofdredactie van NRC Handelsblad biedt Prins Bernhard haar verontschuldigingen aan voor deze incorrecte voorstelling van zaken.’
Pro forma is deze rectificatie niet onjuist. Niettemin, het is een treffend voorbeeld hoe men de waarheid kan liegen. De commissie-Donner heeft inderdaad niet kunnen bewijzen dat Bernhard zich toentertijd hoogstpersoonlijk, als ‘Victor Baarn’ vermomd, in Geneve ten burele van de firma Lockheed heeft vervoegd. In dit soort gevallen pleegt men een stroman in te zetten, vergelijkbaar met die kolonel A. E. Pantchoulidzew, die in een eerder stadium (wat wel als bewezen geldt) in drie tranches dat bedrag van een miljoen dollar incasseerde. Trouwens, waarom moet alsnog worden bewezen wat allang is toegegeven, onder meer door het feit dat de beschuldigde zijn publieke functies heeft neergelegd, zijn uniform heeft uitgetrokken en een verontschuldigende brief heeft geschreven?
Deze verontschuldigingen kwamen pas op een moment dat Bernhard geen andere keuze meer had. Hij heeft duizendeneen smoezen op Donner c.s. uitgeprobeerd, die allemaal in onbewimpelde bewoordingen van tafel zijn geveegd. Herhaaldelijk beriep de prins zich op zijn slechte geheugen. Maar het bestaan van kolonel A. E. Pantchoulidzew, die een paleis verder bij Bernhards moeder aan de thee zat, kon zelfs de prins onmogelijk zijn vergeten. Het opduiken van Pantchoulidzew was voor Bernhard, naar hij zei, ‘een volkomen verrassing en onbegrijpelijk’. Even onbegrijpelijk als de twee brieven aan Lockheed waarin Bernhard op een toon van ‘verholen dreiging’ (rapport-Donner) een tweede miljoen dollar aan steekpenningen claimde. Toen de commissie-Donner hem met deze brieven confronteerde ‘was een van zijn eerste opmerkingen, dat hij, wanneer deze hem niet was getoond, het voor onmogelijk zou hebben gehouden, dat hij zoiets had kunnen schrijven’. Waarna andermaal ‘s prinsen 'slechte geheugen’ in stelling werd gebracht, een geheugen dat niettemin niet zo slecht was dat de man zijn eigen handschrift niet meer herkende.
HET WAS ALLEMAAL te deerniswekkend voor woorden. Ook nu, na al die tijd, is het rapport-Donner nog steeds pijnlijke lectuur. Ecce homo, het is nooit prettig een mens tot in het diepst vernederd te zien, wat hij ook moge hebben misdreven. Waarom zou men een oude man, die zwaar voor zijn daden heeft geboet, anno 1996 nog met al die ellende lastig vallen? Omdat het ontolereerbaar is dat te zijner gerieve - en vooral ten gerieve van zijn lakeien - de geschiedenis wordt herschreven. En dat ‘s lands eerste kwaliteitskrant, pluimstrijkend en kwispelstaartend, zich hiervoor leent is een verschijnsel dat verre van vrolijk stemt.
Twintig jaar geleden, na de presentatie van het rapport van de commissie-Donner, was 'teleurstelling en verslagenheid’ de teneur van alle krantencommentaren. Ook in NRC Handelsblad: ‘Teleurstelling over het feit dat de echtgenoot van de Koningin zo onzorgvuldig, zo onachtzaam kon zijn bij het onderhouden van allerlei contacten die hem als lid van het koninklijk huis sowieso al kopschuw hadden moeten maken. Verslagenheid omdat bevindingen van de commissie-Donner, ondanks het uitblijven van definitieve bewijzen, overwegend aanduiden dat smeergelden hun weg wisten te vinden naar prinselijke zakken.’
Twintig jaar later biedt hetzelfde NRC Handelsblad de prins alsnog zijn verontschuldigingen aan, in bewoordingen die tot geen andere conclusie kunnen leiden dan dat de man ooit schromelijk onrecht is aangedaan.
Wat is er in die twee decennia eigenlijk veranderd?
NRC Handelsblad, naar te vrezen valt.
Van de prins geen kwaad
Het lijkt een jaarlijks terugkerend ritueel te worden. Begin 1995 schreef NRC Handelsblad over de smeergelden die prins Bernhard ooit van Lockheed ontving. Om het artikel prompt te rectificeren. Recentelijk gebeurde exact hetzelfde. Wat drijft de kwaliteitskrant ertoe de geschiedenis te herschrijven?
GEEN KRANT ter wereld die de gebeurtenissen niet, daags na de dramatische parlementszitting van 26 augustus 1976, heeft becommentarieerd. De Daily Telegraph (Londen) stelde vast dat de gevallen prins ‘zijn vrouw en zijn aangenomen vaderland een grote schok van hartzeer’ had bezorgd. De Tagesanzeiger (Zurich) voorspelde: ‘Het tijdstip van de troonopvolging komt thans sneller naderbij dan de bedoeling was.’ Reppublica (Rome) wees op het feit dat de affaire, in bestuurlijke zin, niettemin een positieve kant had: ‘Een blik naar Den Haag volstaat om het verschil te zien tussen een echte democratie en een operette-democratie. Vergeleken met Nederland moet Italie, dat ook een Lockheedschandaal kent, het schaamrood naar de kaken stijgen.’
www.groene.nl/1996/7