Van oudsher hebben huizen namen gekregen die hun ligging in het landschap kenmerkte: Eindenhout, Huis ter Duin, ‘t Loo. Of hun functie: Paardenburg, Sterkenburg. De adellijke familienamen laat ik even buiten beschouwing.
Een zware onvoldoende voor oorspronkelijkheid krijgen Zeezicht, Boschlust en Zonnetij. En de bloemennamen Flora, Iris, Anemoon halen ternauwernood een zes-min. Dat zijn veelal de eind-negentiende-eeuwse villaatjes in Bloemendaal en Bergen Binnen, waar de mensen samen met Frederik Van Eeden droomden van een leven op klompen en stro.
Waar het mij om gaat zijn die namen waar een leven achter woont, een leven met een doel. Maja heten ze, of Fransi, of Joka. Het staat voor Marie en Jan, Frans en Ineke, Josée en Karel. Al die gelukkige huwelijken die door het huis zelf beschermd worden tegen slaan met de deuren, schelden en schreeuwen. Want stel dat je bijvoorbeeld rustig langs Joka wandelt en je hoort er uit de ramen: 'Je zult godverdomme je lieve broertje bedoelen met z'n…’ Dan wéét je dat Josée en Karel ruzie hebben en dat geeft geen pas.
In de jaren vijftig kwam de emancipatie van de katholieken goed op gang. Zo veel mogelijk katholieke kinderen, had de paus gezegd, en dat wilden de huizen weten ook. Daar stonden ze, de Rimajo’s, de Gejajomi’s, de Makajariba’s. Pa had z'n lusten gehad, ma had haar plichten gedaan en onder het dak snorde de kachel met antracietkooltjes, speelde men monopoly en vroeg de pastoor bij zijn tweede sigaar en derde glaasje jenever wanneer hij van moeder de vrouw weer een blijde boodschap kon verwachten. ‘Toen was geluk… nog heel gewoohoon.’
Maar het mooist zijn toch de huizen die kunnen bogen op een leven van werk en plicht zoals Nooitgedacht, Weltevreden, Jongbehouden of ‘t Kan verkeren. Daar wonen de levens die het bescheiden voor elkaar hebben. Meer hoeft niet, minder is voorgoed voorbij. De bedreigende wereld is onschadelijk gemaakt. Dit huis wordt alleen nog horizontaal verlaten.
In dit genre is mij het liefst een klein huisje op de dijk bij Wijk bij Duurstede. Het staat aan de voet van de molen en kijkt stroomopwaarts over de Rijn. In zo'n huisje hadden in de jaren zeventig graag intellectuelen uit de stad gewoond, maar het was koppig altijd in handen gebleven van de arme drommel die ervoor had geploeterd. Dat was aan alles te zien. Het heeft een tijd geduurd voor ik de trotse naam begreep: Krekwakwou. Zo was het en zo zou het blijven.
Mijn tweede lieveling is een snackbar aan de Bezuidenhoutselaan, op de kop van de Utrechtse Baan. Den Haag is daar een provincie-wereldstad. Alles schiet de lucht in. De overbuurman is het prachtige gebouw in staal en glas van het VNO. Er wordt op dat punt noch gewinkeld noch gewoond. Het verkeer raast er langs. Maar hij heeft standgehouden, mijn snackbar. Als een klein vies kereltje aan de stoep is hij blijven zitten waar-ie was en hij vertegenwoordigt alles, alles: Snackbar De Vrijheid.
Rubriek
Van de straat
Men kan mij geen groter genoegen doen dan het eigen huis een naam te geven. Daar schuilen werelden achter.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1998/25
www.groene.nl/1998/25