Wraak is een gerecht dat koud wordt geserveerd, zei Hitlers propagandachef Joseph Goebbels. De van de moord op Pim Fortuyn verdachte Volkert van der G. dreigt dat iets te letterlijk te nemen. Uit protest tegen het permanente cameratoezicht in zijn cel eet hij niet meer. Hij ondertekende bovendien een verklaring dat hij niet wil worden bijgevoerd als hij zijn bewustzijn verliest. Als Van der G. het loodje legt voor hij is berecht dus voor de waarheid boven tafel is krijgt de maatschappij geen kans op vergelding. Dat is een slechte zaak.
Juristen en artsen zijn terecht zeer aarzelend over het schenden van de lichamelijke integriteit van hongerstakers of het daarbij gaat om van misdaad verdachten of om bijvoorbeeld asielzoekers maakt geen verschil. Geen van hen durft echter uit te sluiten dat Van der G. in leven mag worden gehouden. Want volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is dwangvoeding weliswaar vernederend en daarom verboden, maar is de staat ook gehouden het recht op leven te beschermen. Waar de twee strijdig zijn, laat het verdrag toe dat het recht op leven boven het recht op lichamelijke integriteit gaat, mits niet meer dwang wordt toegepast dan nodig. (Zie Honger naar recht, honger als wapen van de Johannes Wier Stichting.)
In leven houden zou in dit precedentloze geval wenselijk zijn. Niet alleen Fortuyn is slachtoffer, niet alleen zijn familie en vrienden en zijn verweesde partij zijn nabestaanden. Van der G. is geen Van der Lubbe die de Reichstag in brand stak in strijd tegen het nazisme. For tuyn was een volksvertegenwoordiger. Misschien een merkwaardige of zelfs vervelende politicus, maar hij maakte wel deel uit van de democratie. De veronderstelling dat Van der G. hem ombracht om zijn standpunten, niet om bijvoorbeeld zijn leefwijze of haardracht, lijkt gerechtvaardigd. Het vermoorden van een volksvertegenwoordiger maakt door het aantasten van de democratie ook de maatschappij belanghebbende. Een hoger goed dan de politieke democratie hebben we niet in Nederland. Die is, als waarborg van de vrijheid, beduidend belangrijker dan de fysieke integriteit van de toerekeningsvatbare verdachte.
Daarom moet tegen Van der G. worden gezegd: «Je hebt gemeend de democratie in de waagschaal te moeten stellen. We gaan je daarvoor hoe dan ook in leven en welzijn voor het gerecht brengen. We schenden daarbij zelfs je wil, ter onderstreping van het belang dat we hechten aan de democratie. Als je na het aanhoren van je straf alsnog dood wilt, moet je dat zelf weten, maar in het moment van berechting schuilt een kernwaarde van onze maatschappij.»
Dit is een politiek besluit dat de betrokken rechters en artsen voor grote problemen zal stellen. Het propageren van individuele rechten boven het collectieve belang is immers een veel gemakkelijkere en publicitair interessantere oefening. Het zou bovendien voor alle partijen zo prettig zijn om een mooi afgerond strafdossier te hebben en een helaas net overleden verdachte. Maar daar Van der G. vanwege de oerdrift tot leven binnenkort vermoedelijk zal eten, blijft dit een hypothetische oefening. Jammer, omdat de afbakening van de democratie als iets dat het individuele belang ontstijgt ook geen gek signaal is richting Fortuyns nazaten.