ER LEEFDE IN het land van Uz een eerlijk en oprecht man. Job was zijn naam. Hij had ontzag voor God en ging het kwaad uit de weg. Hij bezat zeven zonen en drie dochters, 7000 schapen en geiten, 3000 kamelen, 1000 runderen en 500 ezelinnen en hij had vele mensen in dienst. Job was zonder twijfel de rijkste man van het Oosten. Tijdens zijn omzwervingen op aarde verwonderde de duivel zich over Job. Zou hij ook zoveel vertrouwen hebben in God als die hem hard zou treffen in plaats van hem in voorspoed te laten leven? De duivel komt in de hemel en zegt tegen God: ‘Die Job van jou heeft wel gezwijnd, zeg. Die heeft een prettig leven. Daarom dient hij je natuurlijk.’ Dan zegt God: ‘Goed, laten we hem dan eens hard aanpakken. Dan zul je zien hoe hij werkelijk is.’ God grijpt in in Jobs leven. Alles wordt hem afgenomen. Zijn zonen en dochters sterven en zijn vee wordt geroofd. Tot overmaat van ramp wordt Job overdekt met zweren. Maar hij vervloekt God niet. En de duivel ziet: zoals Job was er geen tweede op aarde. Enkele duizenden jaren later. Filips, de machtigste heerser van het toenmalige Westen, onder meer koning van Spanje en soeverein heerser over de Nederlanden, besluit eens en voor altijd af te rekenen met de protestantse ketterij in zijn noordelijke gebieden. In mei 1588 zeilt een enorme vloot, de Armada, de haven van Lissabon uit. De vloot bestaat uit 130 enorme oorlogsschepen en dertig transportschepen, is bewapend met 26.730 kanonnen en heeft voor een half jaar proviand aan boord. Zonder twijfel een ‘onoverwinnelijke vloot’. Maar de grote galeien zijn niet geschikt voor de woelige wateren van het Kanaal en weerloos onder de hit and sail-acties van kleine, wendbare Hollandse en Engelse schepen. Uiteindelijk wordt de Armada door hevige storm verwoest. De meeste schepen slaan te pletter op de rotsen van Noorwegen, Schotland en Ierland. Twee voorbeelden uit duizenden. Of het nu het beproeven der mensen betreft of ingrijpen om de ware christenen te behoeden voor al te groot lijden, Gods hand is overal. Hij beheerst de geschiedenis, hij is de Schepper en de Verlosser. Kunnen wij mensen in de visie van christen-historici, die hun leven en werk baseren op Gods woord en de gereformeerde belijdenis, wel zelfstandig handelen? Wat beweegt hun eigenlijk om de menselijke geschiedenis, die onbetekenende fase tussen Schepping en Laatste Oordeel, te onderwerpen aan serieus historisch onderzoek? A.TH. VAN DEURSEN, emeritus nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit: ‘Tja, waar is God op de weg tussen Schepping en Laatste Oordeel? Zou het verschil maken of je zijn hand erkent in het verloop van de kleine gebeurtenissen op die weg, of dat je vindt dat die door mensen worden gestuurd? Dat is een filosofische vraag, en daar ben ik niet zo goed in. Ik weet alleen dat de loop van de geschiedenis in grote lijnen wordt bepaald door God, want er is een eindpunt dat in de bijbel wordt beschreven. Het is zo dat alle menselijke activiteiten en alles wat in de natuur gebeurt in Gods hand ligt. God heeft nu eenmaal de wereld geschapen en leidt dus ook de geschiedenis. Wil je wetenschap beoefenen, dan moet je kunnen waarnemen en analyseren. Het leent zich niet goed voor wetenschappelijke analyse om je bij elke gebeurtenis af te vragen wat God daarmee bedoelt. De Armada verging. Dat is een historisch feit, meer telt niet voor de wetenschapper. Zolang ze dezelfde werkelijkheid onderzoeken, kunnen christen-historici en historici met een andere levensovertuiging elkaar een heel eind vinden. Mijn geloof bepaalt mijn wetenschappelijke grondhouding. De bijbel is niet te beschouwen als een simpele historische bron. Het woord van God is boven elke twijfel verheven. De bijbel zegt dat je de mensen moet liefhebben. Dat is anders dan het verleden louter als object beschouwen. Geschiedenis gaat altijd over mensen. Ik wil ze niet als levenloze voorwerpen bejegenen, maar liefhebben. Oók de gestorven mens. Je kunt met mensen uit het verleden omgaan als met je naasten.’ VOLGENS G.J. SCHUTTE, hoogleraar in de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme aan de Vrije Universiteit, zijn er geen principiële meningsverschillen over de uitoefening van het vak tussen christenen, liberalen en socialisten. Schutte: ‘De eerste opdracht van de historicus is recht te doen aan de doden. Hoe was het vroeger, hoe werkte het? We moeten uitzoeken hoe het leven in elkaar zit. Je stelt in hoge mate de vragen van nu aan het verleden. Je neemt altijd jezelf mee, ook je geloof. Elke historicus heeft zijn eigen vraagstelling voortkomend uit zijn eigen mensvisie. Je kunt je als historicus afvragen hoe een vorige generatie met zijn geloof omging. Als christen kun je daar iets van leren. Niet alles wat gebeurt heeft een duidelijk doel. God leidt de geschiedenis, maar ik weet niet hóe hij de geschiedenis leidt. De volkse interpretatie is dat alles goed is omdat God het wil. Maar zo is het volgens mij niet. Ik geloof er niets van dat God Kosovo wil en Dachau. God laat de mens vrijheid om allerlei slechts te doen. Ik hoor niet van de dominee op zondag: “Jongens ga lekker zondigen van de week”, maar de mensen doen het wel. God staat dat toe en gebruikt dat kwaad misschien op een bepaalde manier, al was het maar om anderen de ogen te openen. Het bijbelse verhaal over de lotgevallen van Job wil niet zeggen dat God de mensen zo nu en dan kwaad toewenst. De boodschap is dat de ware christen op God blijft vertrouwen, ook in kwade tijden. God wil zeggen: “Je zult zien, duiveltje, Job blijft mij dienen.” Maar dat heeft niets te maken met de causaliteit die wij mensen zo normaal vinden. Als mensen zeggen: “God wilde Auschwitz”, dan steiger ik. Dat wilde hij niet, de mens zélf richtte dat aan. Een zingeving aan de geschiedenis is vakmatig niet altijd mogelijk. Maar toch, als je bijvoorbeeld kijkt naar de Wende, dan stemt je dat wel tot nadenken. We zagen de val van het communisme niet echt aankomen, maar toch gebeurde het. Christenen hebben er tientallen jaren voor gebeden. Misschien is het dan wat magertjes om de Wende alleen maar vakmatig te bestuderen en er verder het zwijgen toe te doen. Voor een christen-historicus is hier net zo goed als voor elke christen immers sprake van gebedverhoring.’ De christen-historici bevinden zich nog steeds in een minderheidspositie volgens Schutte. ‘De liberalen hebben het idee dat alleen zij het denkend deel der natie zijn. Liberale historici zijn in het verleden veel minder aangevallen dan socialistische en christelijke vakgenoten. Als een christen-historicus iets beweert, denkt men toch veel sneller: is dat nu wel zo? Maar liberalen zijn niet altijd expliciet in hun mensbeeld, terwijl wij dat wel zijn. Dat is veel eerlijker, denk ik.’ DAT VINDT OOK Roel Kuiper, bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit. Kuiper: ‘Iedereen die de geschiedenis bestudeert heeft zijn eigen vooroordeel. Maar in de liberale geschiedsvisie worden de opvattingen van de historicus zelf zo veel mogelijk naar de achtergrond gedrukt.’ De liberalen stonden aan de wieg van de professionalisering van de geschiedwetenschap. Ze waren geïnteresseerd in het creëren van neutraal terrein zodat je goed kon communiceren. Er ontstond een positivisme dat een al te persoonlijke benadering uitsloot. Objectieve kennis was mogelijk, dacht men in de negentiende eeuw. Onder meer Johan Huizinga verzette zich daar later tegen. Hij zag niet in wat het nut was van het steeds weer afdalen in de mijnschachten van het verleden om ontelbare historische feiten op te graven. Hij miste de zingeving, het grotere verband der dingen. Kuiper: ‘Langzaam maar zeker worden historici minder bang voor hun eigen vooronderstellingen. Dat kan interessante visies opleveren. We zijn weer meer bezig met zingeving aan de historische feiten. En we kunnen weer leren van de geschiedenis. Niet alleen op een persoonlijk existentieel niveau, maar ook als het gaat om de menselijke natuur. Kijk maar hoe er wordt teruggegrepen op Hitler als er naar Milosevic wordt gewezen. Je kunt leren over het kwaad waartoe mensen in staat zijn.’ Volgens Roel Kuiper kent een geschiedwetenschap op christelijke grondslag minder zekerheden dan op het eerste gezicht lijkt. Maar toch kan de geschiedenis worden gebruikt als een manier om wijsheid te verwerven over het bestaan van de mens. Kuiper: ‘Ook de geschiedenis is door God gewild. Daarom moeten wij die bestuderen. Het onderzoek gebeurt vanuit een houding van respect voor alles wat God tot leven heeft gebracht en wat door hem wordt geleid tot het einde toe. Christen-historici zien dat als roeping en verantwoordelijkheid. Maar daarmee is nog niet gezegd dat je alles wat op aarde gebeurt kunt begrijpen. De uitdrukking “Gods hand in de geschiedenis” wordt veel gebezigd, maar zeer verschillend geïnterpreteerd. Alles staat onder leiding van God. Het aanleggen van een spoorweg op Java in de vorige eeuw net zo goed als het vergaan van de Spaanse Armada. Mensen waren er alleen vroeger wat makkelijker in om Gods directe ingrijpen vast te stellen. Ik zie Gods hand als een metafoor voor de algehele leiding van de geschiedenis door God. Het heeft heel veel zin om je bezig te houden met het verleden. Elk mens heeft een aangeboren historisch besef. Maar hoe God leiding geeft aan de gebeurtenissen op aarde is voor de mens niet altijd duidelijk. Je kunt niet speculeren over wat God precies doet in de geschiedenis. Het onderscheid tussen God en de mensen moet helder blijven. Neem de grote vraag van het lijden en het kwaad. Zoveel dingen zijn zo raadselachtig, die zijn nauwelijks meer direct met God te verbinden. Gaat het om het kwaad in de geschiedenis, dan tuur je in een krater van raadsels. Waar is God? Het onvoorstelbare lijden in de geschiedenis, daarvan vraag ik wel eens: God, waarom is dit nodig? Daar krijg je niet meteen antwoord op. Het strijdt met mijn geloof dat God liefde is. Maar tegelijkertijd denk ik dan: dit is wat wij, mensen, ervan hebben gemaakt. Gelukkig zie je ook het goede zo nu en dan overwinnen, gerechtigheid wint het van onrecht. Dat zie ik dan als het wonder van Gods aanwezigheid tegenover het raadsel van het kwaad.’ TIEN JAAR GELEDEN verenigden christen-historici zich in de VCH (Vereniging van Christen-Historici). De vereniging geeft het blad Transparant uit en organiseert tweemaal per jaar bijeenkomsen voor de leden. Roel Kuiper was de eerste voorzitter, Van Deursen en Schutte hebben zitting in het comité van aanbeveling. De belijdenis van de VCH leest als de grondslag van een klein door historici bevolkt zuiltje: ‘De VCH heeft als grondslag de Bijbel, het geïnspireerde Woord van God en de gereformeerde belijdenis. De vereniging heeft tot doel op basis van haar grondslag de bezinning op de geschiedenis en haar beoefening en overdracht in Nederland te bevorderen en aan te moedigen alsmede de belangen van haar leden, voor zover deze samenhangen met de geschiedenis, waar mogelijk te behartigen.’ Dat heeft de huidige voorzitter, George Harinck, vaker gehoord. ‘We willen de verzuiling niet terug. Maar er zijn nu eenmaal elementen en waarden uit het verleden waarop wij willen voortborduren. We vragen om erkenning van variatie in het beschouwen van het verleden. En natuurlijk willen we graag de traditie van een gereformeerd-christelijke geschiedbeschouwing laten voortleven. Maar daarom zijn we nog geen zuil. Onze beginselverklaring wil alleen duidelijk maken dat we net als in ons hele leven ook als historici uitgaan van de bijbel. En dat we ook historiografisch gezien in de gereformeerde traditie staan. De christen-historici zouden graag willen dat er een debat ontstaat over verschillende stromingen. Ik heb gestudeerd in Leiden. Alles wat je daar over de geschiedenis hoort komt voort uit de liberale traditie. Pas later heb ik me gerealiseerd dat er ook een rooms-katholieke en een gereformeerde traditie is. Daarover leerden we niets. Natuurlijk kwam Groen van Prinsterer wel eens langs, maar daarmee hield het wel op. In Leiden miste ik het vuur. We vinden de liberale historische traditie te afstandelijk en te weinig geëngageerd. Wij hebben het gevoel dat geschiedenis wel iets meer is dan een interessant onderwerp om tijdens een borrel over te spreken.’ De liberale traditie kan de VCH-historici maar moeilijk bevredigen. Lering trekken uit de geschiedenis is volgens de klassieke historische opvatting zoals gegrondvest door de liberale historicus Fruin een onbegonnen zaak. Een goed fruiniaan - wie geschiedenis studeert buiten de VU wordt ermee doodgegooid - verzamelt, analyseert en tekent op. Vervolgens relativeert hij, want echt zuiver kunnen we het verleden nooit vaststellen. Harinck: ‘Wij zien de geschiedenis en het heden als een eenheid. Daarmee is verbonden dat je als christen een roeping hebt. Aan de ene kant willen we waarschuwen tegen al te hooggespannen verwachtingen van de mogelijkheden van de mens en de ordening van de samenleving. Aan de andere kant menen we dat je als mens een taak op je moet nemen waar je je ook bevindt in de samenleving. Wat het calvinisme heel sterk beklemtoont is dat je met een verantwoordelijkheid op de aarde wordt gezet. Daarbij hoort het rentmeesterschap, het beheren van de schepping, maar ook het beheren van de menselijke samenleving.’ Maar intussen komt de christen-historicus met elke ademtocht nader tot het einde der tijden. Hoe gaat hij daarmee om? Emeritus Van Deursen: ‘Christenen zien gebeurtenissen met elkaar verbonden in een keten van oorzaak en gevolg. Het is eenvoudig zo dat we richting het Laatste Oordeel gaan. Dat heeft niets met losse gebeurtenissen te maken, maar puur met het feit dat de tijd verstrijkt. Het enige wat me wel opvalt is dat we naarmate de tijd vordert tot een beter verstaan komen. In het boek Openbaringen wordt veel gezegd over het einde der tijden. In hoofdstuk acht wordt gesproken over allerlei rampen die de wereld zullen treffen. In de zeventiende eeuw probeerde men dat symbolisch te verklaren. Dan zeiden ze: “Daarmee is eigenlijk die Romeinse keizer bedoeld of die paus.” Maar als je tegenwoordig leest dat alle vissen in het water sterven omdat het water bederft, dan denk je: dat zie ik om me heen gebeuren. Wat Johannes in zijn visioen gezien heeft, nemen we nu in werkelijkheid waar. Dat is heel spannend, niet alleen voor de christen-historicus, maar voor iedereen die leeft in de verwachting van de wederkomst van Christus.’